| |
| |
[pagina t.o. 297]
[p. t.o. 297] | |
anton van der valk.
illustratie bij ‘sindbad de zeeman.’
| |
| |
| |
Anton van der Valk (Ton van Tast)
vijfentwintig jaar prent-teekenaar,
door Johan Schwencke
HET moet voor den kunstenaar, wiens naam aan het hoofd van dit artikel is geplaatst - voert een dusdanige titel niet iets feestelijks, gelijk een vlag? - als een lichte verbijstering zijn, zoo opeens voor het publiek te worden geëxposeerd, in glorie én euvel. Zelf heeft hij, nu vijf en twintig jaren lang, menig incident en evenement op de publieke tribune gebracht, kopstukken uit politiek en maatschappelijk leven op een markt-podium verheven alsook de minder edelen naar den geest, te slechter naam en faam bekend, die verdienden te worden terechtgesteld door satire en hoon, zijn grafische macht.
Eén oogenblik zullen gevoelens van verschillenden aard in hem eenige beklemming wekken, omdat nu zijn leven op het punt staat de revue te passeeren en hij er aan toe is, op zijn beurt te worden gegrepen. Wij zullen hem echter niet caricaturiseeren - wat ware gemakkelijker dan dit: charges op zijn charges? - doch karakteriseeren. Het oogenblik is thans daartoe aangebroken; nimmer nog verscheen een compileerend artikel over zijn veelomvattend werk. En bijna ieder kent wel dezen kunstenaar als den leuken Ton van Tast, die zulke koddige typen kan teekenen, doch wie is vertrouwd met de fijne praestaties van Anton van der Valk, den droomer, dien anderen Fantast, den kleuren-mysticus uit het oord der nu eens bloeiende, dan weer somber-broeiende verbeelding, grenzend nu eens aan het ijle van zonnig-blauwen aether, dan weer aan het navrante, het makabere? Wie kent den schilder van zoovele aquaria in hun mysterieuze, zwoel-vloeiende tinten, den beelder van de stilte, de sfeer der geluidenloosheid? Zie, hoe alles leeft zonder één klank, zonder gesnor; slechts luchtbelletjes klimmen sidderend naar den waterspiegel. En soms klinkt er een wonderlijke muziek, niet van tonen, maar van schalmeiende kleuren, wanneer het schubben-zilver of zacht-aangevuurde goud met metaalglans vibreert in het doffe smaragd, waarin de prachtige visch zich als een argelooze schoonheid krimpend beweegt.
In het leven van dezen mensch is de zware tred der perioden, waarin beduchtheid voor de wisselingen van een lang niet malsch lot een trouwe partijganger was. Elke wending van een getij bezorgde hem een gezel in andere gedaante, maar in steê van te zwichten voor tegenslag richtte hij het oog op de naaste, nooit rooskleurige toekomst. Wij dienen daaruit de belangrijkste punten naar voren te halen, omdat zij van invloed waren
| |
| |
op zijn vorming, althans op zijn scheppingsdrift en wijl het, zonder die bijzonderheden te kennen, niet mogelijk is hem zuiver naar waarde te schatten.
Anton van der Valk is op 24 April 1884 te Delft geboren als het tiende kind in het gezin van den bekenden predikant Ds. L. van der Valk. De familie bewoonde aldaar een I7de-eeuwsch patriciërshuis aan het Noordeinde. De omgeving werkte al gauw instigeerend, want in deze woning waren de wanden geheel bespannen met landschapschilderingen in olieverf. Het is niet mogelijk de fijne invloeden op iemands levensloop tot in subtiele nauwkeurigheden na te gaan, maar bepaalde uitingen van zijn werk beschouwende bevinden we ons hier toch reeds tegenover een merkwaardigheid. Hetzelfde geldt wel voor zijn herinnering, dat boven de schouw een geschilderd zeestuk hing; want opmerkelijk is alweer, dat de jeugdige Van der Valk veel belangstelling toonde voor de marine en adelborst wilde worden; doch hij werd afgekeurd. Voorts maakte hij al vroeg kennis met de schilderkunst, door op zesjarigen leeftijd van den huisschilder, die den gang behandelde, verf te stelen en daarmee een tegel te bewerken: zijn eerste olieverfstuk. De affiniteit was blijkbaar toen reeds aanwezig.
Op achtjarigen leeftijd verliet hij Delft, doordat zijn vader een beroep aannam naar Scheveningen. Reeds op de lagere school teekende hij veel, hij teekende méér dan dat hij leerde; de boeken over vaderlandsche geschiedenis illustreerde hij en de onderwijzer profiteerde van dien aanleg door de ontbrekende landkaarten door hem te laten vervaardigen.
