| |
| |
| |
Avondrood
door Elisabeth Zernike
Vijfde hoofdstuk.
DE zaak van Marain bloeide; Ina was er eerste coupeuse. Ze had een kleine kamer, waar ze alleen werkte. De tafel waarop ze iederen dag weer de stoffen uitvouwde en knipte, stond tusschen twee hooge, gedeeltelijk matglazen vensters, Dit is mijn cel, dacht ze soms; iets van den hemel mag ik zien, maar de aarde blijft voor me verborgen. Toch ging ze van haar plekje houden. Het licht was er ingetogen maar standvastig; de matte ruitjes leken een enkele maal niet sterk genoeg om alle zongeschitter te weren: dan dacht Ina aan parelmoer en melkigwitte opalen.
Ze had het altijd druk. Er waren dagen dat het haar was, als leefde ze buiten zichzelf om. Ze achtte niet op de Ina die ze kende van vroeger, en die haar uiterlijke verschijning droeg. Daarnaast was een ander, die alleen harde en nuchtere gedachten had, die werkte, ze wist niet waarom - misschien uit een verbeten gevoel van macht over dat werk. Ze verdiende geld in overvloed, ze kreeg vaak mooie lappen cadeau, waarvan ze zich in haar vrijen tijd kleeren maakte; - maar het was haar dan vaak, als kleedde ze die ander, - de Ina die van tranen hield, en van ‘erge’ verdriet]es.
Wat ze noodig had, kocht ze op weg naar de zaak, ze winkelde nooit. Ze was eraan gewend, zichzelf vluchtig te zien in groote wandspiegels; soms schoot het door haar hoofd: wat ben je toch lang, je moet rechtop loopen. Maar ze slenterde nooit doelloos rond, had geen tijd om, zooals andere vrouwen doen, aan haar japon of kapsel te frunniken. Haar handen waren smal en bleek, ze droeg geen ringen.
- Je bent coquet, zei George Kelwin haar eens, zoo zonder sieraden wil je den indruk wekken van een argeloos kind, maar onderwijl bewegen je neusvleugels, en je mond trekt spottend omlaag.
- Wie zou mij sieraden hebben gegeven? vroeg ze. Ze hield wel van zijn scherpen blik, die haar soms plotseling zichzelf deed zien.
Maar Maud zei: Ik begrijp het niet, Ina is de eenige vrouw, tegen wie je onbeleefd bent. Toen glimlachten zij en George met afgewend gezicht. Meest werkte ze alleen. Zoo nu en dan, als ze een geheel nieuw-ontworpen model moest knippen, riep ze de andere coupeuses, en liet hen aan weerskanten van zich staan. Ze voelde zich als een chirurg, die een moeilijke operatie gaat verrichten, en haar handen beefden niet. Onderwijl praatte
| |
| |
ze, achteloos, of, met ernstig-strakke lippen, licht-spottend. De meisjes keken zwijgend toe, want dat zij ook zouden praten, duldde Ina niet.
Het was niet meer de gewoonte, dat ze in de paskamers werd geroepen bij dames die met onzekere blikken zichzelf zagen weerspiegeld, passend een slecht-zittende japon. Maar eens gebeurde het nog, bij toeval. Ze kwam naar beneden loopen; haar fijne trekken hadden iets stars. Op dat oogenblik voelde ze iets onechts in haar leven, dat ze zou willen bannen en toch ook behouden, met beide handen vasthouden, omdat het een bescherming bood.
Nu sloeg ze het gordijn van de paskamer open; ze zag een vrouw met een kind naast zich, een jongetje van een jaar of twee. De moeder liet het kind met haar afhangende hand spelen; ze zat wat moe en zwaar op het ongemakkelijke, nuffig-kleine stoeltje. Ina haalde allereerst een ruimen armstoel, werd bedankt met een zoo lieven glimlach, dat ze ontroerde. Toen praatte ze - over de stof, die de ander gekozen had, en het model, begon dan de maat te nemen. Het jongetje, dat haar zag bukken, sprong plotseling tegen haar op, sloeg zijn armpjes stijf om haar nek. - Jij bent ook lief, zei hij.
Even had ze haar handen op den grond gesteund, schrok bij de gedachte dat ze tegen de zwangere vrouw zou hebben kunnen aanvallen, - dan richtte ze zich op, het kind grijpend, dat ze wilde berispen. Maar in een flits denkend aan de moeder, zei ze alleen: Jou kleine, lieve schavuit.
Het jongetje, met blinkend-lachende oogjes, bracht zijn gezicht heel dicht bij het hare, maakte een ongearticuleerd geluidje, dat klonk als een liefkoozing.
- Bent u getrouwd? vroeg de moeder.
Ze zette het kind op den grond. - Neen, mevrouw.
- 't Is of u kinderen gewoon bent.
Ze antwoordde niet meer, maakte haar werk af.
