Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 39
(1929)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De verwerkelijking van het onwerkelijke in het Chineesche schrift,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijkheid ten eenen male in den weg staat. Dit is zeer persoonlijk. Generaliseerend kan men zeggen, dat de mensch van het eene werelddeel meer naar het gevoel te werk gaat dan die van het andere. Zoo pleegt men bij den Oosterling een grootere gevoelsfaculteit te veronderstellen dan bij den Westerling, en omgekeerd kent men dan den Westerling weer meer intellect toe. Ik zoude het iets anders willen uitdrukken, nl.: bij den Oosterling staat het intellect onder rechtstreekschen invloed van de intuïtie, bij den Westerling echter heeft het intellect zich voor een gedeelte aan de intuïtie onttrokken, en is het zuiver verstandelijke gaan overheerschenGa naar voetnoot*). Het streven van den Westerschen Geest was in het algemeen steeds om den scheidsmuur van verstand breeder en meer ondoordringbaar te maken, de Oostersche Geest daarentegen trachtte altijd de gebieden achter dezen toegankelijker te maken, zoodat het verstand minder zelfbewust werd en gemakkelijker de intenties van het onderbewustzijn realiseeren kon, terwijl het Zelf min of meer vervaagde. Zelfs zijn er enkelen geweest, die er in geslaagd zijn dezen belemmerenden scheidingsmuur geheel te slechten tot op den laatsten steen, en die enkelingen hebben ons van hun begenadigde zaligheid in even verwonderlijk schoone als voor het intellect moeilijk te omvatten geschriften verteld. Nog eens vestig ik er de aandacht op, dat men aldus redeneerende zeer sterk generaliseert. Ik wijs slechts even op twee personen, om geheel willekeurige voorbeelden uit tallooze te nemen, nl. in het Westen den intuïtieven en mystieken Meister Eckehardt, die ons in zijn geschriften het diepste wezen schonk van de Gotische ziel, reeds omstreeks 1200 door Freidank zoo goed gekarakteriseerd met de Evangelische woorden.: swer die sêle wil bewarn
der muoz sich selben lâzen varn.
Terwijl in het Oosten, in het oude China, Wang Tsj'oeng (27-98 n. Chr.) leefde, die in zijn werk Loen Cheng (Critische Opmerkingen) blijk gaf een zuiver intellectualistisch logisch denker te wezen, wars van alle mystiek. De Oostersche universeele geest heeft zich afgespiegeld in de beeldende en beschrijvende kunst, en in de wijsbegeerte. Naast een, vooral bij de uitbeelding van het godsdienstige op den voorgrond tredende, vergeestelijking, was het streven der kunstenaars van het uiterste Oosten steeds zich geheel te verzinken in hun onderwerp, zich absoluut één te gevoelen met de heele Natuur, en zij hebben de uitkomsten van dit streven neergelegd in die prachtige schilderingen, die ons de Natuur toonen, zoowel in haar minutieuze volkomenheid, waar wij een fijne grasplant met een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
paar bonte insecten zien opbloeien onder de zekere penseelstreken van den schilder, als in haar oneindigheid, waar de zich steeds meer naar mystieke verten terugtrekkende horizonten in sublieme kleurvervloeiingen den beschouwer een ongekende rust mededeelen. Eer we nu echter deze kunst verder bespreken, willen we eerst het Chineesche schrift nader beschouwen, daar dit, zèlf een schilderkunst zijnde, toch in zekeren zin als de grondslag van de schilderkunst kan worden beschouwd, en omdat hieruit opgebouwd werd de literatuur, waarin de verheven geesten van het Chineesche Rijk hun ideeën op geheimenisvolle wijze neerlegden; laten we nagaan hoe daar in de zachte halen van het fijn penseel op de zijde of op het licht absorbeerende Chineesche papier een ongekende verwerkelijking van het onwerkelijke zich ontvouwde.