Op de Hoogere Burgerschool bleek hij in teekenen de beste te zijn, de andere vakken verwaarloosde hij. Hij had veel neiging voor het artistieke, schreef grappige verhalen, hield voordrachten, totdat een ernstige ziekte hem geheel ten achter bracht. In zijn wanhoop begaf hij zich naar den schilder Chr. Bisschop; hij was toen veertien jaar. Hij moest dit heimelijk doen, want zijn vader verfoeide het beroep van schilder en gaf de voorkeur aan ‘een eerbiedwaardige betrekking.’ Voor twee dingen mocht hij niet leeren, ten eerste niet voor dominee, omdat hij voor dat ambt den noodigen ernst miste en ten tweede niet voor schilder, daar dit een te ongewis beroep was.
Bisschop besprak het geval met den predikant, die over het eigengerechtige optreden van zijn zoon hevig verontwaardigd was en de toekomst donker voor hem inzag. Het zou, werd geoordeeld, het beste zijn, dat hij leeraar werd, want datgene waarnaar zijn hart uitging, stond niet hoog aangeschreven en er was bovendien te veel risico aan verbonden. Hij mocht toen naar de Haagsche Teeken-Academie (1899).
Thuis zag hij niet veel op het gebied van kunst. En het is wel merkwaardig, dat hij later evenmin poogde in aanraking te komen met artiesten
| |
| |
en hun werk. De opvoeding drukt haar stempel op de meest weerbarstigen, ook zij nemen iets mee uit de nevelen van het verleden, welken weg ze ook gaan. Hij zag slechts de Groene Amsterdammer, waarin hij de prenten van Braakensiek bewonderde. Op zichzelf be teekende dit nog geenszins iets concreets ten aanzien van eigen gevoel, geloof, richting. Evenzeer zij de waarde van Braakensiek's werk hier als drijfveer geweerd: niet eenige beteekenis daarin boeide zijn aandacht. Maar louter was het geval, dat hier een vórm van kunst zijn geestdrift gaande maakte. Ambitie om óók iets te praesteeren vervulde hem rijkelijk en slechts zweefde hem vaag het beeld voor oogen, waarin hij zich zou vermogen te uiten. De lust alleen tot de daad was voller en rijper dan het besef van de ware idee; de onstuimigheid der jeugd, welke hem op vijftienjarigen leeftijd als eerste teekenprijs een schilderskist bezorgde, onthield hem den helderen blik.
Op de Teeken-Academie was hij spoedig de beste in de teekenkunst; hij verwaarloosde de theoretische vakken. Een der leeraren zag in hem reeds den geboren illustrator.
Intusschen schilderde hij portretten naar levend model. Ook andere motieven zocht hij en hij uitte zich op zeer wazige wijze, in lichte tonen, als overdreef hij het parelend tonalisme van een Thijs Maris. Hier kwam reeds de droomer door zijn werk schemeren. Deze jongeman, door zijn lust tot spot en zin voor klucht de schrik der leeraren op de academie, een verdoolde in het gezin, een door zijn ouders weinig begrepene, een eenzame dus, verborg achter de bruutheid van een uiterlijk gebaar en het rumoer van zijn spitsvondige guitenstreken een teedere inborst. Het was de zachtzinnigheid, welke op dien leeftijd zoo gekunsteld kan schijnen en toch zoo natuurlijk uit het hart komt: hij uitte zich in de glorende tinten van een helderen zomermorgen, waarin de waarheid devoot ons wordt geopenbaard. Hij schilderde beelden, heel even als met ranken slag op het linnen getoetst, zoo zeker en luchtig gemodeleerd, dat de geest der contouren ons heel zacht stralend tegemoet deint.
Deze vormgeving luidde als een praeludium, omdat zij een weerkaatsing was van zijn ziel. In de werken van den landschapschilder is het innerlijk wezen evenzeer weerspiegeld als in de stukken van figuurschilders. Zelfs geeft menig oeuvre, met zijn perioden van stijl en motief, het wisselend getij in den geest van jeugd naar ouderdom. De beeldende kunst moet men zien als een leer van mensch en leven. Was Rembrandt niet een wijze, ernstig predikend uit het oord des lichts en der duisternis?
Veel respect gevoelde Van der Valk voor Haverman, vooral om zijn knap geteekende koppen. Vrijmoedig bracht hij hem een bezoek met dezelfde bekentenis, waarmee hij zich tot Bisschop wendde: ‘ik wil schilder worden’. Hij toonde hem zijn producten, de al te luchtig neergevleugde beelden en ook eenige illustratieve teekeningen. ‘Beste jongen,
| |
| |
zulke abstracties...., dat is toch niets gedaan Je kunt niet eens zien wat het is!’ zei Haverman van die beelden. ‘Als je maar lang genoeg kijkt,’ antwoordde onversaagd de ridder van het bleeke palet. Waarop Haverman: ‘Daar hebben de menschen geen tijd voor. Maar weet je wat je bent? Je bent een caricaturist!’ Hiermede doelde hij op zijn teekenwerk.
