wezen doorstroomen, een macht, die ze niet wilde erkennen, maar die haar nam zonder een enkele vraag.
Ze luisterde achterovergeleund in haar stoel.
Het leven kwam naar haar toe en legde haar een hand op het voorhoofd. En toen de vrouw opzag, zag ze den kunstenaar in zijn spel, en plotseling zag ze de zekerheid wegvallen van al deze luisterende menschen. Ze voelde met een schok hoe het leven zich door de kamer bewoog en ging van mensch tot mensch, vol geheimen, vol stille bedoelingen, vol heimelijke verwachtingen.
De jonge vrouw zag naar de luisterende gezichten en ze had het uit kunnen gillen plotseling van vrees en van verwachting. Maar ze bleef stil zitten luisteren en keek naar 't gezicht van den kunstenaar, die de muren liet wegvallen, die het wijd verschiet van het leven opende; en de klanken stroomden de kamer door, heftig, vragend, zoekend, eischend.
En allen luisterden ze en hun oogen hadden de lachende zekerheid verloren.
Toen zag de jonge vrouw, dat de vrouw, die naast haar zat, zwanger was.
Ze boog zich voorover. En ze legde een hand op die van de andere vrouw.
Ze zagen elkaar aan en glimlachten.
De kunstenaar had uitgespeeld. Hij veegde zich 't voorhoofd af met zijn zakdoek. En hij zuchtte diep.
Toen zag hij rond in de kamer. Maar zijn oogen zagen niet de meubelen. Hij zag de menschen stil in hun stoelen gezeten, als nog luisterend.
Hij streek zich met de hand door het haar.
De heer des huizes verbrak de stilte. En spoedig was het gesprek weer in vollen gang. De zekerheid sloop terug in hun oogen, in hun bewegingen. Ze zagen weer den kunstenaar in zijn wat schunnig pak, waar hij nog stond, met zijn bleek, fel, dringend gezicht.
Ze zagen hoe zijn handen zich zenuwachtig bewogen. En ze glimlachten.
Ze zagen de meubels weer. Ze hoorden de klok tikken. Ze dronken hun kopjes thee leeg. Ze aten hun koekjes. De betoovering was gebroken.
Alleen de jonge vrouw keek stil het raam uit en voelde zich eenzaam. Ze bekeek haar handen, die blank waren en goed verzorgd.
Weer zag ze het raam uit, tusschen de gordijnen door. Er blonk boven het water een ster, een wereld.
Ze voelde een snik in haar keel.
En eindeloos ver weg in die kamer, zag ze haar man staan praten; zijn handen maakten zekere bewegingen, zijn oogen waren koel en rustig. Hij was beleefd.
Maar God, daar woelde en raasde het leven rond hun huis. Daar stond het in de kamer. Daar bewoog het zich van mensch tot mensch, sluw en ondoorgrondelijk.