* * *
Het is reeds in de middelste Aurignacperiode van het quaternair dat blijkens rotsteekeningenGa naar voetnoot*) in holen zich de behoefte tot graphische magie bij den archaischenGa naar voetnoot†) mensch deed gevoelen. Men neme geen aanstoot aan de uitdrukking ‘graphische magie’ waar ik over den oorsprong van het schrift wil spreken. Immers de oorsprong van alle schrift moet gezocht worden in magische afbeeldingen, waardoor de teekenaar de hem omgevende wereld trachtte te beïnvloeden of in zijn macht te brengenGa naar voetnoot§). Hoe zich uit de graphische magie een beeldenschrift heeft ontwikkeld, dat tot mededeeling diende, is moeilijk te zeggen, al kunnen wij er gissingen over maken. In elk geval mag het als uiterst waarschijnlijk verondersteld worden, dat bijv. het oud-Babylonische, het Egyptische, het Yucateeksch-Azteeksche, het Chineesche schrift uit magische teekens zijn voortgekomen. Hier evenwel zullen we ons slechts met het Chineesche schrift bezig houden, dat tot op den huidigen dag min of meer de sporen van een louter beeldenschrift in zich draagt. De archaeologie heeft ons zeer oude vormen van het Chineesche schrift doen kennen in inscripties, en ook op stukken schildpadschaal, die men reeds in overoude tijden bij de voorspelling gebruikte. Het onderzoekingsmateriaal is echter nog ontoereikend om een nauwkeurig, goed gedocumenteerd geschiedkundig overzicht van het Chineesche schrift te geven, zooals het zich ontwikkeld heeft van de vroegste tijden af. Wel is hierover veel te vinden in oude inheemsche bronnen, maar dit alles draagt een zeer legendarisch karakter, en de ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schillende Chineesche schrijvers zijn voortdurend in tegenspraak met elkaar. Doch een kern van waarheid ligt ongetwijfeld onder al dit gefabel verborgen. Als eersten Chineeschen Keizer geeft men op T'ai ChauGa naar voetnoot*) of wel Foe Hie, die in 2852 v. Chr. den troon zou hebben bestegen. Hij werd opgevolgd door Ts'ang Sjieë, ook wel genoemd Sjë Chwang, de Keizer-Geschied-schrijver, wien de uitvinding van het schrift toegeschreven wordt. Vóór hem schijnt slechts het tsjieë-sjëng bekend te zijn geweest. Dit bestond uit het vastleggen van belangrijke gebeurtenissen door knoopen in koorden te leggen, dus op een manier ongeveer analoog met de zgn. quipu's van het oude Peru, terwijl ook nog parallellen te vinden zijn bij meer archaische volken, als bijvoorbeeld de zgn. ‘brandbrieven’ bij de Bataks op Sumatra. Ik houd deze overlevering betreffende het tsjieë-sjëng voor waar, daar zij geheel overeenkomt met onze hedendaagsche wetenschappelijke gegevens. De beginselen van alle wijsheid zou Sje Chwang verkregen hebben door goddelijken tusschenkomst: terwijl hij op een berg bij de rivier Lo stond, rees uit het water een bovennatuurlijk wezen op in de gedaante van een schildpad, die op zijn rug mystieke teekens droeg, waaruit Sjë Chwang de eerste hemelsche wijsheid tot nut der menschheid leerde aanwenden. Hij stelde een schrift samen, gebaseerd op de indrukken van vogelpooten in het zand. Dat de archaische mensch door het zien van dierensporen in het zand op het idee van het teekens maken is gekomen, is naar mijn inzien niet gehéél ondenkbaar. Al het overgeleverde is echter uiterst vaag, en zoo groot is de onzekerheid, dat andere Chineesche schrijvers Ts'ang Sjieë niet Keizer, maar een minister van