De jonge Van der Valk achtte zich door deze onverwachte kenschetsing beleedigd. Hij, die smulde aan sombere of delicate onderwerpen, schilderijen met doodkisten of het leven wegwazend in een vreemd gekleurde glorie van licht, hij zou het stekelige hebben van een caricatuur-teekenaar? Haverman liet hem Simplicissimus zien met de platen van Thöny en Heine! En hij gaf hem den raad voet bij stuk te houden, zooals hij zelf ook steeds had gedaan en vooral zich aan slechts één ding te wijden. Hij moest zijn ontluikend talent niet versnipperen door toe te geven aan de liefde voor andere kunstuitingen - hij speelde ook gaarne viool, had zin om te schrijven - doch moest alles aanpakken op schildergebied, onverschillig van welken aard. Hij behoorde niets te gering te achten, maar ook niets te hoog.
Dit advies was hem steeds een richtsnoer met het allereerste gevolg, dat hij in 1904 inzond op een prijsvraag, uitgeschreven door het satirieke weekblad ‘De Ware Jacob’, voor een politieke teekening; als motto koos hij ‘in de hoop de ware Jacob te zijn.’ Hij verwierf den eersten prijs, welk succes verbluffend was, in aanmerking nemende, dat hij, nog leerling zijnde op de Academie - nu in Rotterdam - mededingers had als Albert Hahn, Ko Doncker, Louis Raemaekers, e.a. In de jury hadden zitting o.a. prof. Van der Waay en prof. Der Kinderen. Zijn teekening stelde een drieluik voor met betrekking tot den Russisch-Japanschen oorlog. Zoo verscheen zijn eerste teekening voor de pers in ‘De Ware Jacob’ van 21 Mei 1904.
De redacteur J. Siedenburg ontbood hem, vroeg om verdere medewerking. Waarop de teekenaar bedremmeld te kennen gaf: ‘jamaar...., ik ben niet geestig’. Hetgeen voor den redacteur een reden was om hem aan te nemen.
Hij moest nu, als medewerker van een blad met een reputatie en gestie als ‘De Ware Jacob’ voerde, wel onder een pseudoniem teekenen en stelde een lijstje van verschillende namen op, waaruit de redacteur nochtans geen keus maakte. Deze gaf hem den naam A. van Tast, als zinspeling op fantast.
Spoedig moest die medewerking door den militairen dienst worden opgeschort en zijn studie aan de Teeken-Academie worden onderbroken.
Het is opvallend, hoezeer dit talent - en daaraan dankt het ook zekere eigenaardigheden - zich van meet aan vrijelijk en zonder invloed van
| |
[pagina LXIII]
[p. LXIII] | |
anton van der valk in zijn werkkamer.
a. van der valk.
aquarium.
| |
| |
ton van tast.
mr. henri viotta.
ton van tast.
kaffer-opperhoofd.
ton van tast.
's levens tredmolen.
| |
| |
anderen trachtte te ontwikkelen. De prijsvraag-teekening was donker-naturalistisch, zweemde niet naar de teekenkunst van een ander. Hij was dan ook niet in en met kunst opgevoed en bleef, ook nu nog, van de verschillende verschijnselen op dit terrein verstoken. Nóg kan dat worden bewezen aan de alom bekende prenten in de Haagsche Post, prenten, welke soms het rudimentaire hebben van den oer-teekenaar, den niet door beschaving, stijl of methodiek verfijnde, den niet kunstmatig gemoderniseerde. Hij groeide in eigen trant op en daardoor rijst wel de vraag, of de grenzen van dit merkwaardige talent door nobele leiding niet hadden kunnen worden uitgezet dan wel of door krachtigen partijzin aan zijn vermogen niet een breedere draagkracht zou zijn verleend. Toonde zich op het veld der mogelijkheden niet een te klein perspectief en droomde hij niet te veel in het land van eigen gevoelens en ideeën? De wijze van weergave was er evenwel des te eerlijker om en vooral natuurlijker.
Men vergeleek desniettemin zijn werk met Daumier, die hem even onbekend was als ieder ander. Zocht men die aanraking in verwantschap met het donker-tragische, dat de groote Franschman uitbeeldde?
In sommige caricatuur-koppen werkte hij met groote vlakken wit en zwart, hetgeen zou kunnen wijzen op invloed van Hahn. Doch hij ging geheel met eigen aanleg en gevoel te rade.
Ik wees reeds op het ietwat ongebreidelde, het althans weinig schoolsche van zijn prille jeugd. Daarbij voegde zich de koestering van zijn talent als een zuiver bezit van brein en hart en zoo gleed hij, zonder het zelf te weten, het domein binnen, waar de caricatuur haar voedsel vond. Want deze moet wel zijn ontstaan uit het kinderlijke. De teekening van het kind wijst op het caricaturale. Felix Hess brengt het, zij het niet op aesthetische, maar toch op origineele manier als Jantje in praktijk. De oude Vlamingen en Hollanders schonken ons het komische in de figuur met een rijk en aandoenlijk palet, treffend om het naïef-kinderlijke karakter.
