de pakken neer te zitten als om zich met een ten-naaste-bij tevreden te stellen. Het ging bij hem om het hoogste en deze strijd was ongelijk en bij voorbaat tot een, volstrekt genomen, nederlaag voor den schilder gedoemd.
Van meet af aan stemde Monet zijn uitingsdrang op het impressionisme en dat deze benaming in zwang kwam sinds een Impression geheeten Zonsondergang van zijn hand doet er weinig toe. Het innerlijke drama, dat alle groote impressionisten heeft verscheurd, was daarmee gegeven. Zola gaf er gestalte aan in L'Oeuvre, waarbij deels Manet, deels Cézanne tot model gedienden. Het verlangen naar verwezenlijking steunt op de natuur en vindt daarin een volkomenheid, waarvan elk als onvree gevoeld gemis door de onherroepelijkheid van deze objectiviteit verzacht wordt. Maar daar de kunstaandrift en de natuur, het model in den vollen zin van het woord, zich op één plan bewegen, ontstaat die onoplosbare tweespalt van de ziel. Deze wonde wordt nog verergerd door een andere onvermijdelijkheid. De leemte tusschen het streven en het nagestreefde ontwikkelt een spanning, die in deze lijn tot daden drijft. Uit deze onvree spruit na elk falen feller de drang, de vroegere gebreken te vermijden en de roos te raken. Die gestadige onvoldaanheid houdt hen, door een op aldoor breeder basis steunend kunnen gevoed, op de been, al schijnt ze hen, uit een anderen hoek gezien, uit te hollen.
Hen, dat zijn de allergrootsten, de meesters. Cézanne wist die spanning te breken en een bres te slaan uit wat, in den hoogen zin van het woord, een impasse was. Met hem verloor het impressionisme iets van den ouden gloed. Het komt ons nu bij tijden meer verouderd voor dan kunst, die naar den tijd en het karakter verder van ons is. Monet en enkele anderen zelf hebben dit bewerkt. Door tot het uiterste te gaan overspanden zij de veer. Thans zoeken we hierin naar een zwaartepunt, een centrum van kristallisatie, zonder hetwelk de beeltenis van natuurgebeuren voor oog en begrip uiteenvalt.
We zijn anders tegenover de natuur komen te staan. In stee van doel werd ze middel voor ons. Is deze houding pedant? Schiet ze in eerbied vóór, in gehechtheid aan de natuur te kort....? Ik geloof het niet. Wat in vorige eeuwen was een voorwerp van hoop en vrees, alleen van waarde in den trant van nut of onnut, wat later werd tot vreugd voor het oog, tot ‘stroomversterker’ van een bewogen hart, heeft nu verheven of aanminnig, romantisch (het Zwarte Woud) of van gebonden vormen (het bosch van Fontainebleau), in zoo verre beteekenis voor het hart als dit ze kan doordringen.
Wie zich van deze dingen rekenschap geeft komt voor een nieuwe moeilijkheid te staan. Tusschen den drang van den geest, om het even of hij al dan niet in een kunstwerk wordt neergelegd, en de voorliefde van het hart is dikwijls strijd. De geest kan zich des te sterker in een aan het hart