Chwang Tie, den Gelen Keizer, noemen, die in 2697 v. Chr. den troon van het Hemelsche rijk besteeg. Hoe het ook zij, Ts'ang Sjieë wordt nu, tezamen met Tsu Soeng, die ook een minister van Chwang Tie moet zijn geweest, vereerd onder den naam van Tz'ë Sjën, of wel Goden van het Schrift. Hij wordt voorgesteld als een man met vier oogen, en gehuld in bladeren (Zie Plaat I). Vroeger placht men alle legenden omtrent China's oudste geschiedenis geheel als waar aan te nemen. De curieuze resultaten hiervan ziet men bijv. in het werk van den overigens zeer geleerden Athanasius Kircher, Verheerlijkt China (Amsterdam 1667), waar op pagina 276, ‘Darde Hooft-deel, Verklaring van d'oudste merkletteren der Chinezen’, over het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vogelspoorschrift het volgende wordt medegedeeld: ‘De zeste gestalte der merkletteren, met de letteren CDEFG getekent, bestaat uit d'afgekorte voetstappen der vogelen, die eertijds van de Koning Choam Ham(?) gebruikt zijn. In dezer voegen verklaren de Sinesche merkletters met het getal van 8 gemerkt, Choam Ham miao cye chi, dat is, Choam Ham heeft uit d'afgekorte voetstappen der vogelen boeken beschreven. D'afbeelding hieraf wordt hier vertoont.’ (zie Plaat I. De misvormde letters in hokje 8 zijn nauwlijks te herkennen. In plaats van Choam Ham lees ik echter uit de twee eerste teekens eerder Ts'ang Sjieë, wat beter met de door mij bovenmeegedeelde legende zou uitkomen, hoewel er dan een chronologisch bezwaar is). Later komen we echter al vrij gauw op wat meer betrouwbaar terrein, en zoo vinden we onder de Han-Dynastie (206 v. Chr.-194 n. Chr.) de volgende verdeeling van het schrift. Deze classificatie is bekend onder den naam van Lioe T'ie, de Zes Lichamen of Gedaanten, en luidt als volgt:
Met de samenstelling van woordenboeken krijgen we dan eindelijk degelijk studiemateriaal. Het eerste is de Eul Ya, welks samenstelling op pl.m. 1100 v. Chr. gesteld wordt. Hierna komt de Sjwo Wen, omstreeks 100n. Chr. geschreven door Sju Sjën. Dit werk, dat alle teekens in hun ouden vorm geeft, werd nadien herhaaldelijk uitgegeven. Daar bij de meeste teekens een beschrijving is gevoegd, die ontstaan en beteekenis van elk karakter aanduidt, heeft het boek groote historische waarde. Immers door elk teeken nauwkeurig te bestudeeren, kan men zich een belangwekkend beeld vormen van de oude Chineesche maatschappij en den geest die haar beheerschte. Wij zullen eerst ons historisch overzicht van het schrift afmaken, om dan nog een oogenblik uitvoeriger op die oude teekens terug te komen. Het spreekt vanzelf, dat in den loop der tijden veel oude teekens in onbruik zijn geraakt, of catastrophaal verdwenen. Dit laatste niet in het minst onder de regeering van den beruchten Keizer Ts'in Sjë Chwang Tie (259-210 v. Chr.). Deze geweldige monarch, die den schrik voor de Chineesche legers wijd en zijd verspreidde (ons woord ‘China’ komt van den naam zijner dynastie, nl. Ts'in) staat in de Chineesche geschie- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
