| |
| |
| |
Sinterklaasprenten
door dr. C. Catharina van de Graft.
ER is bijna geen ouderwetsche koekbakkerszaak in ons land, of zij heeft op den zolder nog wel een paar kisten met sinterklaasprenten staan. Al doen deze geen dienst meer, de bakker heeft, tenzij hij een vooruitstrevend man is die liefst ‘den ouden rommel’ opruimt, hart voor de oude planken, waarmee zijn vader en grootvader hebben gewerkt, waarvan sommige misschien nog door hen zijn gesneden. En hoezeer ook het machinale bakken van de speculaas nu algemeen is geworden, er zijn nog altijd bakkerijen, waar, als de groote feestdag van onzen meest geliefden volksheilige nadert, de heele voorraad van oude prenten naar beneden wordt gehaald om dienst te doen. Dan drukt de bakker in en op de uitgesneden figuren het kostelijke deeg, dat hij met een mes gelijkmaakt en afsnijdt, en de afdrukken, de z.g.n. prenten, worden op een plaat den oven ingeschoven. Bij uitbreiding van beteekenis is de benaming prent hier ook overgegaan op de planken waarmee men ze maakte, en die een volkskunst bij uitnemendheid vertegenwoordigen.
Van de makers, die voor het snijden in negatieven vorm een zekere technische vaardigheid moeten bezeten hebben, en die ons naast eenvoudig en onbeholpen werk vaak voortreffelijke proeven van houtsnijkunst hebben nagelaten, weten wij, helaas, zoo goed als niets af. Al hebben ook de bakkers evenals hun familieleden en kennissen deze kunst beoefend en op de lange winteravonden hun voorraad herzien en aangevuld, vaststaat dat zij niet de eenige en waarschijnlijk niet de voornaamste prentsnijders geweest zijn. Daarnaast had men kooplieden in printen, die met een mars rondtrokken en ‘uit snijden gingen’, ‘fahrende leute’ als onze liedjeszangers, kunstenmakers en muzikanten. Eén enkele bijzonderheid die ik toevallig hoorde, is teekenend in dezen. Een oud mannetje kwam altijd prenten snijden bij bakker Krop te Steenwijk. Eens toen hij voor dit doel bij dezen aankwam, vond hij den bakker op zijn stoel voor het huis zitten. Dat bracht hem op een idee. ‘Zóó kon ik jou ook wel eens snijden’, zei hij, en hij deed het. Sedert is ‘Krop op het stoeltje’ een geliefde en veel bestelde Sinterklaaspop te Steenwijk gebleven.
In later tijd werden de prenten een artikel dat men betrok van de firma's in bakkersbenoodigdheden, die daarvoor hun vaste houtsnijders als leverancier hadden.
Maar geen enkele hunner namen is tot ons gekomen. Als de meeste volkskunstenaars bleven zij onbekend. Hoogstens treffen wij op een plank wel eens een paar initialen aan, ook wel een jaartal.
| |
| |
Blijkbaar heeft de bakker geregeld zijn voorraad speculaasprenten uitgebreid en is daarbij met zijn tijd meegegaan. Alle nieuwe verschijnselen die de aandacht trokken vinden wij op de prenten vastgelegd. De oudste locomotief met het onderschrift ‘Snelheid’ zien wij op de keerzijde van de plank met een diligence, die den naam ‘Omnibus’ draagt. Kostelijk is de afbeelding van een onzer eerste stoombooten, die van de jaren 1815 tot 1820 moet dagteekenen. De jonge stoompijp wordt gesteund door een kromme buis, aan den voorsteven bevindt zich een gebeeldhouwde kop en op het achterschip treffen wij nog het ouderwetsche roefje van de trekschuit aan! Hoe vol trots genieten de stijve passagiers met hun begrafenisgezichten van het nieuw modische vervoermiddel, en hoe fraai heeft de prentsnijder de golven afgebeeld! Zooals bekend is, bracht de Engelsche stoomboot ‘Defiance’ in 1816 een bezoek aan onze havens, en maakte Koning Willem I bij het bezoek aan Rotterdam een tochtje op de Maas mee. Aangezien op de vlag, welke de boot voert, een W. voorkomt, is de mogelijkheid niet uitgesloten, dat de prent op deze spelevaart betrekking heeft.
