Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 38
(1928)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 418]
| |
Verspreid
| |
[pagina 419]
| |
Maimonides’ More NebuchimGa naar voetnoot*), zij wisten het niet. Groot is de zonde in Israël, en Gods straffen zijn nog goedertieren.... Zij trokken zich terug in hun huisjes en sloten die en stutten de muren met huisraad. Het zou kunnen zijn, dat Jossel's Chassidisme of Dovidels moderniteit inderdaad oorzaak waren van de ellende, die over het stedeke Patoerska kwam, maar ik wil U nog een andere mogelijkheid verklappen. Deze: Fedor Fedoròwitch Abarow, een vroolijk onderofficier, had den vorigen avond in de herberg aan den boschrand goed gegeten, goed gedronken en kaart gespeeld met de boeren en de soldaten en de fortuin grooten, daadwerkelijken steun verleend. En het weinige geld van de vele arme lieden was tesamen tot een aanzienlijk sommetje geworden, dat de buidel van Fedor had doen zwellen en zwellen. Er was een oogenblik gekomen, dat de vroolijkheid der boeren en soldaten streed met minder genoegelijke gevoelens, toen hun het laatste geld ontvlood en op dit oogenblik, dat Fedor vreesde, wijl het werk van heel den avond teniet zou kunnen gaan door de boosaardigheid zijner gezellen, die hem de vruchten zijner slimheid misgunden, riep hij: ‘Nu zitten wij hier arme slokkers en hebben geen kopeke meer om brandewijn te koopen en ons hart vroolijk te maken. En de Joden achter hun deuren vreten zich vet en drinken en bespotten ons, arme drommels, die ons naakt laten plukken. Moesten we dat gebroed des duivels de pens niet opensnijden, om er ons bloed en bezit uit terug te persen.’ - De stemming werd weer vroolijker. - ‘Die dieven drinken zelf den goeden brandewijn en de kinderen van den tsaar schenken ze water met gift.’ - En Fedor Fedoròwitch Abarow dempte met opstandigheid tegen de Joden de leemte, die zijn handigheid in de beurzen en hierdoor in 't gemoed der boeren had teweeggebracht. Vroolijker en vroolijker werd de stemming en toen de morgen kwam, waren het niet alleen de hanen, die kraaiden maar ook de boeren en de soldaten: Bloed van den dageraad, bloed der Joden en vooral geld, geld en goed en vrouwen. Och, och, wat was Gods toorn ditmaal hevig en hoe zwaar lag Zijn hand over Zijn uitverkoren Volk. De meubeltjes voor de deuren opgestapeld, hielpen maar weinig en zolder en kelders waren even onveilig voor hen, die er zich teruggetrokken hadden als het kreupelhout van 't bosch om zich tegen beren te beschermen. Er ontsnapten maar weinigen aan de vroolijke volkswoede. De kinderen van het cheder, de batlonim en bagoerim, de melamedim en de vrouwen, de kooplui en de makelaars werden vermoord en als vodden verscheurd. Men rukte zuigelingen bij de beentjes uiteen, men verkrachtte meisjes en gehuwde vrouwen, men rukte ouden de baard uit en vermoordde kinderen in tegenwoordigheid van ouders en ouders in die van kinderen en | |
[pagina 420]
| |
men vond niets dan bloed, vleesch en beenderen, maar ook dat gaf voldoening. Maar reeds den volgenden dag was de rust teruggekeerd en kraaiden de hanen een frisschen, puren morgen tegemoet. De boeren waren niet boos meer en sloegen nog slechts hun eigen vrouwen, de soldaten rookten kalm hun pijpen en Fedor Fedoròwitch Abarow zorgde voor den goeden geest. Maar als offer van Gods woede was de heilige gemeente van Patoerska gevallen en groot was de droefenis in Israël om hen, die dood terneer lagen le kidoesch hascheemGa naar voetnoot*). En in een hoekje van een hooizolder, omsnuffeld door vier groote ratten, zaten hand in hand twee groezelige kindertjes, met vieze neusjes en gescheurde kleertjes en huilden, zonder dat ze beseften, dat Reb Sorich, hun vader, die dwars over den zolder lag, Soere zijn vrouw, die ontbloot ten halve uit het venster hing, Chajim hun broer, die op 't erf bleek neerlag en Dweire hun zuster, die met bebloeden buik haar ingewanden had gebaard, dood waren, voor goed dood en zij wèezen, gered door het toeval van hun kleinheid en den overvloed van 't stroo. Zoo vonden hen Berl en Nachoem, twee mannen, die