Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 39
(1929)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 310]
| |
Muurschilderingen van het jonge Mexico
| |
[pagina 311]
| |
tane stijl, of liever gezegd een spontaan geboren nieuwe stijl in onze moderniteit bestaan kan, m.a.w. dat men weer springlevend monumentaal zou kunnen wezen nü - in het begin van onze twintigste eeuw. Van die gedachte vervuld is de schilder naar zijn vaderland weergekeerd: en heeft er zich:....in de revolutie geworpen. Van de eene branding kwam hij zoodoende in de andere. Hij is trouwens de zoon van een dier romantische, arme voorvechters der liberale revolutie, die, zooals de Franschen van 1789, in het Mexico van 1857-en-daarna voor een nieuwe wereld van burgerlijke gerechtigheid en wetenschappelijke vrijheid de poorten met het zwaard wenschten te openen. In die jaren en nog lang daarna ging hun strijd tegen het groot grondbezit en het traditioneele karakter van de Roomsch Katholieke Kerk, die in het door Spanje veroverde Mexico eeuwenlang tot in de regeering de vormen des levens bepaald had, - maar, zoo als dat ook na de Fransche revolutie gebeurde, plukten ten slotte de binnen- en buitenlandsche industrieelen en geldmagnaten de vruchten der ‘nieuwe’ omstandigheden. Thans evenwel, in 1920, moest, naar het oordeel van Rivera senior en junior, het allengs om practische redenen weer half-clericaal geworden liberalisme (Porfirio Diaz was daar de man van) plaats maken voor een ware ‘volks’-regeering, die nu sedert 1910 ook inderdaad de macht heeft: de bekende, men mag wel zeggen beruchte anti-kerksche, grootgrondbezit naastende en verdeelende revolutie, die aanvankelijk ook gericht was tegen het Noord-Amerikaansche import-kapitaal in Mexico (de petroleum!), eene omwenteling dus, die vooral de landarbeiders, de kleine boeren, maar ook het stedelijke proletariaat omhoog bracht. Het is noodig hierop te wijzen, want de belangrijke Mexicaansche fresco's, van welke slechts enkele voorbeelden dit artikel begeleiden kunnen, zijn niet te begrijpen, zonder dien achtergrond, beter zegt men: zonder dien ondergrond en voedingsbodem van Diego Rivera's arbeid. Rivera heeft immers op een zeer bewuste wijze willen zijn en is ook geworden de monumentale geschiedschrijver van die omwenteling, en, hoe men ook persoonlijk staan moge tegenover de overwinning en de methoden van het nieuwe bewind - in elk geval een geweldige realiteit - men zal niet kunnen onverschillig blijven voor de nooit voldane, krachtige, mannelijke fresco-kunst van den revolutionairen Mexicaan zelf. Hij heeft in Europa rondgekeken. Verscheidene malen zelfs. Dat blijkt ook uit zijn werk. Van den invloed, uitgeoefend door Cézanne, Picasso, Henri Rousseau heb ik al gewag gemaakt. Door de stijl-zoeking dezer kunstenaars geheel ingenomen, besloot hij, omtrent 1910 weergekeerd in het herboren Mexico, zich juist met het oog op de omwenteling geheel aan de schilderkunst te wijden. Ik mòest schilderen, getuigde Rivera; maar om gróót te schilderen | |
[pagina 312]
| |
ontbrak hem nog veel. Dat besefte hij zelf, hoewel hij in Mexico als een ‘wonderkind’ kon rondwandelen. Hij wilde opnieuw en méér leeren en wilde dus wederom naar Europa. Den typischen belever van zijn eigen tijd en volk kenmerkt, dat hij, tot motiveering van dit besluit om in Europa bij te leeren, een beeld zocht uit de revolutionaire ‘reconstructie’ der samenleving: ‘Zooals het proletariaat bij den wederopbouw juist de allerbeste bestaande techniek naar zich toe moet halen, zoo moet ik,’ betoogde Rivera, ‘de gehééle burgerlijke schilder-techniek beheerschen, wil ik de kunstenaar worden van mijn verjongd volk.’ En het is een lang verblijf geworden in de oude wereld, dat in hem tenslotte de krachten heeft doen rijpen voor zijn latere taak. Sedert zijn terugkeer in Europa, in 1912, interesseerde hem het fresco; de groote schilderingen van Puvis de Chavannes in het Parijsche Panthéon hebben hem getroffen, al zocht hij voor zichzelf iets sterkers; Millet en de oude Italianen bekoren hem tenslotte bizonder, en met den douanier dwingen zij zijn richting. Intusschen staat hij met hoofd en hart volop in de toekomst. De uitgebroken wereldoorlog heeft een heele zwerm Russen en een nog grooter zwerm idealen en illusies over de Parijsche studio's en café's uitgestort. De rol, die de schilderkunst in de nieuwe orde zal hebben, wordt door deze lichtbewegelijke menigte besproken als een zaak van directe praktijk. Ook voor Rivera zijn die gesprekken en plannen van tastbaar levensbelang. Hij heeft reeds voeling met de intusschen aan het bewind gekomen Russen gehad. Straks eischt Moskou hem op voor het maken van schilderingen in genationaliseerde gemeenschapsgebouwen. Maar hij weigert. Zijn studie is nog niet ten einde en hij is Mexicaan. In 1920 vertrekt de doelbewuste kunstenaar naar Italië. Eerst wil hij nog ginds de fresco's zien, die het groote geslacht der vroeg-renaissance op zoovele muren van kerken en kloosters heeft aangebracht, en dan, zonder een omweg over Rusland te maken, regelrecht zich spoeden naar het zich nieuw opbouwende Mexico, waarvoor hij immers werken wil. Natuurlijk komt hij juist in Italië, als daar de revolutie een kans krijgt. De fabrieken worden er aanstonds door de arbeiders bezet. De sociale strijd golft er door de straten. Rivera in zijn element! De romantische muiter Garibaldi en Rivera's vader waren parallellen, de realistischer muiters van 1920 en hijzelf zijn het ook. Maar dit hem hevig aangrijpende evenement gaat door Mussolini's reactionaire staatsgreep tenslotte spoorloos onder. De kunstenaar vergenoegt zich nu weer met de kunst. De oude muurschilderingen van Giotto en zijn tijdgenooten hebben een diepen indruk op hem gemaakt bij zijn rondzwervingen en zijn studiën in Italië. De techniek der encaustica (de oude werkwijze der muurschildering), de wastechniek, waarin hij | |
[pagina LXIX]
| |
een der binnenhof-galerijen van het ministerie van onderwijs te mexico-city met fresco's van den mexicaan diego rivera.
| |
[pagina LXX]
| |
fresco in een tot landbouwschool omgezette kerk te chapingo.
tafereel van mexicaansch volksleven: de markt vol indiaansche verkoopers.
| |
[pagina 313]
| |
toen talrijke schilderijen gemaakt heeft, zal hem in Mexico te stade komen. En daarheen vertrekt hij nu ook. Zijn onstuimigheid doet hem allerminst afwachten, dat de mannen, die de macht hebben, naar hem toe komen. Hij heeft een vriend, die ginds een soort schooldictator is, een zekeren Toledano, en dezen vraagt hij een school, om die van binnen te beschilderen, wat voetstoots wordt toegestaan. Met eenige vrienden volvoert hij in breeden stijl het zelf opgelegde werk. Maar de society van de Mexicaansche hoofdstad, rijke en arme Creolen en halfbeschaafde Mestiezen, bemoeit er zich luidruchtig mee. Er is scherpe tegenstand van maatschappelijke en cultureele reactie. Maar er is groote vreugde bij de vrienden. De Minister van Onderwijs, Vasconzelos, een Creool van de nieuwe orde, ziet de school en verklaart - 't is of ge in het oude Rome zijt - dat de gemaakte wandschilderingen ‘iets goeds’ beteekenen ‘voor de nieuwe instellingen’, d.w.z. voor de gerevolutioneerde maatschappij. En meteen wordt aan Rivera opgedragen, alle wanden van gangen, trappen en portalen van de open galerijen der beide binnenhoven van het (overigens leelijke) Onderwijs-Ministerie vol te schilderen met wat hem zelf ‘iets goeds’ zal schijnen ‘voor de nieuwe instellingen.’ Ik kan hier niet een volledig overzicht geven van Rivera's veelomvattend fresco-werk in dit Ministeriegebouw. In het begin van dit opstel is alreeds gezegd, welk een weerstrevende omgeving die rijen van loggia's vormen, welker achterwanden hij beschilderen zou: loggia's noem ik ze, maar zij zijn eigenlijk door de zon geblakerde witte ‘renaissance’-galerijen, die echter geen enkele grootheid hoegenaamd suggereeren, want die natuurlijk door een of anderen vroeger-machthebben den ‘Generaal’ à raison van zooveel peso's aan een import-architect zijn te bouwen ‘gegund’. De cultuur van Mexico is eene oude, Spaansch-Indiaansche agrarische cultuur. Geen stedelijke. In de hoofdstraten van Mexico-city en van de gouverneurs-residenties der andere staten, waaruit dit betrekkelijk schaars bevolkte onmetelijke rijk is samengesteld, is alle stedelijke cultuur voorloopig nog in de eerste plaats import, dat wil meteen zeggen dat ze bazarachtig is. Geen wonder dus, gegeven de regelmatige leelijkheid van regeeringsgebouwen zelfs in West-Europa, dat de stedelijke constructies in een pasopstrevend land als Mexico (in Westersch-Europeeschen zin ‘opstrevend’), dat zulke nieuwe constructies zéér import zijn en zéér bazar. Neen, dit is géén wonder. Het is veeleer een wonder, dat een Mexicaan als Rivera daar opstaat, om, na langjarige studiën in Europa, plotseling als evenknie der beste kunstenaars van ons oudere vasteland zoo'n on aesthetisch-alledaagsch bouwwerk met zoo mooie monumentale muurschilderingen te bedekken en daarmee zijn volk te verheerlijken. Dit laatste is Rivera's doel geweest. In 1922 ontving hij de opdracht | |
[pagina 314]
| |
uit handen van minister Vasconzelos. Maar eerst in Maart 1923 begon hij ter plaatse - in Mexico-city - aan opmetingen, definitieve schetsen en ontwerpen in het groot op cartons. Vóórdien was hij in enkele van de meest kenmerkende Mexicaansche landstreken gaan rondreizen. Hij wilde eerst nog eens directe aanraking genieten met zijn land, waar verscheidene klimaten heerschen en een zeer gemengde bevolking leeft. Mexico omvat acht en twintig staten, elk gemiddeld twee maal zoo groot als Nederland, staten, die bijna alle voor het grootste deel bestaan uit twee of drie duizend meter boven den zeespiegel zich verheffende hoogvlakten: wat temperatuur betreft en plantengroei met Italië vergelijkbaar, waar de hacienda's liggen, de onafzienbare Mexicaansche boerenlandgoederen, met de hier en daar weelderige akker- en weidelanden, maar toch meerendeels bestaande uit driest en weinig vruchtbare vlakten. Maar deze hoogvlakten zijn doorsneden door rivieren en gescheiden door valleien, terwijl aan de Stille Zuidzee en den Atlantischen Oceaan, die beide dit ontzaggelijke gebied bespoelen, de tropische oeverlanden zich uitstrekken, min of meer smalle strooken vruchtbaren grond, waar de cocosnoot groeit en al die andere gewassen, die aan vele heete luchtstreken van den aardbol herinneren: aan Java en dergelijke Zoo is het land. Een land van mijnen ook, van goud en zilver vooral. Ik geloof, dat de door Piet Hein zoo luisterrijk op zee gevonden en toen maar meegenomen Zilvervloot haar zilver hier vandaan gehaald had. In elk geval levert Mexico ook nu nog jaarlijks ongeveer twee vijfden van alle zilver, dat in de wereld gewonnen wordt. Dat Mexico rijke petroleumbronnen bezit, is bekend. Dan zijn daar nog de onuitputtelijke mijnen van edele gesteenten, de z.g. half-edelsteen: amethyst en porfier, cornalijn en turkoois. Kortom het is niet zonder bedoeling, veronderstel ik, dat de groote Modelleur van den aardbol aan Mexico dien vorm van een Hoorn des Overvloeds gaf, welke in onze atlassen zoo mooi is na te kijken. Is het land rijk aan onderscheidenheid van groeisels in en boven den grond, het volk is rijk aan bloed-onderscheidenheden! Diego Rivera heeft in zijn fresco's de Azteken-voorvaderen niet vergeten, maar ook den invloed van het negertype niet. En natuurlijk niet den invloed van