| |
| |
| |
In vrijheid gevangen,
door Annie Salomons
TOEN de rijtuigen met de neergelaten gordijntjes voor het gesloten huis hadden stil gehouden, waren de zoons, Karel en Henri, er het eerst uitgesprongen, om hun vader, wiens onzekere voet bijna van de treeplank gleed, voorzichtig te ondersteunen, en Liesbeth, die met de drie zwagers in het tweede rijtuig had gezeten, zag hem nog juist tastend en met gebogen knieën het hooge bordes op stolperen. Voor het eerst vond ze hem heel oud, en haar hart kromp samen, toen in de gang zijn drie getrouwde dochters hem tegemoet kwamen en hij zoo vasthoudend opgewekt deed: ‘We hebben het met het weer bizonder getroffen.... Nee, waarom zou ik moe zijn? we hebben immers aldoor gezeten’.
Hoe aandoenlijk, een oude man, die zelf al dicht bij den dood moest zijn, en die zich glimlachend hield, alsof hij de nadering niet merkte, om zoo den gevreesde als het ware te verschalken.... Hoe roerend, zoo'n strijd, die al van te voren was beslist....
De oude tantetjes, tante Jenny en tante Clara, die snuffelend en met roode oogen in de woonkamer zaten, zoenden hem in zijn witten baard en prevelden iets van ‘een zware gang’; de twee schoondochters, wat onwennig tusschen de familie-bewogenheid, zorgden voor bouillon en hielpen Liesbeth bij het afleggen van haar hoed en mantel. Iedereen had het natuurlijk gevonden, dat zij met de broers en zwagers was meegegaan naar het kerkhof: een vrouw met een zelfstandige positie.... Maar zij had met een beetje bitterheid gedacht: ‘De anderen konden hun mannen sturen, uit hun naam; maar als zij niet zelf ging, zou er ook geen stukje van haar er bij zijn, om Moeder op haar laatste tocht te geleiden....’
De stemming aan de lunch was gedrukt gebleven; het was, alsof iedereen bang was zijn stem te verheffen en de oude man, die wel anders wilde, werd telkens door het gesnuffel van de tantes, als het ware tot de orde geroepen. Maar toen de oude menschen naar boven gegaan waren om te rusten en de jongere generatie naar de voorkamer trok, scheen ze den weemoed bij de ontredderde koffiedisch te hebben achtergelaten. Het late herfstlicht scheen fleurig op de verschoten trijpen stoelen; ze schoven met hun zessen om de ronde tafel, vier zusters en twee broers, terwijl de aangetrouwden zich wat achteraf hielden en ze konden niet aan de sensatie ontkomen, dat er dezen dag iets feestelijks en gezelligs was. Hoe lang was het niet geleden, dat ze zoo au grand complet waren geweest! En hoe weldadig bond het familiegevoel, juist op dagen als deze, waarop zelfs het eigen gezin scheen terug te wijken en de herinneringen aan het ouderlijk
| |
| |
huis, aan alles, wat met hun moeder en hun gemeenschappelijke jeugd samenhing, hun hart boordevol maakten. Alsof de anderen, de later erbij gekomenen, het voelden, zoo traden ze vandaag telkens achteruit; en het waren ook nu, rond de tafel, waar ze vroeger hun schoolwerk hadden gemaakt, alle gezichten van één snit, met de levendige donkere oogen, waarin de moeder voortleefde; met dezelfde lichte stemmen en dezelfde zachtmoedige hartelijkheid.
‘Voor Willem en Jet is het eigenlijk nog erger dan voor ons,’ zei Annette ernstig, als wilde ze haar eigen voldoening over de réunie onderdrukken door aan iets treurigs te denken. ‘Wij hebben tenminste elkaar, maar als je het zoo ver weg ineens hoort, door een telegram; - je weet niets vooruit van ziekte; je weet niet, dat het eigenlijk een bevrijding was; - en je hebt daar geen enkel dagelijksch ding, dat het verdriet tot iets werkelijks voor je kan maken.... Je leven gaat gewoon door; je kon best doen, alsof het niet waar was.’