Dien avond was er aldoor iets buiten de gewone sfeer, waarheen haar gedachten trokken. Ze lag langen tijd achteloos in haar stoel, zonder boek of handwerk, voelde bijna zich vereenzelvigd met haar uiterlijke verschijning. Maar later dacht ze aan Maud en George Kelwin, en het kwam in haar op dat ze hen wat moest mijden, om hen tot vriend te houden. Ze zou, als Maud weer haar noodigde, eenige malen groote moeheid voorwenden, en dan alleen op haar kamer zitten, als nu, - en misschien zichzelf dwaas vinden. Want waarom zou ze zich een klein genot ontzeggen, waarom zich dingen inbeelden - ze ging niet verder. Maar juist zoo, daar zittend in volkomen rust, voelend een stilstand in haar leven, was het als zag ze haar lot. Ze zou niet trouwen; misschien eens worden begeerd, en eens nog zelf liefhebben, o ja, dat zeker! maar trouwen? Ze schudde langzaam haar hoofd. Ik ben te bewust, dacht ze, ik weet
| |
| |
dingen, die andere vrouwen van zichzelf niet weten. Ik heb een tocht over zee gemaakt die me veel heeft geleerd. Daarna verloor ik Frans uit het oog - dat heeft zoo moeten zijn. - Ze verwarde zich in gepeinzen.
Het gebeurde kort daarop dat Maud haar luchtig en toch zoo bijna dringend vroeg te komen, dat ze al haar troebele gevoelens vergat. Ze kleedde zich dien avond machinaal, keek in den spiegel diep aan haar beeld voorbij, prevelde iets, voelde plotseling duidelijk den klop van haar hart.
De Kelwins zeiden haar dat ze dezer dagen hun koperen bruiloft stil hadden laten voorbij gaan, want dat het meer leek alsof hun huwelijk pas begon: ze verwachtten hun eerste kind. Ina keek hen beiden aan, zag geen verandering in George's koel-scherpe oogen, maar strekte naar Maud haar armen uit, voor de eerste maal de oudere vrouw omhelzend, half als een kind het zijn moeder doet, half als een jonge minnaar zijn liefste.
Nu veranderde hun leven. Maud nam ontslag bij Marain; Ina solliciteerde naar de betrekking van teekenaar in een veel grootere zaak van kleeding, sieraden, gebruiksvoorwerpen. Het was George, die haar daartoe had aangezet, en door zijn woorden alleen voelde ze zich verwonderlijk groeien. Het was of ze lang daarop gewacht had, en nu naar alle kanten om zich heen greep, naar moeilijker werk, beter, belangrijker. Waarom zou je niet meer kunnen? wel, je kunt alles. - Ze keek hem de woorden van zijn mond, en meteen was het alsof ze ze zelf gesproken had. Ze glimlachte vaag, streek langzaam over haar voorhoofd. Ja, waarom zou ze niet zelf haar leven maken?
Ze werd aangenomen op proef. Onder het groote personeel waren de werkzaamheden niet streng gescheiden; velen trachtten daardoor hun taak op anderen af te schuiven. Ina begon met zich zoo goed mogelijk door alle opdrachten heen te slaan. Ze kreeg half voltooide en verknoeide ontwerpen voor lampekappen, theemutsen, tafelkleeden, bladleggers. Dikwijls wist ze er geen raad mee, vulde aan zonder voldoening, zocht langen tijd, maakte eindelijk iets nieuws. Honderd maal per dag werd ze gestoord, kreeg tegenstrijdige bevelen. Ze voelde zich zoo opgejaagd en misbruikt, dat ze al gauw niets meer werken kon. Op nieuw vermeed ze de Kelwins. Een bitterheid kwam in haar hart tegen Maud, die nu den heelen dag veilig mocht thuis zijn, en langzaam groeide tot moeder. Rust en goede voeding voor de een, dacht ze, en voor de ander de machtelooze janboel van ongeorganiseerd werk. Ze hield het er zes weken vol, aldoor haar opstandigheid verbijtend, diende toen haar ontslag in. Ze kreeg het, zonder dat iemand naar de reden van haar weggaan vroeg, hoewel haar proeftijd nog niet om was.
Eenige dagen nam ze rust; ze kon niets bedenken dat ze liever wilde
| |
| |
doen dan ongestoord op haar kamer zijn, veel slapen, en vergeten. Toen, op een laten middag, ging ze naar Marain, vertelde er eerlijk haar wedervaren, zei met een glimlach, dat ze er weer als verkoopster zou willen beginnen, b.v. in de afdeeling handschoenen en parfumerieën. Men bood haar de betrekking van Mrs. Kelwin aan, die nog niet was vervuld; haar plaats van coupeuse was door een ander ingenomen. Ze stemde toe, voelde zich plotseling bij machte boven anderen te staan, hun werk te regelen en scherp te controleeren. Toen ze weer buiten stond, dacht ze verbeten: Ze zullen een kwaje aan me hebben; - en het kwam haar voor dat haar loop was veranderd, of dat ze ouder was geworden.
Voor het kindje van Maud kocht ze een ragfijne doopjurk, liep langzaam naar het bekende huis, dien vroeg-zomeravond, in lichten, aanwaaienden schemer. Ze voelde zich oneindig opgelucht, en superieur aan de groote menschenmassa, die door de straten krioelde. Wat haasten jullie je, dacht ze, is daar iets mee te winnen? red je een verloren zaak ermee? Kijk, ik ben de eenige die geniet van het loopen, ik wil iederen dag van mijn leven genieten. Dat komt jullie vreemd voor? Ze lachte. - Het pakje woog zoo licht in haar hand, - ze zou ook iets zwaars kunnen dragen. Een kind? zooals Maud? Och nee, nee, ze zou immers niet trouwen. Maar wel zou ze George zeggen dat ze meer kon dan enkel japonnen knippen.