den Spanjaard. De geboren Spanjaard was eens over Mexico als Spaansche kolonie de volstrekte meester. Nu hebben de eigenlijke Spanjaarden daar geen zegging meer. Maar 't geval is voor hen zelfs nog erger. In het land binnengekomen Europeanen zijn n.l. bij den Mexicaan in het algemeen niet meer bizonder geëerd. De ingeboren Spanjaarden evenwel, ik wil zeggen de Spanjaarden die van ouder op ouder in Mexico wonen, of wier voorouders tenminste in Spaanschsprekend Amerika getogen zijn, vormen ginds de aristocratie. Zij heeten Creolen. Een groote menigte van onderling zeer verschillende Mestiezen leeft in de schaduw dier Creolen; in hen zijn | |
[pagina 315]
| |
alle reeds vermelde bloedsgroepen vertegenwoordigd. Maar dan vindt men, vooral onder het arme landvolk, dat thans door Calles en zijn vrienden in ieder geval in beteren doen komt, de zuivere Indianen. Daarvan bevolken millioenen de maïsrijke hoogvlakten. En allen, zoowel Creolen als Mestiezen en Indianen zijn Roomsch-Katholiek in hun heele levenshouding. Dit laatste, deze algemeenheid der Roomsch-Katholieke levenshouding, is al evenzeer door Rivera in zijn schilderijen uitgedrukt als hij er voor gezorgd heeft van de volkstypen en hun afstamming duidelijk blijk te geven. Een deel zijner schilderingen vertoont oude Mexicaansche volksfeesten, oogstfeesten, doodenfeesten en vele dansfeesten, waaronder van animistischen oorsprong, maar waar de Kerk haar merk op heeft gezet. Daar is bijvoorbeeld het thans Roomsch-Katholieke feest van Allerzielen, als de dooden herdacht worden, en in Mexico niet alleen met tranen! Deze herdenking is ginds tot een soort carnaval of kermis geworden, met alle overbruisende plezier, dat daarbij hoort. De volwassenen loopen achter doodenmaskers de kroegjes in en de vrouwkens na, en aan de kleine kinderen geeft men, in stede van onze chocoladen Paaschkip in een mandje met sproetige eiertjes, een doodenmaskertje cadeau van veelkleurig suikerwerk. Bij de doodenfeesten op het land wordt van maïsplanten en van witte bloemen het groote Kruis vervaardigd, of een ander keer weer het Indiaansche zonne-embleem, waaromheen de kleine Indianenmeisjes in een cirkel haar plechtige dansen uitvoeren, acht bogen van witte bloemen tezamen kringsgewijs dragend, dat zijn dan de acht maanden van het oude Mexicaansche jaar.... Nog dichter dan ons, West-Europeeërs, is den Mexicaanschen inboorling de vroegere tijd nabij van zijn heidensche natuurleven. (Nog na 1500 was hij volkomen animist.) Dit amalgaam van Roomsch geloof en oude Indiaansche en heidensche traditie is in Rivera's fresco's mee uitgedrukt. Zijn honderd vierentwintig muurschilderingen in de galerijen van het On derwijsministerie omvatten: in de eerste plaats tafereelen van de werkzaamheid der revolutionaire regeering in zake de bevrijding der kleine boeren en arbeiders, de verbreking van hun boeien, de bevordering van onderwijs (op den grond zittend onderrichten elkaar de ouden en jongen, terwijl de gewapende ruiter boven het vreedzame tooneel zich beschermend verheft), de verleening van medische hulp door leekendokters en -verplegers; men ziet dus, dat de eigenlijke burgeroorlog, die tot den verheerlijkten nieuwen staat van zaken voerde, niet is in beeld gebracht; daarentegen zijn verscheidene muurgedeelten gevuld met meer illustratief opgevatte fresco's, die scherp of humoristisch de tegenstelling | |
[pagina 316]
| |