Van der Valk bezat nu een basis in een vast verband met ‘De Ware Jacob’, terwijl hij af en toe teekende voor Uilenspiegel. En laten wij nog even op die prijsvraag-teekening terugkomen. Van het drieluik trekt vooral de aandacht het derde deel, waar Mars ‘die zich voedt met menschenbloed, als handelaar in oorlogsmateriaal en rouwgoederen, zijn goudvelden bezoekend’ treffend is van karakterteekening. De twintigjarige gaf in dit stuk een manifest van zijn talent. Hoe weinig heeft de aard van zijn uiting zich in den loop der jaren gewijzigd! Dit blijkt vooral, wanneer wij deze teekening en de stukken, die er op volgden, leggen naast de producten van thans. In den grond was de vergelijking met Daumier nog zoo kwaad niet. Doch vergeten wij niet de diep-innerlijke eenheid,
| |
| |
den onzichtbaar fijnen onderlingen band van alle voortbrengselen in deze kunst. Zoodat het ook ten deze gevaarlijk, ja weinig-zeggend is, om vergelijkingen te maken.
In deze naturalistische periode was hij dus, mede door den drang der omstandigheden, caricatuur-teekenaar geworden. Wat wilde dit zeggen? Wat is caricatuur? Het is de geniale notitie van een beeld in het opvallende van zijn gestalte. Het opvallende...., laat u door dien term niet misleiden; hij riekt naar de schoolbanken. Straks moge blijken, dat hier vooral het diep-geestelijk doorzien een voornaam deel heeft aan de constructie. Dat beeld nu kan zijn de mensch in een bepaalden tijd, ook de tijdgeest, gehekeld in een bepaalden mensch. Maar altijd moet de werking die van het komische zijn. De caricatuur ontstaat uit een brutaal verbreken van normale verhoudingen en het spottende effect, om daarbij in enkele deelen de waarheid te bewaren. Daardoor suggereert zij den waan, dat de teekenaar niet liegt, blijkbaar zuiver de natuur volgde en om den bouw toch een hartelijken lach wekt. Ook met overdreven sterk typeeren kan veel worden bereikt. De goede caricatuur is een aantrekkelijke uiting. Zij leeft vaak van tijdelijke belangrijkheid, die slechts met haar sterft, indien zij niet het peil van ware kunst bereikt. De wereld is rijk aan motieven, vooral in den mensch, die door een levensopvatting, richting, theorie, leer of daad de aandacht trok. Het bijzondere is gekleurd en hem uitgereikt als een vaandel, waarmee hij voor iedereen is afgebeeld. Goed getroffen moet hij in zijn wanstaltigheid eerder te herkennen zijn dan in zijn naturalistisch evenbeeld.... Dolle scherts, fijne hoon, spitsvondige teekening, scherpzinnige vermaaklust, dit alles kan leiden tot bij uitstek koddige creaties. Caricatuur is de opheffing van het begrip der redelijkheid. Zij is de elastische spanning in den band met de grond-idee. Ook heilige verontwaardiging kan de moeder zijn der caricatuur. Zoo is de caricaturist in diepste en edelste wezen een fijn menschenkenner en als zoodanig ook criticus van zijn tijd, van het volle om hem heen daverende leven. Het is zijn kunst om te keuren en dan te
treffen door vergroving van de meer verborgen eigenaardigheden. Hij moet te aanschouwen geven wat het publiek nog niet had opgemerkt en eerst nu in het beeld ontdekt, aanvaardt en waardeert. Dit is de hoogste uiting, door weinigen bereikt.
Van der Valk zocht het effect voornamelijk in het gelaat; daarin concentreert hij de actie. Een caricatuur zonder actie - zij kan ook een stille zijn - mist doel. Ze moet altijd leven, petiljant, hoe vaak men haar ook bekijkt, flakkeren als een kaars, lokken als een vlag.
Zie, hoe hij in zijn plaat ‘beursberichten’, de eerste na de prijsvraag, de typen ‘hausse’ en ‘baisse’ wist te geven als sterke studies van een jeugdig kunstenaar. Dit waren staaltjes van kunnen en belofte. Opval- | |
| |
lend is de donkere toon in deze stukken: hier is de schilder van het sombere motief, het makabere, de andere wereld.
Voor De Ware Jacob teekende hij series portretten van toonkunstenaars, staatslieden, e.a. als titelpagina. Daarbij kwam hij spoedig tot styleeren, waartoe de caricatuur wel gemakkelijk leidt. Zij is eigenlijk van nature stylistisch. Hier is hij meesterlijk in het treffen van den kop door middel van lijn voornamelijk, hetgeen zoo geheel in den aard lag van zijn teekenkunst van-huis-uit. Hij toonde in deze figuren veel kracht en oorspronkelijkheid en het valt te betreuren, dat hij niet in de gelegenheid bleef in deze richting voort te werken. Hoe kon hij die koppen met leven laden! Wij vinden er later nog iets van terug in de kleine teekeningen, vooral wanneer hij bepaalde personen uitbeeldt.