Wat was de hemel hoog en ijl vandaag. Ze wilde ook een andere kamer huren. Nu lachte ze opnieuw, om het buitelen van haar gedachten. En even later stond haar gezicht ernstig; - dezen avond zou ze niet vergeten. Ze dacht ook plotseling aan haar vader. Ze zag zijn kleine en grauwe gezicht, maar in zijn oogen was iets, - iets als een heel stille blijdschap, meer nog een dankbaarheid voor het leven, die zeker geen God van hem zou eischen, - en daarom juist was het mooi. Vader, dacht ze, nu ga ik je gauw opzoeken, je woont zoo dichtbij, maar altijd leek het ver. Ik kon niet bij je komen, dat was geen onwil, mijn vlucht lag tusschen ons in als een star, dood lichaam, waarlangs ik niet terug dorst.
Ze liep voort; de avondwind streek koel langs haar wangen. Als het een lange, rechte weg was, dacht ze, van hier naar Holland, tusschen velden en bosschen, en over een golvende hei, eindeloos, - dan zou ik dien nu beginnen te loopen. - Ze wist dat ze moe zou worden, en zich te slapen leggen, ze verlangde zelfs, dat oogenblik, naar den stuggen bodem, waartegen ze haar lichaam drukken zou. En dan na een korten, droomenrijken slaap weer voort, eerlijk den afstand metend, stap voor stap. Ze zou wel op bloote voeten gaan, een stok in haar hand.
- Nu lachte ze weer, zag de ontstoken lichten hel schijnen in het groeiend duister; - de bleek-blauwe hemel week terug; - een ster flikkerde, klein en mat. Ze voelde zich blij, en wist niet meer waarom.
| |
| |
Ze trof de Kelwins nog aan het dessert. - In meer dan zes weken, begon George, hebben we je niet gezien, en je bent mager geworden, en toch zie je er triomfantelijk uit. Vertel eens.
Maar Ina legde hem het zwijgen op, vroeg eerst naar Maud, gaf haar geschenkje. Maud dankte haar met een kus, en een glanzenden blik van haar oogen, en Ina keek naar haar, en zag ook in haar herinnering de vrouw die ze de maat had genomen bij Marain. Een vrouw die een kind draagt, heeft zoo een zuiveren glimlach, dacht ze. Toen, nadat ze verteld had - George luisterde vol belangstelling - zaten ze bij het open raam, keken naar de toppen van de huizen, met daarachter, diep en donkerblauw, de zomerhemel. Hun denken dwaalde om de vrouw die moeder is, of het worden zal. Ze spraken niet veel. Maud plooide en vouwde met rustelooze handen aan het fijne kindergoed, Ina wist niet of ze praten zou van het kleine jongetje, dat plotseling gezegd had: Jij bent ook lief. Toen vertelde George van een jonge vrouw, die gestorven was, een nichtje van hem; hij was bij haar begrafenis geweest. Ze het een meisje achter van twee jaar. - Later, zei hij, kunnen we het kind misschien bij ons in huis nemen. - Het viel Ina op, dat Maud hier niet mee instemde. Zal je alleen je eigen kind hefhebben, dacht ze, waarom? George, half tegen zichzelf, half tegen Ina, sprak van de kleine stoet; de kist werd door het dorp gedragen naar het oude kerkhof, dat als een zacht-glooiende heuvel was om de kerk heen. De dood leek daar liefelijk, een eeuwig rusten, en toch niet vergeten zijn. Want de bloemen bloeiden er ieder jaar opnieuw.... er waren veel rozen.
Maud's blik was in zichzelf gekeerd, Ina luisterde bekoord, en heel even droevig.
In de omlijsting van het raam stonden de sterren.
Avenda, een fijn blond kindje, zat op den grond, en keek naar haar makkertje met eerbiedige schitteroogen. Achter Ina, in de open deur, was nog het dienstmeisje. - Mevrouw is uit met mijnheer Holwood, juffrouw, - ik Iet op de kinderen, een uurtje, - ze komen gauw terug.
- Ja, goed, ik zal wachten, zei ze werktuigelijk. Het vreemde kindje had zich naar haar omgewend, gaf vrijmoedig, en toch heel even bevangen, een hand.
- Dag, hoe heet je?
- Lilly Holwood, ik speel met Venda.
- Zoo, prettig. Even zag ze een rond gezichtje met groote, bruine oogen, toen moest ze zich bukken naar Venda, die naderbij gekomen was.
- Zoentje geven, tant' Ina, en Ina voelde een vochtig mondje op haar wang.
Hoewel de ontmoeting met Avenda haar altijd weer ontroerde - het
| |
| |
stemmetje ook, en het zien van het teer-rechte lijfje - werd ze ditmaal toch door het oudere kind meer geboeid. Het had de natuurlijke en speelsche dartelheid van een jong dier, en een open, helderen blik. Eenmaal stond ze van opwinding te trappelen, hield plotseling stil en keek naar Ina, als vroeg ze: word jij gauw kwaad om een beetje leven? En toen die vreemde dame glimlachte, kwam er over haar kijkend gezichtje zoo'n lieve glans, dat Ina duidelijk een blijdschap in zich voelde. Ze strekte haar hand uit, wilde zeggen: kom eens hier, maar bedwong zich nog bijtijds.
Wat later kwam Maud met haar gast terug.