belichamen tusschen de oude wereld van stedelijke en agrarische exploiteerders plus het buitenlandsche grootkapitaal èn de nieuwe wereld van het onderling eensgezinde volk: hier vindt men portretten van in nachtcafe's somber banketteerende Rockefellers, Fords e.d., deze sobere heeren natuurlijk genomen niet als individuen, maar als vertegenwoordigers der ijskoude, hun weelde genietende Amerikaansche millionairs; op de muren der trappenhuizen bracht de kunstenaar voorstellingen aan van het veelal ontoegankelijke oerbosch, waarmee de steile berghellingen overdekt zijn. Deze voorstellingen geuren van een diepe boschkoelte en zijn mooi door het orchestrale verbeeldingsleven, dat Rivera haar schenkt: gestyleerde vogels, nimfen, boschgoden; in deze oerbosch-schilderingen is de invloed van Henri Rousseau het meest zichtbaar; dan komen de hoogvlakten en wat daar tot stand werd gebracht, maar ook wat daar aldoor werkt in de velerlei akkerbezigheden en in de reeds oude bedrijven: den maïsbouw, het oogsten en vervolgens het verwerken van suikerriet, de pottebakkerij, de weverij en ververij der weefsels, en den mijnarbeid; tenslotte in de bovengalerijen de ‘heiligen der revolutie’, verscheidene min of meer pathetisch geziene revolutie-helden en -martelaren, die echter blijkens de veel geringere waarde dezer fresco's het product moeten wezen van de bovenvermelde ‘samenwerking’, d.w.z. zij moeten vervaardigd zijn door vrienden van Rivera, veel minder beteekenende schilders. Evenmin behoort tot het beste van het nieuwe Mexicaansche frescowerk, hetgeen door Rivera, of onder zijn leiding geschilderd is op de muurvlakken van een genationaliseerd kerkgebouw te Chapingo, thans landbouwschool. De fantazie der samenstelling, waaraan de kunstenaar zich hier heeft overgegeven, voert terug tot de grootsche schepping van den hem overigens ver overtreffend en Michel Angelo in de Sixtijnsche kapel: Rivera is, akelig genoeg, juist in deze taak van kerkversiering, ook nog beneden zichzelf gebleven, hij is leerstelliger in die kerk te werk gegaan, zou men kunnen zeggen, meer regelrecht propagandistisch geworden en daardoor zwakker in werking, vanzelf ook meer allegorisch in uitdrukking en illustratief in behandeling en nogal plomp wat betreft de strijdmiddelen. Het koepelgewelf der kerk is het best geworden. Daar vormt de armreiking van stedelijken arbeider en boer met de emblemen der Sovjets de zenith-figuratie van. Rondom ziet men den Arbeid en het daaruit voortspruitende geluk: bijvoorbeeld het Welvaren, voorgesteld door een groot en weelderig naakt, dat zich over de gansche breedte en lengte van het enorme Mexico uitstrekt. In een der zijbeuken was een hoog wandvlak vrij. Rivera schilderde, direct op het cement gelijk hij dat overal elders deed, in deze ruimte eene voorstelling van de ‘Elementen, dienstbaar aan den arbeidenden mensch’. De Wind en het Vuur, het Water, de Electriciteit enz. wenden zich dienst- | |
[pagina LXXI]
| |
het mexicaansche oerbosch. fragment van een fresco. op den voorgrond de indiaansche jager die een wild zwijn gedood heeft. werk van diego rivera in het ministerie van onderwijs te mexico-city.
| |
[pagina LXXII]
| |
de mexicaansche hoogvlakte. fresco van diego rivera. op den voorgrond onderrichten elkaar ouden en jongen, terwijl op den achtergrond de landarbeiders den hun toegewezen grond gaan bewerken.
| |
[pagina 317]
| |
bereid tot den tot arbeiden gereeden individu. Eene reusachtige Mexicaansche Maagd, zwevend op een wolk, houdt in een open hand een groeibeginsel. In muurvakken tot kamerhoogte ongeveer reikend heeft de kunstenaar het leven van den arbeider afgebeeld; arbeider is hier synoniem met Indiaansch landarbeider of meerendeels Mesties proletariër uit de stad: den strijd van den arbeider, zijn bevrijding, zijn eervolle begrafenis. In den renaissancistischen halfcirkel, die als pendant van eenzelfde halfcirkelvormige raamopening boven deze muurvlakken uitkomt. is een gebalde arbeidersvuist geschilderd. Daarboven komen dan tenslotte de symbolische en soms allegorische voorstellingen, waarvan ik er daar straks een paar noemde. Van Rivera's werk zelf en de hoedanigheid ervan kunnen de bijgevoegde reproducties een idee geven. |
|