Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 39
(1929)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 369]
| |
anders zorn.
mona, moeder van den schilder, ets, 1911. | |
[pagina 369]
| |
Een groote figuur in de Zweedsche kunst: Anders Zorn,
| |
[pagina 370]
| |
Anderen daarentegen zijn van meening, dat juist de verschillen tusschen de temperamenten dier nationale groepen zeer diep gaan en dat het zelfs heel moeilijk zou zijn een gezamenlijken, en toch werkelijk karakteriseerenden, trek te ontdekken, die zou veroorloven, in één tentoonstelling van dien aard, de werken der kunstenaars van alle drie deze rijken, en oorspronkelijk misschien van hetzelfde ras, onder een enkele leuze, of een enkel slagwoord, te vereenigen. Beperken wij ons er hier toe, vast te stellen, dat het, onder zulke omstandigheden, Zweden zijn zou, hetwelk, met zijn zeer eigene artistieke hulpbronnen, de kroon zou weten te spannen En dit zooveel te zekerder, daar, van de Scandinavische drieëenheid, dit land het eenige is, dat aan de machtige groep van zijn moderne schilders, eenige kunstenaars, en geen geringe, uit de achttiende eeuw zou kunnen toevoegen, om alleen maar te noemen: Roslin (den schilder van Gustaaf III), Wertmüller (den schilder van Marie Antoinette), Lundberg (den heerlijken pastelteekenaar), Lavreince, Hall, Bréda...., die allen schilderden onder franschen invloeden, en wier werken op zeer opmerkelijke wijze zouden contrasteeren met de schilderijen van het eerste gedeelte der negentiende eeuw, schilderijen die in het algemeen middelmatig te noemen zijn en geteekend werden met de namen van Södermark, vooral bekend door zijn portret van Stendahl, van Troïli, van Boklund, van Jernberg, van Höckert, en van Malmström, den bekenden illustrator der Frithiof- Sage. De invloed van Dusseldorp zette zich voort, zoowel in de genre-schildering als in de historische voorstellingen, met zijn zoeken naar effect en zijn smaak voor de anecdote, tot aan Fagerlin, Marc Larsson, George de Rosen, Lundgren...., in wier werken zich nochtans reeds min of meer persoonlijke kwaliteiten van observatie beginnen te openbaren.
* * *
Maar het is eigenlijk pas met Alfred Wahlberg, dat de zweedsche schilderkunst bijna plotseling ontsnapt aan de verouderde formules, aan allerlei hinderlijk remmende invloeden, om stoutweg door te dringen in het inspireerende domein van de open lucht en de levende natuur. Wahlberg blijkt, na een leertijd doorgebracht onder de hooge geboomten van Fontainebleau, naast een Dupré, een Rousseau, een Millet, een Diaz.., zijn landgenooten een geheele generatie vooruit te zijn. Hij geniet dan ook, in zijn eigen land, een reputatie die even vleiend als gerechtvaardigd is. Wahlberg kan een voorganger genoemd worden, een eenigszins schuchtere voorganger misschien, maar die in elk geval voor de bevrijde zweedsche schilderkunst den weg opende naar het leven. Een ruime weg, die blonk in het spelende licht, waarop lucht en wind vrij baan hadden, heen door de oneindige verscheidenheid der plans, en langs welken de jonge | |
[pagina 371]
| |