Ina dacht dien eersten avond aan Jack Holwood, vluchtig, en toch bij oogenblikken met een diepen stilstand op deze vraag: Als hij me tot vrouw zou willen? - Er was een zachtheid geweest in hun ontmoeting - Lilly kroop tusschen hen in toen ze elkaar een hand gaven - en ze glimlachten naar elkaar, zooals volwassen menschen doen, om de lieve houdingloosheid van een kind. Ina dacht ook aan zijn gezicht; hij had diep-liggende, blauwe oogen en een vierkant voorhoofd; zijn mond was smal en recht. Hij is een goed mensch, zei ze half-luid, jongensachtig, maar van een natuurlijke, bijna intuïtieve levenswijsheid.
Ze hadden voor elkaar niets dat afstootte. Hij vond haar gezicht intelligent en gevoelig; later, toen hij het goed had leeren kennen, ging hij er ook de schoonheid van zien. Haar houding was even beheerscht en even natuurlijk als de zijne. - Zijn vrouw, die hij had lief gehad, was ziekelijk geweest en zeer nerveus. Hij had haar betreurd, maar na korten tijd ‘miste hij haar niet pijnlijk meer. En nu voelde hij in zich een drang tot bijna algeheel en hoog bewonderen, zooals hij dien sinds zijn jongelingstijd niet meer had gekend. Hij dacht aan zijn moeder, die hij had vereerd en gevreesd, - maar als Ina in zijn nabijheid was, als hij haar stem hoorde, wist hij ook, terwijl hij haar bewonderde, dat ze zijn gelijke was.
Op een avond kwam hij haar bezoeken. Hij bracht witte narcissen voor haar mee, zei haar: Hollandsche bloemen, en ze lijken op u. Haar glimlach en woord van dank waren haar toestemming, nog voor hij de groote vraag gedaan had. Zijn talmen, nu ze tegenover elkaar zaten, leek rustig en bijna berekend, maar soms zag Ina even een nerveus samenknijpen van zijn handen. Bij 't weggaan eerst - ze stonden dicht bijeen - hun donker-ernstige oogen waren op gelijke hoogte, - vroeg hij haar. Voor ze antwoordde, ging ze met afgewend hoofd terug zitten in haar stoel. Ze wist plotseling dat haar tegenwoordige leven alles was, het eenige wat ze had, en dat het zoo was geweest sinds jaren. Het maakte haar droevig - geen verleden meer dat kleur en lijn aan gaf, of dat haar bond; - ze leek een toevallig-levende mensch. Ze woonde in een vreemd
| |
| |
land, maar dat voelde ze gewoonlijk niet meer, en ze zou met een Engelschman trouwen. Een oogenblik leefde ze diep terug in haar jeugd, ze zag zich in de huiskamer met Greet, haar zuster; er waren rumoerige twistwoorden gevallen, en haar hart deed pijn. Nu zag ze Jacques, ze wist niet wanneer hij was binnen gekomen. - Het ging zoo vlug weer voorbij, dat ze met haar oogen knipte en zich verwonderde over een traan.
De ander was achter haar. - Ina! Door zijn stem in dat enkele woord, kende ze weer haar leven; - het leek nu dieper ook, minder zwevend en ijl. Ze keek hem aan, wilde iets zeggen over het kind, waarvoor ze een goede moeder zou zijn, maar kon niet. Zoo bleef het nog even stil tusschen hen.
Dan vroeg hij: Is het moeilijk te weten?
Ze schudde haar hoofd. - Ik wil graag je vrouw worden, - en luisterde naar die enkele woorden, die voor haar nog lang bleven naklinken.
Hij kuste haar niet, vroeg eenvoudig of hij nog een half uurtje blijven mocht en begon haar van zijn uiterlijke omstandigheden te vertellen. Hij woonde in Kent, en was eigenaar van een conserven-fabriek. Aan den achterkant grensde het woonhuis aan de fabrieksgebouwen. Vóór was een kleine rozenhof, omsloten door de boomgaarden en moestuinen. Het landschap was mooi, waterrijk en frisch groen, - hij hield ervan. Een klein dorp lag op een kwartier afstands van zijn bezitting, - het had een oude kerk en veel hooge linden. Hij hoopte dat ze er zich zou thuisvoelen, met hem en het kind, - mocht hij zichzelf het eerst noemen?
Ze bloosde even, omdat ze eerlijk wilde zijn, maar werd door zijn eenvoud bekoord.
- Het kind heb ik het eerst gezien, zei ze, en het eerst liefgehad.
Hij keek haar afwachtend aan. Ja?
- En nu, ik ben blij dat ik er voor zal mogen zorgen. En een eigen huis te hebben, daarop heb ik nauwelijks gehoopt. Ik heb altijd in steden gewoond; - je biedt me veel dat nieuw voor me is, en - ze boog even haar hoofd - en dat me gelukkig zal maken.
Hij glimlachte blij, vergat zijn verwachting.
Bij het weggaan drukte hij haar handen, maakte een afspraak voor den volgenden dag.
Toen ze alleen was, stond ze stil in haar kamer; de klop van haar hart voelde ze weer in volle scheuten. Er was iets in haar nuchtere, starre leven gekomen, een droom. Of was juist haar leven ijl geweest, onvatbaar, en kreeg het nu duidelijker vorm? Ze wist het niet; - ze had gedacht alleen te zullen blijven, maar dezen man moest ze aannemen, er was geen anderen weg geweest. Vreemd, het was soms of je geleid werd; later kon je vragen: Waarom? op het oogenblik zelf was je blind-gehoor- | |
| |
zaam. Zoo voer ze eens met Frans in zijn kleine boot over zee, - maar het was toch stellig niet Frans, die haar leidde?