Ook den bourgeois kon hij hekelen. Wij denken aan zijn plaat ‘Vóór het standbeeld’ bij de Rembrandtfeesten, een onderwerp ook door Hahn zoo scherp behandeld. Hier laat hij het volk weerzinwekkend joelen bij een herdenking, welke slechts in eerbied en gewijde stilte had mogen plaats hebben. In dit opzicht verandert het menschdom niet. Denk aan de drommen toeristen, jagend naar Tut-Ankh-Amen's graf, eveneens een vaak gehoond feit. Zoo gelijkt die Rembrandt-plaat de weergave van een kermis, een carnaval, een feest met lampions en confetti! Juist door dit beeld van banale drift is zij een oproep om aan te zitten aan de lange tafel der stilte en het brood te breken, een verborgen bede om de blanke stilte der wijsheid in zijn van ware levens-schijnsels stralende werken te eeren.
In 1906 ging Van der Valk naar Parijs, waar hij een half jaar naakt schilderde op de Académie Julien en de vleugels naar eigen drang kon uitslaan. In veel opzichten was deze tijd hem een leering; hij maakte kennis met de wonderlijkste richtingen in de schilderkunst en met tal van nationaliteiten. Hij begaf zich zelfs, met bijeengegaarden moed, naar den bekenden hoofdredacteur van Le Rire, Arsène Alexandre en schaarde zich gedwee in de lange queue van aspirant-teekenaars voor dat populaire blad. Hij toonde de teekeningen voor De Ware Jacob en.... werd aangenomen. Nadat één teekening van hem was geplaatst, riep de militaire dienst hem terug en deze brak alles af.
Het valt niet te loochenen dat in dit leven, zoo wonderlijk ontloken onder de teedere tinten van schilderingen in zijn naaste omgeving, een fleurige gang naar het succes telkens werd onderbroken door de wreede hand van het lot.
Na den militairen dienst had hij een atelier samen met den portretschilder Laurent Verwey. In dezen tijd bezocht hij vaak den vóór eenige jaren overleden kunstverzamelaar, speciaal van gothiek, J.B. van Stolk, die hem opdroeg een boek te maken, waarvan hij ook den tekst moest teekenen, uitsluitend in wit en zwart. Dat was in 1908. Eén dier prenten
| |
| |
is gereproduceerd in het Kerstnummer van de Haagsche Post van 1921. Voorts leverde hij elke week een bijdrage voor De Groene Amsterdammer en wel voor de rubriek ‘Feiten en Fantasieën’ door St. Veit en Van Tast.
In 1910 ging De Ware Jacob ter ziele. Hij werkte nu voor De Middenstander, De Hofstad, De Nieuwe Courant (sport-caricaturen), De Voorhoede (tot 1914). In dezen tijd richtte hij nog zelf een blad op, dat onder den naam Paljas verscheen, maar nog geen vol jaar bestond. Toch genoot het een goede pers en het had bekwame medewerkers (Jordaan, Ko Doncker, Van Riemsdijk, Jhr. W. Gockinga). Op 7 Januari 1911 zag het eerste nummer het licht.
Hij leverde voor dit tijdschrift het leeuwenaandeel, in tekst en teekeningen. Hij volgde in deze dagen de zoogenaamde spat-methode, met haar zeer omslachtige manoeuvres van afdekken en in spatten. Op deze wijze ontstond bijvoorbeeld zijn portret van Jozef Israëls, een weliswaar niet zeer belangrijk document, maar toch kenmerkend om zijn edele caricatuurkunst, domineerend in het gezicht van den kunstenaar. Het fijne, verdiepte, in-zich-gekeerde van zijn geest ligt als een sneeuwen schittering over het gelaat, het zielige van zijn stoffelijk mensch-bestaan is weggekrompen. En rijst daar, achter zulk een beeld, voor den waren kenner van dezen grooten schilder niet zijn machtig sociaal-picturaal oeuvre?
In Paljas, met zijn aan Vondel ontleend motto: ‘De weereld is een schouwtooneel, Elck speelt zijn rol, elck krijgt zijn deel’, liet hij zijn talent van verschillende zijden kennen. Hij gaf inderdaad, zooals de aankondiging beloofde, kunst, humor en satire.
Wij moeten bij Ton van Tast, gelijk ook herhaaldelijk blijkt uit de prenten, welke hij sedert 1923 teekent voor de Haagsche Post (De Daverende Dingen Dezer Dagen), vooral ook letten op den tekst. Soms jongleert hij handig met woorden, wisselt daardoor gedachten uit met hetgeen hij in beeld brengt, beweegt zich als in een steekspel en weet door kleine variaties, alliteraties en combinaties, door verzetting van den klemtoon of vermoorden van woorden heel wat aardigs te bereiken.
Pikant en niet van geest ontbloot is zijn uitbeelding van Sarah Bernhardt als ‘de onsterfelijke sterfspel speel-ster!’