zweedsche school vreugdig naar voren drong, zij die zich thans zoozeer overgegeven ging wijden aan de rijke ontluiking en de volle ontwikkeling van de moderne schilderkunst. Laat ons hier noemen, zonder chronologische volgorde, maar wakend voor de indringing van eenige middelmatigheid in deze merkwaardige lijst, de namen van Allan Osterlind (uitsluitend schilder en aquarellist, etser van ras), H. Salmson, A. Hagborg, Arsénius (een knap paardenschilder), Josephson (een werkelijk geniaal kunstenaar, ontijdig weggenomen door een hersenziekte), Bruno Liljefors (den grootsten der dierenschilders van heden), Carl Larsson (dien fijnen beelder der intieme huiselijkheid, wiens werk voor een groot deel met decoratieve bedoelingen is geconcipieerd), Karl Nordström (den dichterlijken schilder der zweedsche nachten), prins Eugène (een delicaat landschapschilder; elk zijner werken is doordrenkt van emotie). Nils Kreuger (een machtig landschapschilder), Richard Berg (portrettist van talent en diepte), Carl Wilhelmson (den doordringenden en getrouwen vertolker van den menschelijken arbeid), den knappen zeeschilder Arvid Johanson, Hesselborn, Schultzberg, Nordling, Lindstrom.... en ook den humorist Albert Engström (zeer vaardig teekenaar en onmeedoogend opmerker) en den Fin Edelfelt (merkwaardig portretschilder, zooals o.a. wordt bewezen door zijn beroemde beeltenis van Pasteur), Axel Gallen-Kallela, ook een Fin, en een van hen die, met Wilhelmson en Carl Larsson, de kunst van het fresco wisten toe te passen, Rissanen, den krachtigen en tevens zoo innigen schilder der zeelieden, en, nog dichter bij ons, Léandre Engström, Isaac Grünewald, en den verrukkelijken Nils de Dardel, met zijn dierenfantasieën - waarop zonder twijfel de bekoorlijkste tapisserieën geïnspireerd zouden kunnen worden.
* * *
Blijven wij, na deze schitterende, ofschoon nog onvolledige opsomming, staan vóór het oeuvre van Anders Zorn, die op zoo waardige wijze de eereplaats bezet, hem rechtvaardiglijk toebeschikt in dit opmerkelijk gezelschap, en in wiens vrije, blije en glanzende kunst zich als 't ware de geheele beweging samenvat der moderne zweedsche school, zoo plotseling aan het leven teruggegeven en bevrijd van alle klassieke regels, romantische tradities en verjaarde technieken. Een korte levensbeschrijving is dan hier wel allereerst noodzakelijk. Anders Zorn stierf in 1919, in 't volle genot van zijn meesterschap, nauwelijks zestig jaar oud. Hij was de zoon van een kleinen bierbrouwer en van een boerin uit Mora. Hij werd opgevoed door zijn grootvader van moederszijde en zijn artistieke neigingen openbaarden zich reeds op zeer jeugdigen leeftijd. Van zijn twaalfde tot zijn vijftiende jaar was hij leerling der school van Enkoping, een kleine stad, ongeveer vijftig kilometer van | |
[pagina 372]
| |
Stockholm. Zijn vorderingen geschieden zoo snel dat eenige bierbrouwers, vrienden van zijn vader, die sinds eenige jaren dood was, de handen ineensloegen om hem zijn studies te laten doen aan de Academie van Stockholm. Hij was toen nauwelijks achttien jaren. Hem werd een jaargeld van vijfhonderdvijftig francs toebedeeld, en het duurde niet lang of zijn beschermers genoten de moreele winst van hun even helderziend als edelmoedig optreden. Het was omstreeks dien tijd dat zich tegelijk en bijna spontaan openbaarden én zijn sculpturale gaven én zijn onvergelijkelijk talent van aquarellist. Een van zijn waterverfteekeningen; ‘In den rouw’, werd algemeen opgemerkt en bezorgde den jongen kunstenaar de bestelling van verscheidene portretten tegen een prijs van honderdvijftig kronen per stuk! In 1881 vertrok hij naar Spanje, voorzien van een aanbevelingsbrief en een reisbeurs. Hij bleef er tot het begin van den winter 1882. Dit eerste verblijf aan gene zijde der Pyreneeën was voor hemzelf het gelukkigste. Gedurende die