Ook de luchtballon vinden wij voorgesteld, met een schuitje eronder, waarin twee passagiers in fiere houding, voorloopers van de onverschrokken vliegeniers onzer dagen. Een voorval uit het volksleven, een dronken man in een kruiwagen thuisgebracht, trok evenzeer de aandacht als het standbeeld van Rembrandt, dat na zijn onthulling in 1816 op de Amsterdamsche prenten voorkomt. Daarnaast is ook onze grootste dichter op de koekprenten vertegenwoordigd: Vondel in lange jas en jabot van de 18de eeuw, met een pen in de linkerhand en een rol papier in de rechter. Andere schilders en dichters heb ik op de prenten niet aangetroffen: het volk kent alleen de allergrootste en van deze niet meer dan den naam. Ook Coster werd als nationaal bezit opgeëischt, toen de Haarlemsche prentsnijder tegen de viering van diens eeuwfeest twee mannen aan een drukpers afbeeldde met opschrift ‘Spiegel der Behoudenis, Kosters 1e Proefdruk,’ en aldus het veelomstreden vraagstuk van de uitvinding der boekdrukkunst stoutweg oploste. Van nationale fierheid spreekt eveneens de afbeelding van de Nederlandsche Maagd met den vrijheidshoed in de hand, en aan haar voeten den Nederlandschen leeuw, die den pijlenbundel der zeven geünieerde provinciën in den poot klemt. Ook had iedere stad van beteekenis een prent met het stadswapen.
Maar naast het nieuwe bleef het oude zijn plaats behouden: de geliefde houtsneden die teekenen van verval vertoonden, werden op nieuwe planken gecopieerd. Merkwaardige voorstellingen uit vroeger tijd zijn aldus voor ons bewaard gebleven; de dateering van het kostuum voert soms eeuwen terug: op een Vlucht uit Egypte zien wij Maria in het kostuum van de 15de eeuw.
| |
[pagina LXXIX]
[p. LXXIX] | |
sint-nicolaas, rijdende op de daken.
eigendom van de fa. g. mooy sz., krommenie.
luchtballon.
verzameling ‘lakenhal,’ leiden.
statie-stoomboot, begin 19e eeuw. verzameling ‘lakenhal,’ leiden.
| |
| |
jacobsladder. eigendom van den heer a.d. de with te maartensdijk.
maria met het kind. eigendom van den heer a.d. de with te maartensdijk.
vondel in 18e-eeuwsch kostuum.
eigendom van de fa. g. mooy sz. te krommenie.
kruisiging en bruidspaar, ± 1750.
verzameling ‘lakenhal,’ leiden.
| |
| |
Een merkwaardige evolutie maakten in dit opzicht onze vrijers en vrijsters, de pronkstukken van elken bakker, door. Nog worden deze in ons land van middeleeuwsch uiterlijk gebakken met de ridderlijke emblemen: den edelman met den hond, de edel vrouw met de valk. Dat hondje heeft zich gehandhaafd bij den stijven burgerheer met lange jas en hoogen hoed uit het begin der 19de eeuw, en is daar even burgerlijk als hij; bij zijn zwierige wederhelft is daarentegen de valk door de breitasch vervangen. In den patriottentijd placht men Prins Willem V als vrijer af te beelden, getooid met de oranjesjerp en den keeshond streelend; Prinses Wilhelmina van Pruisen draagt dan fier in de hand de goudsbloem, waarvan het kweeken destijds, om de oranjekleur, verboden was.