Ze kleedde zich langzaam uit, ging in haar bed liggen. In haar doen voelde ze iets opzettehjks, want ze wist dat ze niet gauw zou kunnen slapen. Haar oogen hield ze open naar het verleden - ze zag haar vader en moeder, en haar eigen leven, diep geworteld. Op het laatst wilde ze denken aan den kleinen rozenhof voor het huis waar ze zou wonen, maar ze kon er zich geen duidelijk beeld van maken. Haar hart klopte nog voelbaar, het scheen niet te kunnen bedaren. Had ze dezen man werkelijk lief? ze moest zijn naam leeren zeggen, niet aan hem blijven denken als: deze man, want hij zou een deel van haar leven worden. - Haar leven, dat zijn eigen loop ging, en dat ze eerst zou kennen, als het voorbij was.
| |
Zesde hoofdstuk.
De morgen was koel en blinkend; - er woei spelend een hooge wind. De bleeke rozen bij de veranda praalden nog met groote dauwdroppels. In de kamer was het licht vol en gelijkelijk verdeeld. Ina stond bij de ontbijttafel, verzette een kopje en aarzelde even. Zou ze Lilly al roepen? Het kind dartelde om het huis met haar springtouw; en Jack had ze met groote stappen en een bezig gezicht door den nieuwen aanplant zien gaan, vlak achter hem een klungeligen tuinjongen, die den zwaai van zijn armen niet bedwingen kon. Jack was dus blijkbaar geroepen; voor een nieuwe rupsen plaag in de frambozenstruiken? We leven hier als in het oude Egypte, dacht ze een oogenblik. Nu trad ze in de open deuren, keek omhoog, de hemel leek schoon gewasschen.
- Lilly, heb je de post gezien? neen, hè, het is nog vroeg?
Het kind antwoordde niet, ging voort met het zwiepend boogslingeren van haar touw. Dan, in hooge sprongen na elkaar - wat was haar slanke lijfje veerkrachtig - keek ze over de haag heen. - Hij komt! riep ze.
Ina zag hem nu ook; de man ging, als gewoonlijk, het huis voorbij, bracht alle brieven op het kantoor van de fabriek. Nu kon, na eenige oogenblikken, de jongste klerk terug komen met particuliere brieven voor haar, - maar er was zoo zelden iets. Ze ging wat verder den tuin in, keek naar de rozen. In haar was een stilte van aandacht en diep beschouwen, die ze soms plotseling voelde als een bedwongen trillen van verwachting. Maar nu nog bleef haar blik ongebroken op de dingen rondom. Er waren veel rozen, groot en spits in knop, en dicht voor het ontbladeren weelderig, bijna bol-rond. Er woei een fijne geur om haar hoofd; soms sloot ze even haar oogen om den wind en de koelte te proeven - haar lippen weken vaneen. Ze was volkomen eenzaam nu en genoot daarvan;
| |
| |
het huis en de fabriek voelde ze niet vlak achter zich, maar ze stond stil in een wereld waar het zomer was en vol insecten-getril om zware bloemen. Ik wil het schoone oogenblik, dacht ze, maar toch ook altijd weer het uitvloeien daarvan over den tijd - waarom?
Toen ze de ontbijtkamer weer binnen kwam lag er een brief op de tafel. Ze greep ernaar. - Uit Rotterdam, zei ze luid.
Lilly vroeg: Mag ik gaan eten? en ze schepte het kind een bord met havermout op, gaf haar de warme melk. Daarna scheurde ze het couvert open en las. Het was een brief van Greet; ze had zich verloofd, zou in het najaar gaan trouwen. - Jij bent nu sinds vier jaar getrouwd, het werd wel mijn beurt, hè? en mijn tijd ook, ik ben nu drie en dertig. - Ina las langzaam, maar de brief was plotseling uit. Hm, niet veel bijzonders, dacht ze een oogenblik; over Greet's waarschijnlijke verloving had haar moeder al geschreven. Maar toen ze opkeek naar Lilly, glimlachte ze. - Hoor eens, in October gaat tante Margaret trouwen, misschien neem ik jou dan mee naar Holland.
- O ja? mag ik dan vrij van kostschool?
Ina sloeg met den brief op tafel - Wie praat er nu over kostschool, vroeg ze vluchtig, maar ze wist dat het kind er al meer over begonnen was. Na dien zomer kon ze op het dorp niet verder leeren, en de Engelschen dwepen met kostscholen, dacht ze.
- Ik moet toch wel, zei Lilly, schouderophalend.
- Moeten - en Venda dan, dacht je dat die ook ging?
- De Kelwins wonen in Londen, - en misschien heeft oom George geen geld genoeg.
- Ah, is het iets voor rijke meisjes? en dacht je dat het prettig was?
- Natuurlijk is het prettig.