weinige maanden, zeer werkzaam overigens, wist hij allerlei voordeelige bestellingen op te doen en zich hooge relaties te verschaffen, die hij zeer gunstiglijk wist te benutten tijdens zijn herhaalde zwerftochten door de wereld. In 1882 vinden wij hem in Londen terug, waar hij, voor de eerste maal, exposeert, in de Royal Academy en in het Royal Institute of Painters in Water Colours. Hij verlaat Londen in 1884 om terug te komen, eerst in Madrid, vervolgens in Lissabon, waar hij tot groote voldoening van zijn modellen de portretten schildert der belangrijkste persoonlijkheden uit de iberische aristocratie. Sindsdien was zijn gelukkig en vagebondeerend bestaan, dat wij thans niet meer stap voor stap kunnen volgen, niets dan een opeenvolging van successen. Anders dan zoo vele kunstenaars van groot talent, kende Zorn, geboren onder een goed gesternte, reeds bij zijn leven den roem en de fortuin. Zeker was hij, in de wereld der kunsten, een van de door het lot grootelijks bevoorrechten. Maar zijn onophoudelijk succes deed hem zijn lieve Dalecarlië toch nooit vergeten, en ook niet het armelijke kleine huisje van Mora, dat zijn jonge jaren beschutte en dat hij zorgvuldig in stand gehouden heeft. Daar dichtbij verheft zich thans, midden op de heide en omringd van pijnboomen en berken, een trotsch verblijf, waar de groote kunstenaar nu en dan, moede van zijn moeitevolle triomftochten door de wereld, eenige uren van glorierijke rust kwam genieten. Vermelden wij hier, in 't voorbijgaan, dat mevrouw Anders Zorn (geboren Lamm), die den schilder trouwde in 1885, en die de toegewijde gezellin van zijn leven was, van deze in werkelijkheid vorstelijke villa een prachtig museum heeft gemaakt, waarin, met een exquisen smaak en bijna religieuse zorg, zij de kostbaarste souvenirs van haar beroemden | |
[pagina LXXIX]
| |
anders zorn.
zelfportret in dalecarlisch costuum, 1907. (museum te malmö, zweden). | |
[pagina LXXX]
| |
anders zorn.
portret van mevr. anders zorn, 1887. eigendom arvid geber, stockholm).
anders zorn.
dalecarlisch interieur. eigendom alex. jacobsen, stockholm). | |
[pagina 373]
| |
echtgenoot verzameld heeft, o.a. de bloem van zijn veelzijdige kunst onder haar verschillende aspecten van beeldhouwkunst, teekenkunst, aquarel, olieverfschildering en ets. Een waarachtig artistiek heiligdom, waarin de geheele ziel van den meester voor onbepaalden tijd voortleeft, en dat, als mijn inlichtingen juist zijn, eens het eigendom van den zweedschen staat zal worden. * * * Het was in 1888 dat ik Zorn voor de eerste maal ontmoette, bij Antonin Proust, destijds minister van Schoone Kunsten, en van wien hij een merkwaardig portret maakte. Onmiddellijk, ja van dien eigen dag af, werd onze verhouding zeer vriendschappelijk. Ook heb ik, diezelfde dagen, in vlugge trekken, eenige anecdotische herinneringen aan mijn nieuwen vriend op papier gesteld. Ik geef ze hier, aan de lezers van dit nederlandsche maandschrift, zooals ze zijn, getrouwelijk overgeschreven uit mijn notitieboek. De kunstenaars-biografen van de toekomst zullen er éénmaal misschien hun voordeel mee kunnen doen. Zorn was toen (dat is te zeggen in 1888) een knappe jonge man, elegant van uiterlijk, lang en recht, met een frisschen tint, een meestal lichtelijk ironischen glimlach verborgen onder zijn fijnen blonden knevel, en een eenigszins langzame en muzikale stem. Hij sprak zijn fransch maar matig. Sedert eenigen tijd was hij begonnen te lijden aan