Heel onze bijbelsche geschiedenis is op de koekprenten terug te vinden. Hoe is het anders te verwachten bij een bijbelsch volk als het onze in de 17de eeuw was? Geen bakker of hij had een prent met Adam en Eva onder den boom der kennis des goeds en des kwaads, den appelboom, waarom de slang zich kronkelt, van de verspieders van het H. Land (in de 18de eeuw met kuitbroek en steek), die den weelderigen druiventros aan den stok torsen, van den profeet Jonas, die door den walvisch wordt uitgespuwd, van Koning David, spelende op de harp. Minder algemeen was de voorstelling van den Jacobsladder dien de slapende Jacob in zijn droom ziet opgericht, den ladder welks top tot den hemel reikt, waarlangs de engelen Gods op- en neerklimmen (Gen. 28, vs 12-13), een prachtige voorstelling, gevat in een rijke ovale lijst van vruchten en blaren. Zij dagteekent uit het midden van de 18de eeuw, evenals die van Maria met het Kind op den arm, staande op den maansikkel, eveneens in rijkversierde omranding. Het oog bovenaan doet duidelijk zien dat de prentsnijder hier afbeeldde het groote Mariabeeld dat, soms tweezijdig, omgeven van een nimbus, aureool of stralende zon, in het koor onzer gothieke katholieke kerken placht en nog pleegt af te hangen. Het is een z.g.n. Marianum, door Vondel in zijn Gijsbrecht genoemd, als hij de verwoesting der Nieuwe Kerk beschrijft:
De kerrekschenners woên, en passen wat te raken,
En vechten om den buit, en plondren 't al, ook zelf
Het Marianum, dat te pronk hing aan 't gewelf,
Talrijk zijn de voorstellingen uit het Nieuwe Testament: van de H. Geboorte, de Aanbidding der herders, - deze vaak uiterst naief -, de Aanbidding der driekoningen, van Maria met het zegenende Christuskind op haar arm, van de gelijkenissen o.a. Jezus in gesprek met de Samaritaansche bij de put. Veelvuldig wordt de kruisiging afgebeeld, hoe vreemd het ons nu moge aandoen dat men deze voorstelling voor een feestdag, verkoos,
| |
| |
en aan kinderen schonk. Wij bezitten prenten van de kruisiging uit verschillende eeuwen, soms met afbeelding van alle instrumenten van de passie: de ladders waarmee het hooge kruis is opgericht, de geesels waarmee Christus werd gegeeseld, de dobbelsteenen waarmee men om zijn kleed heeft gedobbeld, de lantaren die dienst deed bij de gevangenneming in den Hof der Olijven, en den haan van Petrus, wiens kraaien getuigde van het verraad. Op een plank van bijzonder fijne afwerking uit het midden van de 18de eeuw zien wij de kruisiging tusschen de twee moordenaren afgebeeld boven die van een deftig bruidspaar, dat een kolossalen trouwring vasthoudt. Hoe zorgvuldig zijn hier de gesoutacheerde bruidegoms jas en het rijk geborduurde bruidskleed weergegeven!
De zoo populaire figuren van den middeleeuwschen ridderroman van Reinout van Montalbaan of de vier Heemskinderen worden niet alleen op onze tapijten, behangsels, glazen, goud- en zilverwerken, tegels en gevelsteenen aangetroffen: geen bakker of hij bezat een prent van de vier broeders, eendrachtig gezeten op het ros Beijaard. Op een daarvan zien wij hen afgebeeld in het kostuum van de rhingrave, het rokje boven de knie dat aan het hof van Lodewijk XIV werd gedragen, en getooid met de allongepruik en de veeren baret; blijkens dit kostuum moet de prent van ± 1660 dagteekenen. Hoe fier is hun houding, evenals die van het edele ros Beijaard, met zijn prachtige schabrak. En welk een ontstellend verval spreekt uit de prent van het begin der 19de eeuw, waar het paard een boereknol en de ridders echte boerejongens geworden zijn!
Hoeveel kostelijke volkstypen zijn door de Sinterklaasprenten voor ons bewaard gebleven! Wij treffen ± 1700 den geleerden edelman aan, die het boek in de hand draagt, den man met de korte, dikke kuiten; en den priester met het kruis, waarvan de rozenkrans afhangt; zijn relief doet ons aan Assyrisch beeldhouwwerk denken. Uit het begin der 19de eeuw dagteekent de huiselijke voorstelling van een zittend vrouwtje, beeld van kalmte en rust, met de kousevoeten op een stoof.
Al onze ambachten en bedrijven zijn op de prenten vertegenwoordigd: wij zien er den slager naast het varken op de leer, den nachtwacht met zijn ratel, den man die met zijn ladder, mand en zak, de vruchten komt plukken, den lantaarnopsteker, de boerin aan de karn en het melkmeisje dat met haar juk vroolijk komt aanloopen uit de wei. Al deze volkstypen zien er gelukkig en tevreden uit; scherp steekt hun rustige glimlach af bij den stroeven ernst van de gezeten burgerij.