denis bekend als een vandaal ten opzichte van de literatuur. Zijn minister Lie Szë overreedde hem de oude literatuur te vernietigen, opdat met 's Keizers regeering een geheel nieuw tijdperk zoude beginnen, en het volk, vrij van alle oude vooroordeelen, een nieuwe aera zou tegemoet gaan. Zoo werd aan alle geleerden des lands geboden hun oude boeken te verbranden. Maar de liefde voor de oude literatuurschatten wortelde diep, en velen trachtten het bevel te ontduiken, met het gevolg dat honderden geleerden levend in putten werden begraven. Natuurlijk was met dezen drastischen maatregel het oude niet verdwenen: veel menschen konden de heilige boeken in hun geheel uit hun hoofd opzeggen, en niet zoodra dan ook was de Keizer gestorven, of alles werd weer opgeschreven, vergeleken en verbeterd, totdat zoo goed en zoo kwaad als het ging alles weer in orde was. Aan deze catastrophe zijn de vele varianten en corrupte plaatsen in de heilige boeken der Chineezen te wijten. Onder de regeering van dezen Keizer heet evenwel ook generaal Mëng Tieën, dezelfde die den grooten Chineeschen muur bouwde, het schrijfpenseel, de pie, te hebben uitgevonden. Voor dezen tijd kraste men de letters met een scherp voorwerp in reepen bamboe. De groote invloed die deze verandering van schrijfmateriaal op het schrift had, zal straks nader worden besproken. De minister Lie Szë zelf was geen onverdienstelijk geleerde. Hij vond o.a. een nieuwe schriftsoort uit, het Siau Tsjwan of Kleine Zegelschrift. Voor zegels gebruikt men gaarne de archaische karakters, (zie Plaat II) Verder heeft het Chineesche schrift zich regelmatig ontwikkeld: voor nieuwe begrippen werden nieuwe teekens gemaakt, etc.Ga naar voetnoot†) Het systeem is echter onveranderd gebleven tot op heden. Dit systeem nu zal ik hier in het kort trachten uiteen te zettenGa naar voetnoot*). Het voornaamste kenmerk van het Chineesche schrift is dat het niet de woorden schrijft naar de uitspraak, maar door bepaalde min of meer ingewikkelde teekens, begrippen, ideeën uitdrukt, bijna geheel onafhankelijk van het gesproken woord. Men kan het eenigszins vergelijken mei de wiskundige teekens. Ieder weet dat het teeken × ‘vermenigvuldigen’ beduidt, en dat het in een formule ‘maal’ wordt uitgesproken. Deze uitspraak zal in het Duitsch, Fransch, Engelsch enz. veranderen, hoewel ieder het begrip ‘vermenigvuldigen’ onmiddellijk in zich opneemt door het zien van het teeken ×. Wil men nu een Franschman beduiden, dat hij × als ‘maal’ moet uitspreken, dan kan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men er het teeken ♂ bijvoegen, dat hij als ‘mâle’ (=manlijk) uitspreekt, en zoo verkrijgen we het teeken × ♂, dat volgens Chineesche denkwijze volkomen het begrip ‘vermenigvuldigen’ zou weergeven, dat ‘maal’ moet worden uitgesproken. Het Chineesche schrift is inderdaad in hoofdzaak ongeveer zoo ingericht: veel teekens bestaan uit een ideographisch en een phonetisch element. De meeste ons omgevende dingen zijn door een gestyleerde teekening weergegeven, als zon, maan, vuur, water, boom, veld, mensch, mond, enz. enz.Ga naar voetnoot*). Door samenvoeging van deze teekens maakte men dan weer nieuwe, en enkele dezer samenstellingen zijn wel belangwekkend. Ik laat hier eenige voorbeelden volgen: zon en maan vormen tezamen het teeken voor het begrip: ‘schitterend.’ water en vuur: ramp.
twee boomen: een bosch.
drie boomen: duister.
een vrouw en een kind: goed.
een mond en een vogel: zingen.
een vrouw onder een dak: rustig, vreedzaam.
twee menschen achter elkaar: volgen.
drie vrouwen: echtbreuk.
een koe onder een dak: stal.
een berg en een mensch: een onsterfelijke.
water en de moederschoot: zee.
hart en leven: de menschelijke natuur.
hart en herfst: droefgeestigheid.