een lichte hardhoorendheid - een klacht overigens, die hij, naar mij voorkwam, wel eens min of meer placht te overdrijven, n.l. vooral wanneer hij ten prooi was aan vervelend of indringerig gezelschap. Hij droeg met elegantie zeer goed gesneden kleeren, reed paard in het Bois de Boulogne, bezocht gaarne en dikwijls, te zamen met zijn vriend Proust, den ‘foyer de la danse’ en de opera, en het zijn wasch behandelen door onze buren aan den overkant van het Kanaal. In 't kort, na eenige maanden levens in Parijs en een paar uitstapjes naar Londen, waar hij zich niet erg thuis voelde, maar waar hij met veel genoegen zijn vriend John Sargent en zijn landgenoot Axel Haig ontmoette, scheen er niets meer overgebleven bij den perfecten gentleman van den kleinen herder uit vroegere dagen, die hij toch eens geweest was, en dien hij zelf nog eens voor ons terug zou roepen in een curieuse teekening, een jongen met bloote voeten en gekleed in een schapevacht. De metamorphose was tooverachtig en kompleet en voortaan kon hij zich zonder vrees begeven te midden der engelsche snobs en der amerikaansche milliardairs en zijn modellen kiezen onder de grandes van Spanje, te beginnen met de hertoginnen van Alva en van Ossuna. In dezen vlinder was waarlijk niets meer over van de dalecarlische pop! * * * | |
[pagina 374]
| |
Tusschen 1888 en 1892 beleefde Zorn een bizonder vruchtbare periode, rijk aan producten van verschillende soort en van den eersten rang. Het was ook in 1889 dat hij te Parijs de gouden medaille verkreeg, op de wereldtentoonstelling. Gedurende de nu volgende jaren bracht hij het meerendeel zijner merkwaardigste werken voort: het zoo levende portret van Coquelin Cadet, de Brouwerij, de portretten van de Zweedsche koninklijke familie, van, in de eerste plaats, Koning Oscar II, de Wals, de Omnibus, de Zweedsche Madonna, zijn zelfportret, dat van de danseres Rosita Mauri.... Het was tevens de periode van zijn beste beeldhouwwerken: Nimf en Sater, het portret van zijn grootmoeder (gesneden hout) en het Standbeeld van Gustaaf Wasa, waarin hij zich doet kennen als een beeldhouwer van edel ras. Buitendien was het toen dat zijn zuiverste meesterstukken op het gebied der etskunst geboren werden: de Dame met de Voile, Miss Kipp, mevrouw Granberg, Liebermann, Ernest Renan, M. Wieseigren, Mona.... en zooveel andere.... die hem voortaan zullen rangschikken bij de roemruchte cénakel der groote etsers, naast Rembrandt, Goya, Méryon, Seymour Haden.... Zal ik het wagen te beweren dat, in de weergave van de menschelijke figuur, geen etser, sinds den grooten hollandschen meester, hem evenaarde? Ik ken hermetisch gesloten maskers, werkelijke gelaatsraadsels, die deze wonderbaarlijke kunstenaar met zijn bijna alleenstaande scherpte van blik, na eenige korte oogenblikken van intense observatie, gedurende welke hij de lippen op elkaar perste (ik zie het nog!) heeft weten te voorschijn te brengen, onder de krassen van zijn geïnspireerde naald, en uit het grilligste spel van schaduw en licht, met onvoorziene effecten, waarin zich plotseling heel de geheime ziel, heel het ommuurde gedachteleven, van het geheimzinnige model openbaarde. En nergens is vreemder contrast te vinden dan tusschen deze even levendige als diepe psychologische analyse, plotseling voor altijd vastgelegd - en met welk een macht van expressie! - en een naald die vlug voortschiet over het koper en die soms wel schijnt te voltigeeren, als gold het een spel!