Hoe is het gansche volk, zooals het reilt en zeilt, op onze oude prenten te vinden. Wij zien hen zitten in bak- en arresleden, zooals zij over de besneeuwde wegen reden, in zorgelooze pret, of deftig, het gelaat onbewogen onder den driekanten steek. Aan een paartje in eenvoudig 18de-eeuwsch boerenkarretje kan men zien dat het genoot van zijn uitgang.
| |
| |
Vol vroolijke gezichten zijn de sjeezen en speelwagens, die uitreden om room te gaan eten of borenkermissen te bezoeken. Een deftige dame kijkt uit het portier van de 18de-eeuwsche galakoets met palfrenier, die het jaartal 1786 draagt.
Onder de schepen treffen wij zoowel het prachtig opgetuigde oorlogsschip aan als den eenvoudigen driemaster, het lichtgewapende vlugge schip, dat als kruiser en verkenningsschip dienst deed en zooveel afbreuk aan onze vijanden heeft gedaan. En hoe alleraardigst is het kleine visschersscheepje dat de bakkers te Goes plegen te bakken voor de visscherskinderen te Arnemuiden, en dat een getrouwe copie is van de schuit van hun vader.
Molens, patricische heerenhuizen en kerken werden in hout gesneden, evenals de voorwerpen uit het dagelijksch leven, die met zooveel liefde zijn weergegeven: het spinnewiel, de ouderwetsche teenen wieg met het prachtig gewerkte spreitje, de vuurmand waarop het linnen voor den zuigeling werd gewarmd, de rijkgebeeldhouwde tafelstoel, het A.B.C.-bord.
De huisdieren zijn niet vergeten. Wij zien het springende paard afgebeeld, het varken met krulstaart, dat eet uit zijn trog, den hond en de kat, deze beide laatste vooral in groote afmeting. De koe laat zich rustig melken door een miniatuurvrouwtje, of wel wij zien haar omkranst met blaren en vruchten, gelijk de Paaschos welke feestelijk langs de straat werd geleid. Daarnaast treffen wij zwanen, eenden en hanen aan; den kraaienden haan in dezelfde fiere houding van onze oude hanen- of ABC-boeken.
Als een volkskunst tot verval komt, begint men haar geschiedenis te schrijven. Toen het volkslied in de 19de eeuw uitstierf, is men in alle landen de oude liederen gaan verzamelen; eerst sinds het gebruik der palmpaschen in deze eeuw sterk afnam, is men aandacht gaan schenken aan deze rijkgevarieerde uitingen van decoratieve volkskunst. Hoe weinig of geen oog hebben wij tot heden gehad voor onze Sinterklaasprenten, die eeuwenlang een zoo hoogst eigenaardige volkskunst hebben vertegenwoordigd!
Aan Sint Nicolaas, die in de middeleeuwen als wonderdoener in alle rampen en gevaren werd vereerd, zijn langs de Fransche en Nederlandsche kust tal van kerken gewijd, waarin geredde schipbreukelingen hun door het zilte zeewater doorweekte plunje als ex-voto plachten op te hangen. Hier verrezen deze ‘Klaaskerken’ ± 1200 langs of bij de Zuiderzee, ook wel aan de groote rivieren. De talrijke gilden van zeevaarders en kooplieden, die zich bij onze krachtig ontwikkelende scheepvaart ± 1400 vormden, kozen alle Sint Nicolaas tot hun patroon. Bij de kerkelijke viering van zijn feestdag bedacht men in het bijzonder de kinderen. De koorknapen kregen op 6 December vacantie en wat geld om zich te vermaken, maar ook de kinderen der armen werden niet vergeten. Met vrij groote zekerheid kunnen
| |
| |
wij zeggen, dat van omstreeks 1400 af de Sint-Nicolaasdag door ons volk officieel en huiselijk als feestdag voor kinderen is gevierd.