een hand boven een oog: turen,Ga naar voetnoot†)
Daar er dus van een alphabet geen sprake is, en elk begrip een apart teeken vereischt, kan men wel begrijpen, dat er een groot aantal van deze teekens noodig is om de gedachten uit te drukken. Een groot Chineesch woordenboek geeft dan ook niet minder dan circa 40 000 letterteekens, waarvan echter een groot deel bestaat uit verouderde teekens of varianten van een en hetzelfde karakter, zoodat men ten slotte aan zes of zevenduizend teekens genoeg heeft, mits goed gekozen. Men verdeelt al deze teekens in zes klassen, te weten:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LIX]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
plaat i.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LX]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
plaat ii.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een woordenboek kan graphisch of phonetisch zijn ingericht. We zullen alleen de eerste manier even bespreken. Al die duizenden schriftteekens zijn onder zg. radicalen, wortels of klassehoofden gebracht. Zoo'n radicaal is meestal het hoofdbestanddeel van het teeken. Bijv. alle teekens die iets met water te maken hebben, zijn onder het klassehoofd ‘water’ ondergebracht, alle teekens, die iets met hout te maken hebben, onder het klassehoofd ‘hout’. Onder deze hoofden zijn ze dan verder gerangschikt naar het opklimmend aantal der streepjes, afgezien van het aantal streepjes van de radicaal. Zoo kan men na eenige oefening even vlug omgaan met een Chineesch woordenboek als met een ander. Vroeger waren er zeer veel radicalen. Dit getal is om practische redenen later tot 300, en onder Keizer K'ang Sjie (1662-1723) tot 214 ingekrompen, welk getal we nu nog hebben. Nu aldus de aard van het schrift in hoofdzaak bekend is, kunnen we nog even op de cultuurhistorische waarde van enkele oude teekens terugkomen. Hierboven merkte ik reeds op, dat men door deze teekens een inzicht krijgt in de oude Chineesche maatschappij. Plaat III geeft in fig. 1 het teeken tsjĕ, dat ‘komen, aankomen’ beduidt, en dit begrip uitdrukt door de beeltenis van een vogel, die naar de aarde vliegt. In fig. 2 (tsing, ‘put, bron’) kan men de oude verdeeling van het bouwland terugvinden. Groote vierkante stukken land werden door twee verticale en twee horizontale lijnen in negen gelijke stukken verdeeld. In het middelste stuk bevond zich dan de put. Dit stuk heette Koeng T'ieën of ‘Gouvernementsland’, dat gezamenlijk bewerkt werd door de landbouwers van de acht andere stukken. Het derde karakter is jo ‘muziek, vreugde’; dit laat ons een houten (cf. Plaat II, bij de oude teekens, het karakter rechts boven voor ‘boom, hout.’) standaard zien, waarop in het midden een groote trom, met kleinere aan de kanten. Nummer 4, tsj'ie ‘gelijk, ordelijk’ stelt regelmatig staande graan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
halmen voor.
plaat iii. oude letterteekens.
Fig. 5, tsjoe, ‘heer’ geeft het beeld van een brandende lamp. Fig. 6, wee ‘buiten’, brengt ons naar de voorspelling. De linkerkant van het teeken stelt de half zichtbare maan voor, en geeft zoo den avond aan, terwijl de rechterhelft het teeken poe = voorspelling geeft. Men voorspelde meestal des daags; gebeurde dit 's nachts, dan was dit buiten den gewonen tijd. Nummer 7, fee, beduidt: ‘tegengesteld, niet,’ en stelt, als men de oude Chineesche commentaren gelooven wil, twee vogels voor, die in tegengestelde richting vliegen. Figuur 8, tsjĕn, is een eerbiedig buigend mensch: dienaar. Fig. 9 is ingewikkelder. In het bovenste gedeelte van dit karakter zien we twee × -teekens, die voorspelling aanduiden (een toespeling op de hexagrammen van de Jie Tsjing, het overoude handboek voor de voorspelling), tusschen twee handen. Dit beteekent tezamen: de kunst van het voorspellen (een wetenschap van het hoogste gewicht in het oude China. Men vergelijke de offers, gebracht vóór een groote onderneming bij de Grieken en Romeinen. Evenals daar uit de ingewanden van het offerdier het al of niet slagen van een onderneming afgeleid werd, zoo wierp men in China de wichelstokjes, alvorens men een veldtocht of iets dergelijks ondernamGa naar voetnoot*), dus: kennis. Daaronder ziet men een wezentje beneden een groot dak. Het geheele | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