Ze staarde voor zich uit en haar tintelende oogen verdoften; juist Willem, het jongste broertje, dat ze als een moeder had gewasschen en verzorgd, toen hij nog klein was, en dien ze in haar eerste kind telkens met verteedering had teruggedroomd, - juist hem had ze in deze zware dagen zoo graag bijgestaan. Ook omdat moeder op haar ziekbed over hem 't meeste had getobd; zoover weg in de binnenlanden, getrouwd met een Indische vrouw; och, misschien was ze heel goed, maar toen ze met verlof over waren geweest, had eigenlijk niemand contact met haar kunnen krijgen. Lief maar ondoorgrondelijk, met een altijd vleiende stem en lenig als een jonge kat.... Of was het alleen oppervlakkigheid geweest, dat ze nooit op een questie inging en bij niets haar aandacht scheen te kunnen bepalen? In elk geval: geen kameraad, geen steun voor Wim; en wie had hij daar in de wildernis anders om mee te praten....
Ik zal hem vanavond nog schrijven om hem precies te vertellen, hoe het gegaan is, besloot ze met een zucht. Het naaiwerk voor haar vijftal moest dan in vredesnaam nog maar eens een dag wachten. Nu Moeder er niet meer was, kwam de zorg voor de broers en zusters op haar. En het voelde heel wonderlijk oud, dat er nu niemand meer was, bij wie zij raad kon halen; dat zij nu juist de toevlucht voor de anderen worden moest, al die anderen, die zelf al volwassen waren.
Maar terwijl ze de kring rondkeek, voelde ze zich rustig worden en ze kon zelfs even glimlachen om haar eigen zwaarwichtigheid. Zagen deze gezichten, ondanks de sporen van tranen, er uit, alsof ze weerloos stonden in het leven? De broers, rustige, tevreden familievaders; de twee getrouwde zusters met hun opengebloeide moederlijkheid, en Liesbeth, de eenige, die ongetrouwd gebleven was, over wie Moeder zich vroeger wel zorgen had gemaakt en die nu misschien nog wel het sterkst stond van hen allen
| |
| |
in haar mooie onafhankelijkheid. Als er een was, die zich uit eigen kracht een vol leven had gemaakt, was zij het; aan de meisjesburgerschool een geliefde leerares, bestuurslid van de Vereeniging Nederland-Engeland; lid van de bioscoopcommissie en leidster van een cursus aan het Volkshuis....
‘Ik heb het Van Delden naar zijn kantoor getelegrafeerd,’ zei Henri zorgelijk, ‘en ik hoop nu maar, dat hij het Jetje voorzichtig meedeelt. Ze verwacht dat kindje al de volgende maand, en als ze er te erg van schrikte....’
Zijn hand speelde nerveus met de balletjes aan het ouderwetsche tafelkleed, - vroeger mochten ze die nooit in elkaar draaien, - en zijn oogen staarden zoo fel, als wilden ze het tweelingzusje naar zich toe trekken, dat drie jaar geleden met een vreemden man, dien hij nooit had kunnen waardeeren, naar Japan was gegaan. Alsof er een stuk van zijn eigen lichaam was afgetrokken,.... Wie wist iets van den mystieken band, die een tweeling samen hield, zoodat het een physieke pijn was, wanneer ze van elkaar werden gescheiden.... ‘Henri’ en ‘Henriëtje’ had hun moeder hen genoemd, alsof ze slechts variëteiten van één begrip vormden. Tot hun vijf en twintigste jaar hadden ze altijd alles gezamenlijk gehad; ondanks al zijn vriendjes bleef zij zijn beste kameraad; als zij hem aankomen zag, liet ze haar vriendinnen in den steek. En nu - ieder in een aparte wereld; ieder met uiteenloopende belangen, waaraan toch geen brieven verhelpen konden....
Bijna beschaamd keek hij naar het fijne, blonde gezicht van zijn vrouw, met de doorschijnende tint en de klare, koele oogen. Het was niet, dat hij niet genoeg van haar hield, dacht hij met een zucht; maar het bleef een strijd met het anders geaarde, met ander bloed en andere zenuwen; het werd nooit een uitrusten aan het hart met denzelfden klop, - Henri en Henriëtje, even oud; even donker; even levendig.
‘Zouden ze slapen?’ vroeg Jenny met gedempte stem, terwijl ze met haar oogen naar boven wees. ‘Vader moet doodmoe zijn geweest, na al die emoties.’
‘Ik geloof niet, dat Vader zich veel van de dingen meer aantrekt,’ zei Karel, de oudste broer, die tot nu toe had gezwegen, ‘onderweg naar het kerkhof, zat hij telkens achter het gordijntje te gluren, om van de omgeving te genieten. Als Henri en ik er niet bij geweest waren, geloof ik zeker, dat hij het zou hebben opgehaald, om beter te zien.... Voor hem zelf is 't gelukkig, dat 't verdriet zoo langs 'm heen gaat. Als hij maar op tijd zijn krantje, zijn sigaar, zijn kopje thee en zijn wandelingetje heeft, is hij tevreden. Niet meer dan vegeteeren eigenlijk....’