Veel van wat Van der Valk teekent blijft in het geheugen hangen. Hij prent het ons goed in! Maar eindelijk zou er een keerpunt aanbreken; misschien niet voor hem, innerlijk, zeker voor de kunst, uiterlijk. Hij schilderde nog steeds in wazige tinten en wel bijbelsche voorstellingen, heiligen, soms in zonnegeel en hemelgoud, vloeiend uit een sfeer van onwezenlijkheid. De heer Van Stolk ried hem nu, boeken te illustreeren en zich daartoe eens te wenden tot den Directeur van de Uitgevers-Maatschappij Elsevier, den heer Mr. J.G. Robbers. Deze raad was ongetwijfeld een goede. Want Van der Valk heeft het vermogen een verhaal bij te
| |
| |
ton van tast.
dr. alphons diepenbrock.
ton van tast.
bram-jozua.
ton van tast.
de rembrandtfeesten, vóór het standbeeld.
| |
| |
ton van tast
josef israels
ton van tast
sarah bernhard
de onsterfelijke
sterfspel-speelster
ton van tast
fantasie.
| |
| |
springen met een prent. Illustreeren is niet aanvullen, maar aanzetten, versterken, verlevendigen. Illustraties vormen den klaren spiegel van den tekst. De platen moeten een organisch deel uitmaken van het werk; zij zijn de slechts toevallige verschijning van het verhaal in andere gedaante, een nuance van den vorm, beeld of woord. De illustratie is in het algemeen een lyrisch ornament, dat het aesthetisch wezen van een boek verfijnt en naar volmaaktheid voert.
De heer Robbers gaf hem de 1001-nacht, waaruit hij Sindbad den Zeeman koos. Dit werk verscheen toen in 1913 met twaalf gekleurde platen en verschillende penteekeningen in wit en zwart, als vignet. Hoe vreemd, dat dit boek betrekkelijk weinig bekend is! In de gekleurde platen gaf de teekenaar beelden van zulk een verbijsterenden rijkdom aan fantasie, dat zij voor hemzelf wellicht een openbaring werden. Hier vloeiden de scheppingen van colorist en tonalist te samen tot een bloeiend warme bestorvenhcid van magische kleuren, zóó sterk uit de sfeer der koele realiteit geheven, dat men er overheen mijmert en zich ras voelt opgenomen door de vleugelen der verbeelding, die naar onbekende oorden voeren. Men zou zich kunnen afvragen hoe het mogelijk is, dat een mensch zulke wonderlijkheden voortbrengt. Het antwoord kan eenvoudig zijn: alleen hij, die aan den stillen einder stond en vandaar in de hoogte én in de diepte schouwde, de handen hief en zweeg, zich afwendde en wéér keek. Dit werk doet ons denken aan Baudelaire. Hoe wrang had hij diens dae-monisch-mooie gedichten kunnen verluchten! En hoe griezelig-sterk zou hij Poe's tales hebben geïllustreerd!
Welk een hoeveelheid aan levensmagnetisme moet het voortbrengen van zulke stukken kosten. Het is bijna niet mogelijk om jaar in jaar uit de intensieve geestesspanning vol te houden, waaruit die ontstellende beelden voortvloeien. Aubrey Beardsley was vroeg-rijp en stierf zes-en-twintig jaren oud. Maar die jaren telden dubbel. Ik doel hiermee geenszins op een vergelijking van Van der Valk met dezen vertolker der zonde, maar toch bewijzen de motieven van de prenten, dat de afschuw en de afgrijselijkheid liggen aan den rand der schoonheid. De schoonheid raakt hier aan het oord, waar het weerzinwekkende als een verschrikkelijke pracht rondsluipt. Van der Valk was hier de verbeelding-rijke illustrator, die toonde niet alleen te kunnen verwijlen in het aetherische, waar zonnegoud en nevelblauw de teederste verschijningen opriepen als ware de devotie zelve geschapen, maar die bewees ook te kunnen afdalen in de diepte, waar het bloedblauw broeit en het pestgroen krimpt en het rood als een lillend vuur is. Toch moet het produceeren van deze donker-warme teekeningen hebben gewerkt als een bevrijding en het is een gelukkig oogenblik geweest, toen de uitgever hem de 1001-nacht gaf en de teekenaar juist Sindbad koos.
| |
| |
De meeste in dit boek voorkomende vignetten zijn met krachtige allure gegeven, sommige zijn sterk van constructie, andere min of meer amorph of eenigszins labiel, maar alle in de sfeer van het verhaal. Het moet een wonder worden genoemd, dat het nog niet is uitverkocht (er zijn 375 genummerde exemplaren gedrukt, waarvan 25 op Hollandsch geschept papier en 350 op plaatdrukpapier).
De heer Robbers wilde dezen knappen, veelzijdigen artiest gaarne helpen op zijn weg naar de voor hem zoo onzekere toekomst en gaf hem nu Shakespeare's Julius Caesar, waarvoor dertien illustraties, in nagenoeg gelijken toonaard als de vorige, nog in 1913 gereed kwamen. Deze platen waren buitengewoon knap, suggestief, visioenair. Ook hier treffen fantasie, sfeer en kleur, soms in bijbelschen gloed, als in De Waarzegger. Al bewoog hij zich aan den leiband van den tekst, zonder een meer dan gewone verbeelding zou hij niet tot zulke transfiguraties zijn gekomen. Ook hier wekte hij over het algemeen met donker palet, maar nochtans is de inhoud rijk, rijker dan men aanvankelijk waant; bij toeven en turen doemen gestalten op als uit de wazen van het verleden en hij is hier, wat Walter Crane zei van William Blake ‘a poet and a seer.’