teeken nu beduidt suee ‘studeeren’, ons aldus toonend hoe de onwetende geest door een afdak van de kennis wordt verwijderd gehouden. In figuur io zien we hoe het oude Chineesche boek er uitzag: bamboereepen, door een koord bijeengehouden (tsee ‘boek’), terwijl figuur ii, mie = zijde, een pakje cocons van de zijderups voorstelt. Ten slotte geeft figuur 12, sieën ‘offeren’, nauwkeurig de onderdeelen van de ceremonie weer. Het rechtsche deel van het karakter is het teeken voor ‘hond’, terwijl de linkerkant samengesteld is uit ‘tijger’ en een ‘schaal’ met tien eieren er in, aldus aangevende: ‘hondensoep, aangeboden in een schaal versierd met tijgerafbeeldingen’. Wanneer men zoo den bouw van een teeken kent, vergemakkelijkt dat het leerenGa naar voetnoot*). Toch is de studie dezer teekens niet de grootste moeilijkheid, die het Chineesche schrift oplevert, want had elk teeken eens zijn bepaalde waarde, als werkwoord, bijwoord enz., dan zou men de geschreven taal betrekkelijk eenvoudig mogen noemen, en zou slechts een goed geheugen noodig zijn om haar te leeren verstaan. Maar de moeilijkheid is juist, dat elk teeken een begripswaarde heeft, en dus bijv. het karakter voor ‘hoog’ feitelijk niet het woord ‘hoog’ als zoodanig, maar zeer in het algemeen het begrip ‘hoog’ uitdrukt, en dus al naar de plaats in den zin hoog, verhoogen enz. beteekenen kan, wat slechts nog door het zinsverband verduidelijkt wordt. Daarenhoven hebben de meest gebruikte teekens dikwijls vijf of zes geheel verschillende beteekenissen, zoodat uit den samenhang de juiste moet worden afgeleid. Nu zijn er wel een aantal teekens, die grammatische betrekkingen aanduiden, maar ook deze zijn zeer vaag. Ook gebruikte men vroeger geen punctuatie, en werden dus de teekens zonder eenige onderbreking in rijen onder elkaar geplaatst, zoodat men alleen aan het rhythme en aan enkele teekens, altijd aan het begin of eind van een zin gezet, kan zien waar een zin begint of eindigt. Karakters die persoonsnamen of geographische namen aangeven, worden in geen opzicht van de andere onderscheiden, zoodat men zich vaak afvraagt, of een teeken ideografisch dan wel phonetisch moet worden opgevat. Toch zinken deze laatste moeilijkheden in vergelijking met de eerstgenoemde geheel in het niet. Uit een practisch oogpunt zijn er dus zeer veel bezwaren tegen dit schrift te opperen: voor de gewone aangelegenheden van het dagelijksch leven gebruikt men wijdloopige uitdrukkingen, de beteekenis der zinnen is vaag en kan bovendien slechts door literair onderlegde personen goed verstaan worden. Doch aan den anderen kant kon het Chineesche beeldenschrift ook worden gebruikt door men schen die een andere taal spraken. Immers men kan een karakter uitspreken zooals men wil, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men kan het teeken voor ‘boom’ uitspreken als ‘arbre’, ‘tree’, ‘Baum’ enz., het begrip ‘boom’ blijft onveranderd. Zoo namen dan ook Koreanen en JapaneezenGa naar voetnoot*) dit schrift met enkele kleine wijzigingen over. Uit dit oogpunt beschouwd kan het dus in veel wijder kring worden gebruikt dan het Latijnsche schrift. Maar ook is het de ideale uitdrukkingswijze voor philosophen en dichters. Immers de reeksen ideeën laten een verre gedachtenvlucht van den wijsgeer toe, een beeld gevend van het hoogste denken, waar geen logica meer bestaat. Een Westersch denker zeide over de taal in het algemeen als uitdrukkingsmiddel voor diepgaande philosophische onderzoekingen zoo terecht: ‘Hier treft ons allereerst de onmacht en de onbruikbaarheid van ons voornaamste middel tot denken en mededeelen: onze taal. Niet alleen zijn al onze woorden onvoldoende, zij zijn ook misleidend. Wat werkelijk is, is niet tegenstrijdig noch onharmonisch, - het schijnt alleen zoo wanneer we het in onze onbeholpen termen en beelden trachten weer te geven. Al het zoo wonderspreukig en onlogisch klinkende heeft een eigenlijk wezen dat volkomen helder en logisch is. Eerst wanneer we ons bevrijd hebben van de banden der logische formuleering, wanneer we hebben leeren denken buiten het taalverband om, wanneer we de gevaarlijke dialectische methode der zoogenaamde vak-filosofen zijn ontgroeid, wanneer we geleerd hebben de taal der dichters, met al haar onlogischheden en grilligheden als juister te