Wonderlijk, dacht Liesbeth getroffen. Zou het hart altijd het eerst sterven? Of alleen het hart, dat voluit had geleefd en gevoeld; dat moe was van geluk en droefheid.... Maar een hart, dat geen doel vond, sléét niet....
‘Me dunkt, dat het het beste zou zijn,’ zei Claartje, die al met den trein van vijf uur naar het Noorden terug wilde en daarom de vreugde
| |
| |
van het samenzijn niet zoo ongerept kon genieten als de anderen; - haar kleine jongen van twee jaar had wat koortsig geleken, toen ze gisteren wegging; ze wilde er in geen geval nog een nacht aanknoop en; - ‘me dunkt, dat het het beste zou zijn, als we het heele huishoudentje hier zoo gauw mogelijk opbraken en voor Vader een goed onderdak zochten, waar hij in alle opzichten goed verzorgd wordt. Ik dacht misschien met tante Jenny en tante Clara samen....’
‘Als ze wat flinker waren geweest,’ zei Karel met autoriteit, ‘zou ik dat zeker ook de beste oplossing hebben gevonden. Het is tenslotte altijd het natuurlijkst generatie bij generatie te houden en de jongeren hun eigen leven te laten leiden. Maar ik vind de tantes wel erg hulpbehoevend en sufferig.... En om vader, die nog zóó flink is, dan met hun als eenig gezelschap....’
‘Heb jullie wel gemerkt,....’ zei Liesbeth opeens heftig en haar stem leek schraal en te scherp naast de vredige volheid der anderen, ‘dat ze aan tafel er geen enkele keer in geslaagd zijn een gesprek met elkaar te voeren; dat altijd weer een van ons moest ingrijpen om de bedoeling van de een aan de ander te verklaren. Ik gelóóf niet, dat oude menschen het best bij elkaar worden opgeborgen. Hun geest heeft zijn soepelheid verloren; ze uiten zich moeilijk en daarom hebben ze juist een jongere noodig, die zich kan plooien en die begrijpt, wat ze niet meer uitspreken....’
Ze voelde de oogen van Jenny even vorschend op haar gericht en wendde haar smalle wang; Jenny had jarenlang met haar gezondheid gesukkeld, - de eene rustkuur na de andere; - en in de vele leege dagen in haar ligstoel had ze méér gelezen en gedacht dan in hun familie gewoonte was, of dan Liesbeth wenschelijk vond. De eerste keer, dat Jenny haar nadrukkelijk voor de heele paaschvacantie te logeeren had gevraagd, ontdekte ze dadelijk ‘De moderne vrouw en haar tekort,’ op de boekentafel. Het verband tusschen beide feiten schrijnde haar en ze had de ‘goede bedoeling’ uit den grond van haar hart gehaat. Ze móesten niet aan haar raken, en meeningen hebben over haar innerlijk leven. Haar kwetsbaarheid deed haar altijd op haar hoede zijn en dit maakte haar eenzamer tusschen haar hartelijke, welmeenende broers en zusters, dan noodig was. Hierom ook had ze zich fanatiek aan haar kinderlijken, egoïsten vader gehecht, die zich niet om haar zielsconflicten bekommerde; en die er op zijn zorgelooze manier trotsch op was, dat onder zijn dochters beide ‘soorten’ waren vertegenwoordigd: de goede huisvrouwen, de liefdevolle moeders, zooals zijn eigen vrouw haar leven lang was geweest; en de moderne, de zelfstandige vrouw, die zich zelf een ruim bestaan wist te verschaffen....
Nu hij alleen gebleven was, hoorde hij meer dan ooit bij háár en daarom irriteerde het haar, dat de anderen het niet even vanzelfsprekend vonden
| |
| |
als zij, dat ze nu haar kamers in de buurt van haar school moest opzeggen en weer het ouderlijk huis betrekken zou, waar de voortreffelijke Marie nu ook nog het bestier zou krijgen over linnen- en provisiekast, en waar haar vader, in de vertrouwde omgeving, met haar tot gezelschap in de lange avonden, waarschijnlijk het minst van de verandering zou merken.