* * *
Wie was bij hem de grootste, de schilder of de etser? Hoeveel malen heb ik haar hooren stellen deze vraag, die inderdaad moeilijk genoeg te beantwoorden is. En toch, bijna onveranderlijk, was het antwoord hetzelfde: Zorn was een wonderbaarlijke improvisator, bevrijd van elken schooischen invloed, schilderend op zijn manier, zonder zich ooit te bekommeren om de academies van Stockholm, van Dusseldorp, van München en van | |
[pagina 375]
| |
Parijs. Zooals men het zeer juist heeft uitgedrukt: Zorn, een echte natuurkracht, schilderde zooals een vogel zingt. Onder de frissche en lichtende liefkoozing van zijn penseel leven de van edelsteenen schitterende verschijningen der elegante wereld, niet minder dan de blankheden van zijn baadsters - werkelijke dalecarlische boschnimfen, verrast in de volle natuur, naakt als Eva - hun zeer menschelijk leven in den schijn der luchters of in de groote klaarte der zon. Maar de veroorzaakte indruk is toch misschien een beetje oppervlakkig, de visie wellicht al te uitsluitend objectief. Het is niet meer zoo wanneer men het werk van den etser beschouwt. Hier is telkens aanleiding tot overpeinzing, want de opmerkingsgaven van den kunstenaar en zijn macht tot geestelijke analyse openbaren er zich vaak in, en altijd in volledige onderlinge harmonie met de vakkennis en de verwonderlijke techniek der uitvoering. Het is vooral in het iconografisch geheel van Zorn's oeuvre dat men de domineerende trekken van zijn genie moet zoeken. Maar toch voornamelijk in de serie van zijn geëtste beeltenissen. Bij die collectie zijn de zuivere meesterstukken talrijk genoeg, in hun wonderbaarlijke groepeering, om den kunstenaar een eereplaats te verzekeren onder de groote portrettisten van het verleden, het heden en ook van de toekomst. De zaak is, dat bij de afbeelding van het model in wit en zwart, iedere bekommering om schildersvirtuositeit verdwijnt, ieder zoeken naar decoratieve détails vervliegt. Het penseel met zijn lichtende en zingende phrases wordt vervangen door de stalen punt, ik had bijna gezegd: door het ontleedmes, en de kunstenaar, eenig en alléén bezeten door het raadsel dat hij onder de oogen heeft, denkt uitsluitend aan de ontcijfering daarvan. Het is een scherpe en harde strijd op de koperen plaat, zonder eenige speelsche decoratieve arabesken, vlug niettemin, tusschen de savante techniek van den opmerker en het mysterie. Uit dien harden strijd treedt Zorn bijna altijd triomfeerend naar voren en openbaart zich als een volledig kunstenaar, een bijna onvergelijkelijk meester.
* * *
Men veroorlove ons een pikante anecdote om deze vlugge notities mede te besluiten. Zij zal trouwens blijken ten nauwste met ons onderwerp samen te hangen. Wetende, dat ik de eer had Rodin, Anatole France, Marcellin Berthelot en Renan onder mijn vrienden te tellen, maakte Zorn mij deelgenoot van zijn levendig verlangen de portretten te maken van die hoogst merkwaardige personages, en verzocht mij dringend hun te vragen eenige oogenblikken voor hem te willen poseeren. Een bizonder delicate opdracht en waarvan het welslagen mij tamelijk problematisch voorkwam. Ik aarzelde, ondanks het groote artistieke en historische belang van de onderneming. | |
[pagina 376]
| |