waardeeren dan het jargon der metafysische systemen, dan komen we tot het inzicht van wat onze geestelijke ontwikkeling in den weg staat.’Ga naar voetnoot†) Veelal wordt gezegd, dat de Chineesche geschreven taal juist de meest on geschikte is om tot uitdrukkingsmiddel van philosophische beschouwingen te dienen. Het is hier de plaats niet daar nader over uit te weiden. Ik volsta hier met te zeggen, dat voor beide gezichtspunten veel te zeggen valt, al voel ik persoonlijk toch ten slotte in het algemeen meer voor de eerste opvatting. Waarom zal, naar ik hoop, in verband met voorgaande aanhaling uit het verder verloop van dit artikel blijken. Dit schrift gaf echter den dichter gelegenheid om in een paar vluchtig neergeworpen teekens geheel zijn stemming weer te geven. Want de vage gevoelens die het gemoed van een dichter ontroeren, laten zich gemakkelijk neerleggen in de beeldenreeksen, gelijk men ook in weinige karakters een treffende natuurbeschrijving geven kon. Er werd en wordt veel gedicht in China, en daar later de dichtkunst aan nauwkeurig omschreven regels gebonden werd, is deze helaas verstard tot een soort rederijkerskunst, die ieder mensch van eenige schooische literaire ontwikkeling beoefenen kan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit neemt echter niet weg, dat er genieën zijn geweest, voor wie de vaste regels geen beletsel waren hun kunst tot ongekende hoogte op te voeren. Meermalen heeft men opgemerkt, dat de Chineesche gedichten wel heel fijn gevoeld zijn, maar nooit de grootschheid der poëzie in andere talen kunnen evenaren. Naar mijn inzien moet men hiermede zeer voorzichtig zijn, aangezien de Chineesche taal in wezen zoozeer van de onze en ons vertrouwde talen verschilt, dat het bijna onmogelijk is zich hier geheel objectief tegenover te stellen. De korte eenlettergrepige woorden van het Chineesch zullen op ons nooit dien indruk vermogen te maken als op het oor van een Chinees. Hoever dit gaat is zeer moeilijk, zoo niet onmogelijk nauwkeurig na te gaanGa naar voetnoot*). Men zal uit het voorgaande begrijpen, dat het vertalen van Chineesche verzen een zeer subtiel werk is. De ideale vertaling is natuurlijk een die op den Nederlandschen lezer denzelfden indruk maakt als het oorspronkelijke op den Chineeschen. Helaas is dit ideaal, als de meeste idealen, schier onbereikbaar. Het kan langs verschillende wegen benaderd worden. Sommigen deden dit door de meestal eenvoudige woorden van het Chineesche vers in bloemrijke taal om te zetten (Eerste methode). Dit nu geeft een geheel verkeerden indruk, daar dan de verzen veel op een zouteloos gespeel met mooie maar holle woorden gaan lijken, wat juist in het Chineesch heelemaal niet het geval is. Of ook men gaf het origineel, dat juist vaak door 't rijm uitmunt, door een berijmd vers in de eigen taal weer (Tweede methode). Deze methode leidde tot de meest misvormige resultaten. Vervolgens kan men trachten aan te voelen de stemming, die den dichter bezielde toen hij zijn gedicht neerschreef (Derde methode). Een trachten in deze richting is zeer goed gezien. Immers men moet bij Chineesch proza zoowel als poëzie steeds tusschen de regels door trachten te lezen, en zoo probeeren den geest van den schrijver te benaderen. Maar tevens is het gevaarlijk, want men kan den geest ook geheel verkeerd vermoeden. Zulk werk is geheel en al gebaseerd op een fijn ontwikkeld intuïtief voelen, dat soms tot verrassend schoone uitkomsten leiden kan. Ten slotte kan men eenvoudig zoo letterlijk mogelijk vertalen wat er in het vers staat, en aan den lezer overlaten er uit te halen wat er uit te halen is (Vierde methode). De derde manier is natuurlijkerwijs de beste, maar voor menschen die de hiervoor noodige hooge begaafdheid niet bezitten, lijkt me de laatste methode de aangewezene. Deze laatste manier heb ik zelf steeds trachten te volgen, liever dan de beide eerstgenoemde. De intuïtieve methode is met groot succes beoefend o.a. door Hans Bethge. Het zij mij vergund een en ander met een voorbeeld toe te lichten. Hiervoor zullen we nemen een van de meest bekende verzen van den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beroemden dichter Lie T'ai Po (699-762 n. Chr.), en dit eerst volgens den text weergeven. Het gedicht bestaat uit vier regels, elk van vijf schriftteekens.