‘Bovendien geloof ik,’ ging ze zakelijk door, ‘dat je oude menschen zoo min mogelijk moet verplaatsen. De tantes hebben nooit geklaagd over dat “Tehuis voor Dames”, en dit is nu eenmaal de omgeving, waar Vader zich 't grootste deel van zijn leven gelukkig heeft gevoeld’.
Ze zweeg en keek even, verwachtend, rond, of nu niet iemand zou zeggen: ‘Ja, als jij bij hem kon komen, zou dat de ideale oplossing zijn’.
Maar in plaats daarvan begon Jenny, weer met die stem vol begrijpende zachtheid, die ze zoozeer vreesde: ‘We weten allemaal, Liesbeth, dat je op het oogenblik, onder den verschen indruk van Moeders sterven, bereid zoudt zijn je jeugd aan Vader op te offeren. Maar het zou niet goed zijn en je moet het niet doen. Ieder mensch moet zijn eigen leven maken en als jij hier alleen met Vader woonde, zou je het zijne leven en niet het jouwe.’
Liesbeth's gezicht verstrakte; het woord ‘jeugd’ had haar geraakt. Als je zeven en dertig was en jarenlang boven je kracht hadt gewerkt! Hoe irreëel was het, niet de waarheid te willen zien, deze waarheid, dat ze wel nog lang kon leven misschien, maar dat haar bloei onherroepelijk voorbij was....
Met een onstuimig verlangen dacht ze plotseling terug aan haar Moeder en dier zuiveren, nuchteren kijk op de dingen. De goede vrouw was zelf jong getrouwd, en eerst had ze zich ook geroepen gevoeld te trachten haar hoogmoedige, recalcitrante dochtertje te bekeeren, en haar op ‘de eenige bestemming van de vrouw’ te wijzen. Maar zoodra ze gezien had, hoe de andere levenswijze haar kind ook veranderd en als het ware verdord had, staakte ze die lessen onmiddellijk.... Liesbeth herinnerde zich een lang geleden familiefeest, toen Moeder eerst het bezoek op de nieuwe portretjes van haar verschillende soorten kleinkinderen had vergast, met trots in de oude oogen; vervolgens waren de ‘blijde verwachtingen’ besproken, en, na al die verhalen over natuurlijken bloei, had ze zich opeens tot Liesbeth gewend: ‘Laat jij die zilveren tasch eens zien, die je van je leerlingen van de hoogste klas hebt gekregen’.
Moeder, stipt eerlijk, die nooit het eene kind wou bevoorrechten boven het andere; die wist, dat haar bevredigingen langs een anderen weg zouden moeten loopen, dan die van het gezin en die nu een zilveren tasch stelde naast een baby.... Nooit had ze zóó zeker geweten, dat háár tijd voorbij was.
‘Wil jullie Vader dan bij vreemden laten gaan?’ zei ze strak. ‘Want dat bezwaar tegen de samenvoeging van jeugd en ouderdom geldt voor ons allemaal.... Al zijn Nette en jij nu een paar jaar ouder dan ik....’
| |
| |
‘Neen, dat is heel iets anders,’ viel Annette dadelijk in, ‘als vader bij ons kwam, werd hij een deel van ons gezin.... Hij zou ons hartelijk welkom zijn, maar Herman en de kinderen zouden er wel voor zorgen, dat het nooit een sfeer van oude menschen in ons huis werd. Terwijl, als jij bij hem introk, zijn gewoonten den doorslag zouden geven.’
‘Ik denk, dat dat ook beter en prettiger voor hem zou zijn,’ zei Liesbeth stroef; maar ze dacht bezeerd: hoe sterk is een gezin, hoe sterk en gezond, als het een ouden man als het ware kan absorbeer en.
‘Natuurlijk kan vader ook bij ons,’ zei Jenny zacht, maar in haar moeë stem lag iets onzekers. Als zij weer zou moeten liggen en de oude man veel verzorging noodig had.... Haar eigen gezin kwam toch al zoo dikwijls bij haar te kort....
‘Als 't killer klimaat bij ons in 't noorden geen bezwaar is,’ zei Claartje; ‘Kleine Otto is dol op zijn grootvader.’
Henri keek nadenkend naar zijn blanke, blonde vrouw: tenslotte zou zij er de meeste last van hebben. Haar systematische natuur haatte storing in haar geregelde gewoonten; zelfs met drie kleine kinderen liep hun leven als een horloge.
‘Als ons grut hem niet te druk is,’ zei hij toen.
‘En mijn vijf wildebrassen dan?’ vroeg Annette lachend. ‘Dat doet Vader weer aan onze jeugd denken.’