gereisd hadden op den dag der verwoesting en op dien der doodenvrede waren teruggekeerd om hun jonge vrouwen en kinderen in bloed terug te vinden. Zij doortrokken het verlaten stadje, zwijgzaam met heel harde trekken om hun mond en levenloos droeve oogen en vonden geen levenden, totdat zij het huilen der kleinen hoorden. En de twee jonge mannen namen de kinderen van Reb Sorich, de overgeblevenen, op; Berl droeg Riwkele en Nachoem Feigele, en ze verlieten in stilte de plaats der verwoesting en gingen door 't woud naar de groote stad. Het waren oproerigen, deze twee jonge mannen en ze spogen driemaal voor het leven uit. Ze drukten elkander de hand en gingen ieder hun weg. Bedelend bij de balboesiemGa naar voetnoot†) van de plaatsen aan den weg ging Nachoem met Feigele en liep zoo lang, van grens tot grens, tot hij in Amsterdam een woonplaats vond. En Berl met Riwkele spoog tweemaal drie keer nog, eerst op Rusland, toen op Europa, en trok Zuidwaarts, bedelend om hulp voor een wees, en scheepte zich te Triëst in en ging naar 't land van Israël. Vreemd is het lot van Israël. In sinaasappelen zult gij Uw brood verdienen. Nachoem plofte in Amsterdam in den modder van de Valkenburgerstraat. Met z'n tallithGa naar voetnoot§) onder den arm liep hij den volgenden morgen naar de synagoge van emigranten uit Rusland en vertelde van de verwoesting der heilige Gemeente van Patoerska. Men schonk hem hulp. Hij huurde zich een kar, ging ter fruitmarkt, kocht zich een wagenlading | |
[pagina 421]
| |
sinaasappelen en trok hiermede van huis tot huis, de kleine Feigele in een leege kist op zijn kar. Van de kleine winsten, die deze straathandel afwierp, wist Nachoem zich en de wees te voeden. Het kindje groeide op temidden van afval, rotting en oude kisten en de eenige fleur van Nachoems kelder waren de helle schillen van de reddende sinaasappelen. Met deze speelde kleine Feigele, 't droeve kindje, dat te vroeg den dood gezien had, en huilde veel en zonder reden. Berl echter was met Riwkele naar 't land van Israël getrokken en als knecht diende hij in de bloeiende kolonie van Rischon le Zion en werkte er in de sinaasappelenboomgaard en de kleine Riwkele was om hem en plukte mede, zamelde mede en hielp bij 't inpakken der kisten. De mooie zon van het oude land droogde de tranen van Riwkele en zij werd tot een vroolijk, dansend kindje, dat het leven van Berl opvroolijkte en hem den harden trek om den mond deed verliezen. Maar al weken uit Riwkele's herinnering de beelden van moord en roof, zij wist dat ze een zusje had, dat aan haar zijde placht te stoeien en te drensen. En 't gebeurde - 't was in den grooten oogst - terwijl de mannen de liederen zongen, die ze van de chaloetsim, die op de wegen werkten, hadden gehoord, en de meisjes de kisten volstopten met de groote ovale appelen, dat Riwkele plots in tranen uitbarstte, tot verwondering van de vroolijke bent en op een sinaasappel twee groote tranen vallen liet. ‘Riwkele wos ist?’ zei Berl en streelde 't hoofdje van het kind. ‘Feigele’ snikte ze, plotseling bezitnemend van den weer opgedoken naam.... Maanden later toonde Nachoem Feigele vol trots heel heel andere sinaasappelen dan de gewone. Zij waren groot en ovaal, eieren van een wonderboom, vruchten uit Gan EdenGa naar voetnoot*). ‘Dat zijn appelen uit Erets-JisroëlGa naar voetnoot†)’, zei hij en zijn stem streelde het woord. En hij nam een lat en met inkt teekende hij een groot Magen DavidGa naar voetnoot§) op 't ruwe hout en plaatste dit tusschen zijn appelen. De kleine Feigele deelde de ontroering van Nachoem zonder deze te begrijpen. En omdat alles wat ongewoon was, haar aan het huilen maakte, ging ze op de trap zitten voor de kist met de groote eiren-appelen uit Erets-Jisroël en toen gebeurde het dat een naam in haar opschoot: Riwkele. En twee groote droppels vielen op een sinaasappel. - Op één schil mengden zich toen de tranen van twee zusjes, een ventstertje en een plukstertje, hereenigde ze van over zee en land. Want God is goed en zal eens zóó hereenigen de verspreiden van Zijn volk, van de vier hoeken der aarde. |
|