Inmiddels was de bekende bibliofiel, Mr. J.F. van Royen, hem ter hulp gekomen door zijn bemiddeling te verleenen voor het bestellen van geschilderde portretten.
Voorts verwierf hij den eersten prijs voor een Palthe-kalender en voor een prentbriefkaart en sluitzegel voor de Vereeniging tegen den Woeker.
Door buurmanschap geraakte hij bevriend met Mankes; geen wonder, dat aan beide kanten waardeering bestond voor elkanders werk, hoe verschillend van aard ook. Verschillend? Er waren aanrakingspunten, waar beiden het beeld als van fijnen droom omweven gaven. Ook in het werk van Anton van der Valk klonk soms die teere aeolus-muziek, zoo innig spelende om Mankes' verstilde levens.
Wéér kwam iets den nu gestadigen opgang verstoren: de oorlog in 1914. Maakten de telkens rukkende en als een wreede wig werkende omstandigheden van dit zoor zoekende leven niet een caricatuur? Opeens werden de bronnen van verdiensten gesloten, alle banden verbroken. Wat nu?
De heer Van Stolk schreef nu een Engelsch verhaal voor hem, dat hij illustreerde in tempera. Er kwamen vooral vogels, vlinders, bloemen, torren en kevers in voor, zoodat hij zijn vermogen geheel kon wijden aan zijn voorliefde, om met motieven als deze te verluchten. En het gebruik van tempera paste bij zijn aanleg, doordat zijn werk bij het styleeren baat vond in het sobere der tempera-behandeling. Hij moest tevens den tekst teekenen en van versieringen voorzien.
Het was weder buitengewoon, wat de kunstenaar wist te bereiken. Twee
| |
| |
platen zijn in wijden kring bekend geworden door publicatie in de Kerstnummers van de Haagsche Post van de jaren 1922 en 1923, namelijk een spin op een rood veld en voorts de kevers en torren. Vooral de laatste is zóó fijn van bouw en rijk van tint, dat ons de verzuchting ontglipt: hoe jammer, dat hij niet méér gelegenheid kreeg, zich op zulk een wijze te uiten. Is het niet alsof de torren en kevers het blauw en groen glanzende licht dragen van de geheimzinnige wereld, waaruit ze in een beraden en kleurigen optocht vloden? En hoe dankbaar zijn we den onbaatzuchtigen kunstminnaar en mensch Van Stolk, door wiens toedoen zooveel schoons op het papier werd gebracht.
Ziek teruggekeerd uit den militairen dienst moest hij na zijn herstel toch weer als soldaat naar Werkendam (1915-1917).
Nadien verschijnt hij voor het eerst weer ten tooneele met het geïllustreerde posttarieven-boekje; dat het Rijk daartoe medewerkte noemde Cornelis Veth ‘een zeer opmerkelijk en heuchelijk feit’. Gaandeweg kreeg hij nu meer opdrachten; hij teekende voor Lindemans Reisbureau, de Vrijheid (1921), de Hofstad (1921-1924), voorts ontwierp hij reclameboekjes voor het gemeentelijk electriciteitsbedrijf in Amsterdam, advertentie-teekeningen, boek-illustraties, boekbanden, ex-libris, teekeningen voor menu's, promotieplaten, huwelijks-albums voor voorname families, enz.
En ten slotte kreeg hij de Haagsche Post, welke hem opeens bekend en populair maakte. In Augustus 1923 begon hij, onder den titel De Daverende Dingen Dezer Dagen Door Ton van Tast, daarin in beeld te brengen alles wat de aandacht trekt; incidenten in politiek en maatschappij hekelt hij op vaak geestige wijze en niet zelden weet hij daarin toppunten van caricaturale kunst te bereiken. Het kan niet uitblijven, dat zulk een wekelijksche rubriek inzinkingen vertoont, maar niet daarnaar mogen wij haar beoordeelen. Deze populaire kunst is een slag in het volk, een roep, een wenk, een lach, een drift. Er is soms een hooge neutraliteit merkbaar boven vondsten, niet zelden vol waren geest. Wanneer hij in dit genre goed op dreef is moet ge eens een enkele episode lichten uit de tot voortgang lokkende serie en ge ziet vóór u een stuk vol leven, vol oolijk gebaar. De waarde van dit werk wordt onderschat en dit moet worden geweten aan den opzet, dien van een vlot-verloopende reeks. Gulzig wordt het geheel nu door het publiek verzwolgen, de beelden wentelen en slingeren naar het reeds bij het begin begeerde eind. Uit journalistieken zin is die bouw verklaarbaar, maar men loopt over menig kunstwerkje heen.