Nu schamplachte ze, om zichzelf; - het drong tot haar door, dat ze bijna op een kijftoon sprak tegen het kind. Ze tuurde op den poststempel: Rotterdam. Die naam had een klank uit het echte, rauwe leven, het leven dat zwaar en dof en donker was geweest. Daarbij vergeleken waren nu haar dagen zoo vlinderlicht en onbeduidend, - ze gingen voorbij zonder een spoor achter te laten. En kon dit maar altijd zoo duren? Haar leven leek een idylle; ze woonde in het bloeiende hart van Engeland, ze kende geen geldzorgen, ze hield van Jack en Lilly. En dan, plotseling, kon ze het gevoel hebben, dat ze toch voor dat leven al haar krachten noodig had. Zooals nu, - wat verraadde dit gesprekje met Lilly? Ze beheerschte zich niet tegenover een kind van tien jaar.
- Afgezien van de school, zei ze, zou je het niet leuk vinden met mij naar Holland te gaan?
- En vader dan? vroeg het kind.
| |
| |
- O, ik weet niet of die weg zal kunnen, maar ja, misschien gaan we met zijn drieën.
- We moeten doen wat vader wil.
- Zeker, zei ze hoog.
Nu maande ze Lilly tot spoed, kuste haar, wuifde nog met haar hand.
Wat later ging ze buiten zitten met een breiwerk; de witte kluwen draaide langzaam om en om in haar schoot. Telkens dacht ze: Ik moet toch eens wat anders doen, en dan begon ze weer aan een nieuwe pen. De tijd vervloeide; ze keek vaak op naar de rozen bij de veranda, die bezig waren wijd open te gaan. Iets looms was er in haar denken, dat ze niet op kon heffen. Soms zag ze Greet en haar moeder; hun gezichten waren op elkaar gelijkend door eenzelfde uitdrukking van gulzig het leven vast grijpen. Ze dacht of zij dit ooit gedaan had, vroeger, in haar jeugd? Maar voor ze een antwoord wist, zonk haar denken weer terug, en was er alleen het bewegen van haar handen.
Tegen den middag kwam Jack bij haar; hij had altijd nog zijn bezige gezicht.
- Wel, hoe staat het leven?
Nu glimlachte hij naar haar. - Vrouw, zei hij liefkoozend.
- Is er iets? Je werd geroepen en bent niet terug gekomen.
- Niets bijzonders, - en hier?
- O, Lilly praat over kostschool - ik haat dat woord. En mijn zuster Greet gaat trouwen.
- Ah, heeft ze zich verloofd. En wanneer, het huwelijk?
- In October. Zou jij kans zien je vrij te maken? Ik dacht erover ook Lilly mee te nemen.
- Lilly. Is ze niet te jong voor zulke dingen?
Hij negeert de schoolkwestie, dacht ze, maar hij heeft gelijk, zoo'n jong kind op een bruiloft, temidden van groote menschen.... Ze praatten wat voort over het geval, eensgezind nu aldoor elkaars woorden opvangend, - en spraken af, dat ze samen naar Holland zouden gaan.
- Als voor ons eigen huwelijk, zei hij, en legde zijn arm om haar schouders.
Vier jaar geleden had hij haar voorgesteld in Rotterdam te trouwen, de stad waar zij geboren was, - maar ze had niet gewild. Ze zei: We zullen toch altijd in Engeland wonen, en bovendien, - ik ben nu al haast een Engelsche vrouw.
Onder zijn aanraking bleven haar oogen rustig; ze stond naast hem en weerde hem niet; - ze waren even groot. Het huwelijk beteekent: den ander verdragen, dacht ze in een flits, maar meteen ook wendde ze haar gezicht naar hem toe, zag zijn oogen, helder en sterk kijkend naar haar. Zoo vindt hij me goed, dacht ze, zoo kalm overgegeven aan het
| |
| |
oogenblik, en zonder veel vragen naar de toekomst. Ze glimlachte. Zeg, Jack, - maar ze had geen woorden voor hem, en hij, zonder verwondering, liet haar los.
Maar dien middag, toen ze alleen was, moest ze er weer aan denken. Hij houdt van mijn uiterlijke verschijning, zei ze zichzelf, hij heeft altijd een vrouw willen hebben als ik. Mijn manieren ook, en mijn gebaren. Ik ben heel ingetogen geworden; misschien heb ik me onbewust geschikt naar den smaak van Engelsche mannen. Slank en blond moest ik zijn, en een mager, weinig vleeschelijk gezicht hebben. Mijn wenkbrauwen zijn juist goed van teekening: duidelijk, maar niet te zwaar. Mijn oogen zijn soms groen, en soms goud-achtig, een beetje mysterieus, maar niet te erg. En of ik lief heb - och, of ik lief heb, wie zou daarnaar vragen? Ik heb me aangepast, dat is meer. De Ina, die ik in aanleg ben, heeft Jack nooit gezien; hij kent alleen de Ina die ik ben geworden, door al dat regelmatige, harde werken, en de Londensche mist en.... misschien nog door enkele andere dingen. - Ze wist wel dat ze niet praten kon over haar alleen-uiterlijke verschijning, dat achter iederen trek en ieder gebaar het innerlijk bewoog. Ook was haar verhouding tot Jack niet enkel een dulden; - of moest ze zeggen: haar dulden was liefdevol?