Karel voelde de oogen van zijn jong vrouwtje en zweeg. Hij wist, dat haar onstuimige, in beslag nemende, eischende genegenheid heel dezen dag leed, omdat ze hem als deel van zijn familie haar voelde ontglippen. Zij, die van haar jeugd af alleen had gestaan en zich om niemand ter wereld bekommerde dan om hem, streed om het alleen-bezit met fanatieke felheid. Haar te dwingen een derde in huis te nemen, een derde, wiens grootste fout was, dat het zijn vader was, - hij voelde, dat het haar diep rampzalig zou maken.
Liesbeth had de blikken gevolgd en een bittere glimlach groefde haar mond: hoe grif hadden de zusjes, zonder verlof vragend overleg, hun huizen opengesteld; hoe schoorvoetend zochten de broers de meening van hun vrouwen. Heerschzucht, dacht ze, was dát het, wat de vrouwen in het huwelijk dreef, een ontveinsde, verborgen heerschzucht, die één wezen wilde hebben om haar wil aan op te leggen, om aan wel te doen, om ‘voor zijn eigen bestwil’ allerlei aan te verbieden.... Had de vrouw, voordat de emancipatie haar van het rechte spoor bracht, altijd wel geweten, dat ze in het groote leven nooit een rol van beteekenis kon spelen; en daarom zich gehouden aan het huiselijke bestaan, waar ze haar méérdere kon bedoen en betittelen en tot haar eigen niveau naar beneden trekken Heerschzucht. En toch scheen het op het oogenblik haarzelf, of ze met niets dan deemoed deze redding van haar verwordende leven aanvaard zou hebben....
| |
| |
Ze voelde, hoe de eenigszins weeke blik van Otto Hellenbach, de man van Clara, op haar rustte en wóóg; en zich vermannend zei ze nog eens kort: ‘Ik kan jullie alleen de verzekering geven, dat ik het niet als een offer voel, àls vader met me zou willen samen wonen. Maar als er zooveel huizen voor hem open staan, laat hij dan zelf kiezen. 't Is toch eigenlijk geen man om zoo maar over te beschikken....’
Ze zweeg; en de angst, dat hij haar zou ontgaan, dat hij de voorkeur zou geven aan het fleurige huishouden van Annette of aan het weelderiger, verfijnder milieu van Clara, deed haar de handen samenknijpen. Waarom was ze eens, lang geleden, in een roes van onafhankelijkheid, het huis uit getrokken om op zich-zelf-te-wonen en op-zich-zelf te leven? Anders had ze hier nu haar vaste plaats gehad, die ze nooit zou hebben prijs gegeven!
Waarom begreep niemand, dat zij het meeste recht op hem had? Waarom gáven ze hem niet aan haar, omdat zij niets anders had? Als ze haar plan zelf mocht voordragen, wist ze wel, op welke manier ze het ook voor hem het begeerlijkst kon doen lijken. Als ze er maar de nadruk op legde, dat er dan niets veranderd hoefde te worden; dat alles bij het oude kon blijven, dan zou zijn gemakzuchtige natuur vanzelf haar zijde kiezen, ook al trok zijn hart naar de joligheid van de kleinkinderen. Maar als Annette de questie anders stelde! En Jenny met haar wijsheid uit de boekjes, die altijd meende voor háár te moeten opkomen en er ook nu weer om haar bestwil tegen was.... Alsof het niet het grootste stuk van de smaad van haar ‘juffrouw’-schap zou wegnemen, als ze weer een man in huis had, een ‘heer des huizes’; als er weer de prikkelende geur van tabaksrook in de gangen hing, en de gesprekken aan tafel weer van een zorgelooze lichtheid zouden zijn; misschien weleens wat knorrig, maar nooit ethisch of diepzinnig of geëxalteerd. De rustige, nuchterder vastheid van den mannelijken geest, die ze in haar meisjesjaren zoo hoogmoedig had miskend en waarnaar ze, onder al haar nobele altruïstische preoccupaties door, tegenwoordig zoo hunkeren kon.