plaat iv. het beroemde gedicht van lie t'ai po in calligraphie.
Ik schrijf hier hun voornaamste beteekenissen op, voor het gemak de Chineesche volgorde behoudend, volgens welke de karakters gelezen worden in rijen van rechts naar links, en elke rij van boven naar beneden. (Zie Plaat IV)
Laten we nu eens nagaan, hoe of dit vers door verschillende menschen vertaald is. Belpaire vertaalt aldus: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Devant mon lit, je vois la clarté de la lune.
Je me demande si ceci est la gelée blanche sur le sol.
Je lève la tête et je vois la lune brillante.
Je baisse la tête et je pense à mon village natal.Ga naar voetnoot*)
Dus volgens de vierde methode. Judith Gautier leeft zich als volgt in de door het vers bedoelde scene in: Je me suis couché dans ce lit d'auberge; la lune, sur le parquet, jetait une lueur blanche. Et j'ai d'abord cru qu'il avait neigé sur le parquet. J'ai levé la tête vers la lune claire, et j'ai songé aux pays que je vais parcourir et aux étrangers qu'il me faudra voir. Puis j'ai baissé la tête vers le parquet, et j'ai songé à mon pays et aux amis que je ne verrai plus,Ga naar voetnoot†) Dit is een vrije vertaling, maar ik geloof toch dat de stemming goed getroffen is. Men zou deze vertaling onder de derde methode kunnen rangschikken. Minder kan ik voor mij waardeeren de volgende vertaling van A. Forke. Vor meinem Bette
Ich Mondschein seh’,
Als wär' der Boden
Bedeckt mit Schnee.
Ich schau' zum Mond auf,
Der droben blinkt,
Der Heimat denkend
Das Haupt mir sinkt.Ga naar voetnoot§)
Het lijkt me zeer moeilijk om volgens de tweede methode een goede uitkomst te verkrijgen. In deze richting vind ik veel beter geslaagd de vertaling van W. Grube: Zu meiner Lagerstätte scheint licht der Mond herein,
Bedeckt mit fahlem Glänze wie kalter Reif den Rain.
Ich heb' das Haupt und blicke empor zum lichten Mond, -
Drauf lass' ich's wieder sinken und denk' der Heimat mein.Ga naar voetnoot**)
Ten slotte geef ik hier de vertaling van Hans Bethge, die naar mijn inzien zeer goed getroffen is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In der Fremde.
In fremdem Lande lag ich. Weiszen Glanz
Malte der Mond vor meine Lagerstätte.
Ich hob das Haupt, - ich meinte erst, es sei
Der Reif der Frühe, was ich schimmern sah,
Dann aber wuszte ich: der Mond, der Mond....
Und neigte das Gesicht zur Erde hin,
Und meine Heimat winkte mir von fern.Ga naar voetnoot*)
Uit het bovenstaande is mijns inziens de aard van een Chineesch vers genoegzaam gebleken, en de waarde van het schrift als uitdrukkingsmiddel zal, naar ik hoop, wanneer ik het zoogenaamde ‘grasschrift’ bespreek, nog duidelijker worden. Het spreekt vanzelf, dat ik met het bovenstaande geenszins bedoel afbreuk te doen aan gedichten, geschreven in een andere taal dan het Chineesch. Elders immers stonden middelen als klank en rhythme den dichter ten dienste om zijn gevoelens in de hem vertrouwde taal te vertolken. (Slot volgt). |
|