Dien avond kwam het gesprek met Lilly in haar herinnering terug. Ze liep zwijgend achter Jack door de tuinen; - het kon lijken of ze met dezelfde aandacht als hij naar de in rijen geplante struiken en boompjes keek. Hij nam soms een bijna rijpe vrucht in zijn hand, plukte aan een dorrend blad. Dan stond ze stil, als had zijzelf haar hand keurend uitgestoken. Als het kind van ons zou weggaan, dacht ze, en ik bleef alleen met Jack, dan zou het net een gewoon huwelijk tusschen ons zijn, een man en een vrouw, die elkander begeerd hebben. Hij werkt om zijn dagen te vullen, en om mij alles te kunnen geven wat ik verlang; - en ik leef voor hem, - het is niet oneervol voor een vrouw, dit te doen. En o, ik mag nog mijn liefhebberijen najagen; - ik ontwerp meubelen en kleeren, ik geef zelfs een knipcursus aan de meisjes van het dorp. Als het moest, zou ik er mijn eigen brood mee kunnen verdienen, - maar dat is overbodig geworden.
De duisternis daalde langzaam uit den wijden hemel; voor haar voet werd het zanderig pad fluweel-grijs en effen; - het jonge groen rondom vergrauwde. Een ster pinkte, nauw zichtbaar, in het uitspansel, dat weer scheen op te lichten, nu ze ernaar keek. Dan was ze door een enkelen haastigen tred naast hem en nam zijn arm.
- Jack, zou Lilly niet bij ons kunnen blijven? ik wilde haar zoo graag houden.
- Wat bedoel je?
- Ze denkt dat ze naar kostschool gaat.
| |
| |
- En jij haat dat woord.
- Ja, waarom moet me alles worden afgenomen? ik bedoel: alle zorg en verantwoordelijkheid? En ik zou haar zelf kunnen leeren: Fransch, bijvoorbeeld, teekenen en handwerken. En voor de andere vakken zou ik goede boeken willen nemen.
- Maar ze blijft dan alleen, ze heeft geen makkertjes.
- Ja, vind je dat erg? En wat mij aangaat, mag ze met de kinderen van het dorp spelen.
Hij antwoordde niet dadelijk; dan zei hij: We zouden haar in de vacanties thuis hebben, in alle jaargetijden, 's zomers het langst, en wij vieren het Kerstfeest met haar, en we schrijven haar brieven. Het is niet dat ze geen tehuis meer zou hebben, maar ze groeit op met kinderen van haar leeftijd.
- En hoe groeit ze op?
- Volgens haar aanleg, en verder: zoo goed mogelijk.
- Hm, beter, dan wanneer ze bij mij bleef? gestuurd naar leeraressen, van wie we niets weten, ze zijn misschien dom of onverschillig, ze moeten er hun brood mee verdienen.
- Met die domheid?
Ze haalde haar schouders op. - Och ja. En voelde dat ze te ver ging, zonder zichzelf te kunnen stuiten. - En dan een willekeurig zoodje kinderen, ‘van haar leeftijd’, dat moet het eenige groote voordeel zijn.
Hij keek naar haar gezicht, zag er een booze vastberadenheid in, die haar trekken hard maakte.
Andere ouders, zei hij mild, vertrouwen voor den omgang met hun dochtertjes op ons meiske.
Nu zweeg ze een oogenblik, schoof haar arm hooger door den zijnen. - Andere ouders vertrouwen op onze Lilly, en: Wij vieren zelf het Kerstfeest met haar, die beide argumenten zou ze niet vergeten, daaraan ook verloor ze haar pleit. Hardop zei ze: Ik weet wel dat ik het verlies, hoor; we moeten dan maar een goede school zoeken; - het kind zal blij zijn.
- Had je haar al iets gezegd?
- Vanmorgen, een enkel woord. - Ze voelde dat ze alles moest terugnemen, en was ertoe bereid.
- Je houdt van het kind, zei hij ernstig.
Ze keek omhoog, er waren meer sterren gekomen, die tintelden zwak aan den nu bijna lichtloozen hemel.
Zwijgend gingen ze terug naar huis. Hij nam nog een krant en zij maakte een sandwich voor hem. Hij leefde bijna als een landman, dezen zomertijd: naar bed met de zon, en heel vroeg op. Nu was ze ook weer de tevreden, rustige Ina die hij kende. Ons leven is als een idylle, dacht ze, maar een idylle wordt gauw banaal, en er is iets in, dat nog juist de banaliteit
| |
| |
bant - ik weet niet wat. Misschien houd ik niet van de manier waarop hij mij lief heeft. Ik heb hem de Ina laten zien, die ik in aanleg ben: wild en scherp; - hij is er niet van geschrokken, - hij ging er zoo luchtig over heen, vond het weinig belangrijk. Misschien is hij de wijste van ons tweeën. Ze zuchtte. Plotseling dacht ze aan de woorden van Gretchen: O, könt' ich ihn küsen, so wie ich wollf', an seinen Küsen vergehen sollt'. Even drukte ze haar armen stijf tegen haar lichaam. Het gebeurde niet dikwijls, dat ze zich Duitsche woorden herinnerde, - en wat moest ze ermee? ze kon ze hem niet zeggen. Nu sloot ze haar oogen voor de aandringende tranen. Ze bleef met hem alleen, goed, ze had hem trouw beloofd. Er zou geen andere man zijn in haar leven, - Frans had ze lang geleden verloren. - Frans, - waarom dacht ze aan hem? Eens had hij haar blooten arm aangeraakt, - en toen was ze van hem weggegaan. - Ze keek op, zag Jack verdiept in zijn krant, wist niet meer waaraan ze wilde denken. Maar deze woorden kwamen in haar hoofd: Kan ons leven zóó worden, dat we het zelf nauwelijks meer herkennen?