De benoodigdheden kocht men op de Sint-Nicolaasmarkt, waar bakkers en kramers hun tenten opsloegen. Op het einde van de 15de eeuw werd deze te Amsterdam gehouden op den Dam, en wel zoo dicht mogelijk aan den kant van de Oude Zijde, waar de Sint-Nicolaaskerk stond. Bovendien prijkte als zichtbaar teeken van de bescherming die de Heilige aan zijn markt verleende, diens beeld op een gevelsteen van het hoekhuis van Dam en Damrak, het huis ‘De Bisschop’. (Tot voor kort was die steen daar nog te zien, doch sinds de jongste verbouwing is hij in bruikleen afgestaan aan het Koninklijk Oudheidskundig Genootschap). Aan de dubbele rij van kramen, die zich van Damrak tot Rokin, tusschen de Vischmarkt op de overwelfde sluis, en de Waag uitstrekte, vulden de poorters en poorteressen hun korfjes met ‘Sinter Claescoeck, amandelbroot, honincktaert en massepeyn.’ Kinderen liepen er zingend rond met papieren vaantjes, beplakt met gekleurde prentjes van Sinterklaas, die ze bij den onderkoster van de Sint-Nicolaaskerk kochten. Ook in de koek werden Nicolaasbeeldjes gebakken of als versiering daarop aangebracht. Levensgroote poppen verkocht men op die Sint-Nicolaasmarkten, hetzij van het eenvoudige taai, hetzij van de speculaas, de bisschopskoek, van het Latijnsche speculator d.i. bisschop. Maar ook andere voorstellingen moeten tegelijkertijd verkocht zijn, aangezien de dateering van het kostuum tot de 15de eeuw teruggaat. Toen moet men dus begonnen zijn met het snijden van de prenten, die eeuwenlang zooveel vreugd hebben gebracht in onze gezinnen, en een bron van zoo groote verwachting zijn geweest in het kinderleven. Geen honderd jaar geleden was de speculaas nog in haar glorie, toen het koekvergulden een der traditioneele wintergenoegens vormde van den kleinen burgerstand, de Truitjes en Toosjes en Grietjes de appeltjes van den appelboom en de schietgaten van het oorlogsschip met bladgoud plachten op te sieren, juffrouw de Riet bij een koets met
paarden ‘het zweepkoord zoo natuurlijk wist te doen kronkelen of het een gouden kurketrekker was’ en Truitjes de parapluie van den vrijer zoo natuurlijk kreeg, dat ‘het geheele gezelschap eenstemmig verklaarde, dat het waarlijk was of die parapluie leefde.’
Maar 35 à 40 jaar geleden bracht de invoering van Engelsche biscuits de bakkers op het denkbeeld het speculaasdeeg met metalen walsen in te drukken en af te snijden. Dit trof samen met den zich wijzigenden smaak van het publiek, dat boven de ouderwetsche, vrij harde speculaas meer en meer het broze botergebak ging verkiezen. Dit laatste is niet geschikt om teekening te houden: het verliest zijn vorm bij het bakken. Er was dus geen reden meer om de oude mooie prenten te houden.
Bij den overgang mogen wij aannemen dat heel veel prenten, waarschijn-
| |
[pagina LXXXI]
[p. LXXXI] | |
de vier heemskinderen, ± 1660.
sammlung der gesellschaft für kunst und altertümmer, embden.
de vier heemskinderen, 19e eeuw.
eigendom van den heer a. vonk te amersfoort.
edelman, ± 1700.
eigendom van hen heer j. schaap te amersfoort.
priester, ± 1700.
eigendom van den heer j. schaap te amersfoort.
| |
[pagina LXXXII]
[p. LXXXII] | |
vrouwtje met stoof.
verzameling ‘lakenhal,’ leiden.
driemaster uit de 18e eeuw.
eigendom van de fa. g. mooy sz. te krommenie.
de groote koe.
eigendom van de fa. g. mooy sz. te krommenie.
| |
| |
lijk wel de meeste, in den bakkersoven zijn verstookt. Een aantal zijn uit den brand gered door onze musea. Er is geen museum van algemeene strekking of het heeft wel een kleinere of grootere verzameling van prenten, o.a. het Centraal Museum te Utrecht, De Lakenhal te Leiden, De Wijnhuistoren te Zutphen, het Friesch Museum te Leeuwarden, het Oudheidkundig Museum te Groningen, het Provinciaal Museum te 's-Hertogenbosch. Een rijke collectie bezit de Nederlandsche Banketbakkers-Vereeniging (Quellijnstraat 80) te Amsterdam, alsook de heer J.Ph. Peters te Rotterdam.
Maar een eerste onderzoek, hoe voorloopig ook, heeft mij de overtuiging geschonken, dat ook nu nog bij onze bakkers meer is te vinden dan in onze musea is ondergebracht, en dat alsnog hier rijk materiaal beschikbaar is voor wie zich geroepen mocht voelen de geschiedenis onzer Sinterklaasprenten te schrijven.
|
|