De ondergrond der caricatuur is van zedelijk karakter en geboren uit rijpe wereldbeschouwing. Het primitieve begrip is zoo oud als de conversatie in de same nleving, het gezelschap. Wordt iemand in het ootje genomen,
| |
| |
op gekscherende wijze belachelijk voorgesteld, dan ontstaat van hem een caricatuur. De omlijning daarvan zien we in onze verbeelding. Zij bestond dus reeds lang vóór de eerste in teekening. Het is niet waar, zeker althans te algemeen gesteld, dat, naar ik eens door een bekend kunstcriticus hoorde beweren, de caricatuur wordt geboren uit een zekere teleurstelling. De maker zou zijn teleurgesteld geworden in den afgebeelde; daaruit komt dan een zekere onwil voort, welke ‘accentueert, overdrijft, verbreedt, versmalt of groepeert op ongewone wijs de vormen van de figuur, om dáárdoor, en dat is niet te vergeten, wat zij psychisch haat of niet wil, in het physieke uit te drukken.’ Het is te eng gevat. Men kan den caricaturist zien als criticus van het sociale, het politieke, het godsdienstige en hij kan zich uiten met liefde voor het goede en edele, vlijmscherp, geestig spottend, maar ook uit louter speelschen zin. En de vraag zij gewettigd, of slechts giftige haat als drijfveer wel steeds tot algemeen gewaardeerde kunst kan leiden. De groote haat niet, maar begrijpt....
Daar moet ook tusschen een incident en zijn caricatuur een causaal verband bestaan zoodanig sterk van redelijkheid, dat de werkelijkheid de travestie schijnt van de onredelijkheid. Caricatuur geeft niet in zichzelf de volle bevrediging, maar doet reikhalzend uitzien naar meer. Dit schuilt in het elastische dezer uiting: een kleine wijziging en ge hebt een ander effect. Ton van Tast zoekt het koddige voornamelijk in het gezicht, gelijk ook Gustave Doré vaak deed.
Wij beschouwden hem nog niet als schilder van het aquarium. Ook hierin is hij fantast, maar weer een andere dan in Sindbad. Hij vindt rust in den droom van het water, het rustig-wonderlijke tieren van bodemgewas, het geheimzinnig beweeg en staren van mooie visschen. In veel van zijn stukken is een belangrijk element de kleur. De kleur is menigmaal de kracht van zijn constructie, het bloed van zijn picturale cultuur en zij is geel, goudgeel of rose als in bijbelsche voorstellingen en oostersche landschappen en zij is blauw, paarsblauw, indigo of karmijn als in zijn aquaria, zijn fantasieën.
Hoe dan moet worden verklaard, dat deze kunstenaar met ongetwijfeld veelzijdigen aanleg eerst betrekkelijk laat werd gewaardeerd en dan nog wel om een klein en zeker niet het belangrijkste deel van zijn oeuvre? Uit het gegeven relaas kan worden afgeleid, dat de omstandigheden voor hem niet gunstig waren. Maar er is nog iets anders en dat betreft het persoonlijke. Anton van der Valk is eigenlijk een selfmade man. De leiding op de academie moet men niet zien als een beproefde vorming; hij ging reeds in die dagen zijn eigen weg en kantte zich tegen elk star-schoolsch principe. Hij had al op jeugdigen leeftijd zin voor speelschen spot en dat hij gaarne de peentjes opschepte kwam voort uit.... het schuwe van zijn wezen. Hij was een droomer, die door uiterlijk
| |
[pagina LXVII]
[p. LXVII] | |
a. van der valk.
de non.
| |
[pagina LXVIII]
[p. LXVIII] | |
a. van der valk.
fragment van ‘de verloren zoon.’
| |
| |
gebaar zijn teedere inborst behoedde. En ook daardoor werd hij niet - beseft nu den vollen zin van dit woord - modern. Hij was nimmer gegrepen door het rhythme van een periode, hij schiep niet in het kader, den stijl van den tijd. Het is wellicht een fout in hem, dat hij te weinig uit zichzelf loskwam, een gemis, dat hij niet werd gedragen door sterken partijzin. Hij was als schilder oud-Hollandsch en goed-Hollandsch conservatief en onze fel-bewogen jaren, met hun enerveerenden maatslag, kunnen niet gemakkelijk de rustige werking van bijna authentieke evoluties waardeeren.
Maar.... Van der Valk bezit een ontvankelijk gemoed, een bewegelijken geest, een voor caricatuur-teekenkunst onmisbare gave tot opmerken en een opvallend vermogen tot assimilatie, tot associatie. De heer Robbers bewees hem met de opdracht tot illustreeren een weldaad welke, naar hoop en verwachting, ook in het verdere leven van hem zal nawerken.
Resumeerende komen we tot de conclusie, dat hij als schilder het minst sterk op den voorgrond treedt; in zijn tempera-schilderijen is hij een kleurenvergoder. De portrettist, caricaturist en illustrator reiken elkaar de hand.
vignet uit ‘sindbad de zeeman.’
|
|