Omdat een vrouw met haar enger begrensde persoonlijkheid, met haar zwakker weerstandsvermogen ook, meestal de keus had tusschen geestelijk leven en de geneuchten van het oogenblik; omdat zij inderdaad studie zelden met uitgaan, of sociaal werk met belangstelling voor mooie kleeren kon combineeren, had ze die voor háár sexe noodzakelijke beperking ook aan den veel breederen en sterkeren aanleg van den man willen opdringen. Een man, die zich smakelijk in verschillende wijnmerken kon verdiepen, die middagen lang aan sport kon ‘verdoen’, meende ze alleen daarom al tot de kategorie der ‘onbewusten’ te moeten verwijzen. En te laat had ze gemerkt, dat de beste en de meest intellectueele mannen juist in het volle leven staan; dat de uren, die ze overdag aan hun sterke lichamen wijdden, in de nacht, bij ononderbroken studie, aan hun sterke geesten ten goede kwamen.
| |
| |
O, waarom hadden de vrouwen, die haar tot zelfstandigheid hadden opgevoed, haar niet in de eerste plaats gewaarschuwd, dat de eigenwijsheid de gevaarlijkste was van alle vrouwelijke ondeugden, en de onderschatting van den mannelijken geest, door hem naar den magerder vrouwelijken aanleg te meten, de vergissing, die haar de bitterste ellende kon brengen? Waarom was haar opleiding juist in de andere richting gegaan, de richting der zelfverzekerdheid, zoodat niets goed scheen, wat niet op háár geleek. Verblinding, die haar den enkelen man, die ondanks haar hinderlijke eigengereidheid, toch zijn hart aan haar voeten had gelegd, deed minachten om de ontreddering, die zijn verliefdheid tijdelijk bij hem te weeg bracht; verblinding, die haar een verhandeling over vegetarisme of over de leer van de Stoa belangrijker deed achten dan de trek van haar eigen bloed....
‘Ja, dat is eigenlijk het beste,’ zei Karel met een zucht: ‘laat vader zelf kiezen.’
Hij wist, dat hij dan geen gevaar liep: zijn huwelijk met een twintig jaar jongere vrouw had zijn familie indertijd een onberaden stap gevonden, en ofschoon ze te inschikkelijk waren om ooit fel partij te kiezen, populair was Mieke toch nooit bij hun geworden, ook al, omdat ze altijd trachtte hem van dien verknochten kring af te trekken om hem heelemaal voor zich alleen te hebben. Daarom zou vader zeker nooit, als hij de mogelijkheid had om bij Annette of bij Clara in te trekken..
Hij stond op om met Otto Hellenbach te gaan praten en onmiddellijk voegde Mieke zich bij hen; hij voelde haar kleine hand onder zijn arm en glimlachte. Tenslotte was zij toch zijn toekomst, en alles wat vandaag trachtte een scheiding te stellen tusschen hem en haar was het verleden, een lief en goed verleden, maar waarvan hij niets meer te verwachten had.
‘Weten jullie, hoe lang vader nog huur heeft aan dit huis?’ vroeg Annette, terwijl ze in een zakboekje bladerde.
‘Van 't jaar loopt het af. Je herinnert je toch nog wel, hoe Moeder zich ongerust maakte bij de gedachte alleen, dat de huisbaas er dan zelf in zou willen trekken?’
Liesbeth zei het met eerlijke verbazing in haar stem, omdat haar oudste zuster, die nooit in hartelijkheid was te kort geschoten, een dergelijke ‘levenskwestie’ in het ouderlijk huis had kunnen vergeten. Alsof ze er toch niet echt meer in meeleefden, als ze eenmaal hun eigen milieu hadden gemaakt! Hoe kon je anders ook de haast verklaren, waarmee ze nu al de omgeving, waar ze hun jeugd hadden doorgebracht, wilden sloopen. Terwijl haar hart, waarvoor de toekomst alleen verlies kon beteekenen, - de dood van haar vader, de dood van de oude tantes ook, - aan elk brokje van het verleden bleef hangen en er niets van wilde loslaten.
‘We moèten den trein van 5.20 halen,’ zei Clara, met een vraag naar het horloge van haar man. ‘Ik heb Juf wel gezegd, dat ze moest telegra- | |
| |
feeren, als Ottotje vandaag nog koortsig was, maar dat doet zoo'n menschje niet gauw. En ik heb geen rust....’
‘Ik geloof, dat ik boven al iets gehoord heb,’ stelde Jenny gerust; ‘dan zal Vader zeker dadelijk.... O, daar komt hij al de trap af; of is het één van de tantes?’
‘Nee natuurlijk niet; 't is Vaders stap,’ zei Liesbeth zonder aarzeling, en Henri prevelde, dat, wat hem betrof, die oude juffers nog wel een beetje boven konden blijven. ‘Als je spijkers met koppen wou slaan, moest je je aan den man houden en niet die twee sentimenteele, oude vrijsters aan het woord laten....’