Maar eindelijk bezweek ik toch voor het aanhouden van mijn vriend en afgesproken werd, met wederzijdsch goedvinden, dat de aanval terstond zou geschieden, en wel op het allermoeilijkste punt, n.l. door in de eerste plaats de goedkeuring te vragen van Renan, in zijn wezen wel het meest gekant, ik wist het, tegen iedere soort van pose. Maar ik kende tevens de onuitputtelijke goedheid van den grooten man en ik wist dat het hem vrijwel onmogelijk was zich de gelegenheid te laten ontsnappen, iemand een genoegen te doen. In 't kort, een klein ‘plan de campagne’ was weldra in elkaar gezet, en reeds den dag volgende op het complot, om tien uur in den morgen, begaf ik mij naar het Collège de France, na mij verzekerd te hebben dat Renan in zijn werkkamer daar zou zijn. Welk een zending! Zom moest blijven staan in de gang naast de deur van het directoriale vertrek, klaar om binnen te komen als hij geroepen werd. Het was een onverhoedsche aanval. Ik moet erkennen dat mijn komst werd begroet met de vriendelijkst glimlachende verwelkoming.... Maar al zeer spoedig werd de welsprekendheid van mijn stoutmoedig verzoek gebroken door een zeer besliste weigering, ontdaan voorloopig van iedere soort van explicatie, en vergezeld van een tamelijk onvoorziene wenkbrauwfronsing. Vervolgens stond Renan zwijgend op, en wees mij, met een eenigszins triest gebaar, op zijn met paperassen dicht overdekte schrijftafel. Ik wist niet anders meer te doen dan, met een zeer ontroerde stem, en terwijl ik mij langzaam naar de deur terugtrok, te mompelen: ‘uwe ontelbare bewonderaars, mijn beste meester, zouden zoo gaarne een nobele en getrouwe beeltenis van u bezitten....’ ‘En het portret van Bonnat dan?’ viel Renan mij bruusk in de rede. Ik kon niet nalaten mijn schouders op te halen en met een lichten glimlach, die trouwens geen enkel protest uitlokte. Moed herwinnend ging ik verder: ‘Ik schaam mij, waarde meester, over de onbescheidenheid van mijn stap, maar ik heb een jongen zweedschen schilder ontdekt, een geniaal artiest, die brandt van verlangen om uw trekken vast te leggen, en die kans ziet - zonder dat u eenigermate voor hem poseert - zijn werk in een uur tijds af te hebben; geen minuut meer....’! ‘Is het mogelijk? Wel! Wij zullen er dan nog eens over praten, nietwaar, dezer dagen....’ ‘Helaas! Anders Zorn (dat is zijn naam) zal maar zeer kort in Parijs blijven.... Ik heb maar een teeken te geven en hij verschijnt, en om elf uur zal uw portret gereed zijn....’ ‘Verbazend, verbazend’, riep Renan uit, barstte in lachen uit en hief de armen ten hemel. | |
[pagina LXXXI]
| |
anders zorn.
ondergaande zon. 1894. (eigendom m.g. rystedt, stockholm).
anders zorn.
op het meer siljan. 1889. (verzameling a. zorn, mora). | |
[pagina LXXXII]
| |
anders zorn.
portret van ernest renan, (ets).
anders zorn.
portret van antonin proust. (eigendom m. emil matton, geole, zweden). | |
[pagina 377]
| |
Het spel was gewonnen. Plotseling opende ik de deur van de werkkamer, zeer dicht waarbij Zorn stond, zijn folterwerktuigen in de hand. Ik gaf hem een teeken om binnen te komen, en, na een zweedsche buiging in den meest grootschen stijl, ging hij zitten in den fauteuil die hem was aangeboden. Gedurende eenige seconden bestudeerde hij zijn beroemd model met een oplettendheid die werkelijk van buitengewone indiscretie was; vervolgens, plotseling, ging hij aan 't werk, echter niet zonder vooraf de volgende woorden uitgesproken te hebben, die mij getrouwelijk in het geheugen zijn gebleven: ‘Vereerde meester, ik bid u te vergeten dat ik in uw studeerkamer ben, dicht bij u. Leef in uw gedachten zonder u bezig te houden met mijn tegenwoordigheid. Ik geef u mijn woord van eer, dat ik u over een uur verlaten zal; mijn werk zal dan gereed zijn.’ En, tot verbijstering van Renan, de wonderbaarlijke kerel hield woord! Om elf uur, plus eenige minuten, was het nieuwe meesterstuk geboren. |
|