Liesbeth's mond trok; natuurlijk had Henri gelijk. Wàt er ook door mannen in hun onverstand, in hun meedoogenloosheid, of kwetsender nog: met zachte deernis over de oude vrijster, de ouder wordende juffrouw mocht zijn beweerd, ze geloofde, dat die het verschijnsel toch nooit in zijn volledige verwording hadden gepeild. Zij kon het weten, zij, de vrije vrouw, die in schijn een succes was geworden, maar die zichzelf moest bekennen, dat het op een mislukking uitgeloopen was, een hopeloos uitwas van de beschaafde samenleving. Als iemand haar verdwaasde droomen, haar zinnelooze fantasieën had vermoed, die haar dagenlang vervolgden, als een man haar had aangezien, zooals Otto nu; een man, die haar onverschillig was; dien ze zelf niet kende en die haar toch voor tijden in de war kon brengen, door een diepen blik, op het achterbalcon van een tram; door het aanraken van haar arm alleen.... Als iemand den poel van haar troebele onrust ooit had gepeild....
‘Daar is hij,’ zei Annette en ze opende de deur met een breeden glimlach, die haar meer dan ooit op haar moeder deed gelijken.
Het oude heertje, tenger in de lange zwarte jas, die hij maar weer had aangetrokken, goed uitgerust en met kleurtjes van het slapen op zijn magere wangen, trad de kamer in, opgewekt als een kind, dat, na zijn dutje, al het vroegere leed vergeten is en het leven opnieuw begint. Méér dan het gemis van zijn vrouw scheen hem de dankbare gedachte te vervullen, dat hij het voorrecht had zoo buitengewoon goed te zijn voor zijn jaren en terwijl hij vriendelijk den kring rondgroette, was zijn ongebogen houding niet zonder ijdelheid.
Liesbeth keek naar hem en ze voelde, dat ze van hem hield met een wanhopige teederheid, zooals je houdt van een egoïst kind, dat je voor al je liefde nooit iets teruggeven zal, maar dat in zijn zelfverdieptheid altijd even aanbiddelijk blijft. Maar tegelijk wist ze: hij zou haar niet kiezen; ze had geen kans. Ze was hem te zwaar, te in beslag nemend; ze zou meeningen hebben, over wat hij wèl en wat hij niet mocht eten; ze zou zich bemoeien met de kwestie, welke jas hij moest aantrekken, als hij uit ging, en hoe laat hij moest gaan slapen. Hij wilde met rust
| |
| |
gelaten worden; hij wilde in een zorgelooze sfeer leven, waar niemand den ander met bekommering aanzag.... En ze had het al opgegeven, vóórdat Annette met haar prettige, lichte stem nog zei: ‘Vader, we hebben, terwijl u sliep, eigenlijk erg brutaal over uw toekomst zitten redeneeren, en het eind was, dat we u allemaal even graag bij ons wilden hebben, maar dat ieder huis z'n voor en z'n tegen voor u had. Het eene te ver weg en het andere te koud, en bij mij te veel kinders en Liesbeth haar school.... Nu moet u zelf maar kiezen, welke bezwaren u het lichtst lijken....’
‘We zouden 't allemaal graag willen,’ herhaalde Clara nog eens, alsof ze de aandacht nog eens speciaal op haar comfortabele woning wilde vestigen.
Liesbeth keek naar buiten, waar ver in de straat een koopman zijn melancholieken roep van: ‘mosselen, groote!’ tegen de dichte huizen opriep. Als niemand de moeite nam er op te wijzen, dat, als Vader háár koos, hij in zijn eigen huis kon blijven, dan zou zij ook niet....
‘Bij ons drie kinderen,’ pleitte Henri luchtig, ‘bij Annette vijf.... bij Claartje één; bij Liesbeth geen....’
En, op het verschrikte kijken van Jenny, vulde Liesbeth lachend aan: ‘Dat dacht je maar.... Kinderen van school genoeg op bezoek; maar goed gedresseerd en geen gezeur.’
De oude man keerde zijn oogen gevleid van den een naar den ander en zijn fijne vogelekopje glansde van voldoening. Het waren lieve kinderen, allemaal; en het bittere dichterwoord over den armen vader, die eerder acht kinderen groot brengt, dan dat acht rijke kinderen hem ‘in hun schoot koesteren’ - aan hem werd het in elk geval niet bewaarheid.
Hij keek naar Claartje, zijn mooiste en chicste dochtertje, op wie hij trotsch was en met wie hij graag op straat werd gezien; hij keek naar de vrouw van Henri, aangenaam gereserveerd, maar toch niet eigen; - zijn blik gleed langs Liesbeth, - ze zag er slecht uit; werkte zeker te hard; neen, een vrouw, die altijd in de boeken zat, was niets voor hem; - Jenny was te dikwijls ziek; daardoor lastige kinderen; en Mieke van Karel kon zelf nog wel een gouvernante gebruiken.... Toen zag hij Annette aan en een tinteling schoot in hun beider oogen; zij, die zóó op zijn vrouw geleek, even voortvarend en onbezorgd, even hartelijk en opgewekt....
‘Wat praat jullie toch over zóóveel kinderen en zóóveel kinderen, alsof dat een bezwaar zou zijn,’ zei hij glimlachend. ‘Ik kies toch natuurlijk juist het huis met de meeste, omdat ik me daar het beste thuis voelen zal. Ik heb er toch mijn leven lang tusschenin gezeten.... Annette, als je me hebben wilt en als je man er niets tegen heeft....’
Liesbeth stond op om voor de thee te bellen. Otto voegde zich bij haar met een sympathieken blik in zijn zachte oogen. Hij praatte gedempt tegen haar, dat zij natuurlijk het meest aan het ouderlijke huis verloor; maar dat, net als voor haar vader, de huizen van alle broers en zusters altijd
| |
| |
voor haar open stonden. En om te beginnen hoopten Claartje en hij zelf, dat in de eerstvolgende kerstvacantie ze, zoo lang als ze kon....
Ze voelde den gloed van zijn sympathieken blik; ze rook den prikkelenden geur van zijn sigaretten. Ooo, dacht ze met een kreun, hoeveel dagen zou ze nu weer door dit gesprek en door deze oogen achtervolgd worden en er allerlei teederheden omheen spinnen, terwijl ze eigenlijk heel goed wist, dat ze niets om haar zwager gaf, noch hij om haar.... De smaad van haar innerlijke weerloosheid deed haar donkerrood blozen; ze zag Jenny vriendelijk tegen haar glimlachen en ze had wel willen smeeken: ‘Láát me toch. Als jullie ook al zien, hoe ontredderd ik ben, kijk dan tenminste niet met meegevoel; behandel me onverschillig, want de schaamte om jullie zachtheid is het moeilijkst te dragen....
‘Ik denk, dat ik voor middelbaar wiskunde ga werken,’ zei ze toen kortaf. ‘Ik was het al lang van plan; maar de laatste maanden, met de ziekte van moeder, kwam ik voor m'n gewone werk al tijd te kort. Als ik er eenmaal aan begonnen ben, wil ik flink doorzetten. En dan moet ik 't juist van de vacanties hebben.’
‘Je bent een kraan,’ zei Otto eerbiedig, en ze zag, tot haar verluchting, dat hij er bijna verlegen om werd, dat hij zooeven met iets patroniseerends naar haar toegekomen was. ‘En dan juist wiskunde, het allerzwaarste.’
‘Het allermakkelijkste voor een ontredderde vrouw,’ dacht ze bij zich zelf, ‘omdat het alleen een beroep doet op je hersens en je gemoed intact laat.’ Maar ze zweeg met een triomfantelijken glimlach.
Otto riep er Henri bij. ‘Wist jij al, wat dat meisje me daar net verteld heeft.... Middelbaar wiskunde, alsof het een kleinigheid was....’
De anderen kwamen er ook op af; zelfs Jenny had iets bewonderends in haar oogen.
Liesbeth streek met een zucht de hand over haar hoofd; hier liepen ze stuk voor stuk in.... Onnoozel eigenlijk.... zoo'n tooverwoord als wiskunde, dat hun dan ineens heel belangrijk leek, omdat ze er zich niets onder konden voorstellen.
‘Een beetje mal worden wij oudere, ongetrouwde vrouwen bijna allemaal,’ dacht ze berustend; ‘want hoe weinigen van ons zijn er, bij wie, niet alleen in hun jeugd, maar ook als ze ouder beginnen te worden, het intellect de heerschappij behoudt over haar miskende, opstandige instinct. Een beetje mal; maar wie het zelf weet, heeft de beste kans, dat een ander het niet merkt.’
Haar trotsche glimlach blééf, terwijl ze rondging met de thee. Maar overal door de kamer voelde ze Otto's zachte blik haar volgen, die haar verwarde en vermoeide, zonder dat ze de kracht vond er zich tegen te verzetten.
|
|