Het was Augustus, de zomer raakte over zijn volheid heen. Het meeste bladergroen werd donker, stug en dof; hier en daar viel een rottend blad omlaag. Maar de rozen bloeiden en geurden met steeds nieuwe kracht. Lilly en Venda verzamelden de kleine, komvormige blaadjes, die ze onder de struiken vonden; ze waren donker en zacht als vogelveertjes. Venda was nu acht jaar, een slank, blond kind, met diep-liggende, felblauwe oogen.
Dien morgen zaten ze op de veranda-treden en schudden hun fleschjes met rozenwater.
- We zijn hier pas een week, zei Venda, het lijkt heel lang, want we doen iederen dag hetzelfde.
De ander keek haar even aan met een misprijzenden blik. - Als je het soms niet prettig vindt, begon ze.
- Ik vind het heerlijk, ik zou altijd willen blijven, - maar natuurlijk zou ik dan naar school moeten.
Lilly trok haar knieën op, sloeg er haar handen omheen; de kostbare flesch lag diep in haar schoot. - Jij bent pas acht, zei ze nadrukkelijk, je zoudt nog naar de dorpsschool kunnen. Ik niet meer; moeder wilde me thuis houden, stel je voor.
- Tant' Ina is niet je heusche moeder, hè?
Lilly schudde haar hoofd. - Neen; ik weet niet meer waar ze vandaan gekomen is. Ik noem haar moeder, omdat.... Er was een bijna harde uitdrukking van nadenken in haar gezichtje.
- Ja, zei de ander.
Op de tuinbank, achter het grootste rozenperk, zaten Maud en George.
| |
| |
Maud was dikker geworden, en doordat ze niet groot was, en tenger gebouwd, had ze iets propperigs. Haar gezicht was smal en fijn gebleven, maar om den mond lag een slappe, ouwelijke trek. Ze hadden nog niet veel gepraat dien morgen, hoewel George telkens eens een opmerking maakte, als: rozen zijn altijd mooi, - de herfst is niet ver meer af, - dingen, waarop zij niet inging. Ze kreeg de overtuiging, dat hij een werkelijk gesprek vermeed, en bracht dit in verband met den vorigen avond. Hij was toen lang met Ina uitgebleven, ze liepen door de tuinen, en het regende gestaag. Maud was 48 jaar, en ze wist dat ze ernaar uitzag. Ze wist ook dat een man als George geen leeftijd had, en hij zich zekerder ging voelen, naarmate hij ouder werd.
- Lilly gaat naar Brookfield, zei hij, heb je het gehoord?
- Ja, en Ina was er tegen. Dat weet ik niet van haarzelf, maar van het kind. - Haar toon klonk streng. Plotseling veranderde ze dien, zoodat hij nu ijl werd en zwevend. - Ik voel toch telkens weer dat ze een vreemdelinge is, ik stuit op iets....
- Hoezoo? vroeg hij.
- Sinds lang kom ik niet meer verder met haar; geeft ze zich ooit, is ze ooit echt vertrouwelijk?
- Ben jij het ooit? zei hij haastig. 't Was of hij haar vlietende woorden vast greep. - Met Ina, van wie je zooveel hield? of bijvoorbeeld met mij? Hij verschoof wat op de bank, als ging hij opnieuw zitten, sprak dan langzaam, zijn woorden keurend: In 't algemeen geloof ik, dat de Engelsche vrouw niet vertrouwelijk is. Misschien alleen met haar minnaar, als ze dien heeft.
- George! Ze haalde haar schouders op. - Nou ja, je wilt grappig zijn.
Ina zag hen van haar kamer uit. Zoo nu en dan hoorde ze ook de stemmen van de meisjes. Ze had het druk met het in orde brengen van Lilly's kleeren. Ik geloof al zijn leven, dacht ze, dat Maud haar man kapittelt; waarom moet hij ook 's avonds met mij in den regen loopen? Hadden we naar het avondrood kunnen kijken, dan was er niets gebeurd, - maar zoodra je wat gaat trotseeren.... Ze lachte. - Even later zag ze Jack bij hen staan, en ze bracht koffie met Deventer koek. Ze hoorde Maud zeggen: De vogels twetteren nog maar, zingen niet meer, - en George: de menschen ook, als ze ouder worden. In een flits dacht ze, dat Maud op een dikke musch geleek, de volte van de borst zoo opdringend tegen het teere keeltje, - dan werd ook het zingen moeilijk. Toen ze George zijn koffie reikte, was er een blik van verstandhouding tusschen hen, als had hij heimelijk om haar grapje gegnuifd.
- Het is jammer, zei Maud, dat Jack het zoo druk heeft, ik heb het gevoel dat we hem tot last zijn.
Jack protesteerde.
| |
| |
Ina stond wat terzijde en zag het aan. Het komt door den regen, dacht ze, en dan zijn we beiden vrouwen, zij jaloersch, en ik behaagziek. Maar zoodra Jack zich naar haar wendde om hulp, viel ze hem bij, voelde ook spontaan haar oude genegenheud voor Maud.
Dien middag liepen de vrouwen slenterend door het dorp, gearmd, en met even gebogen hoofden. De oude kerk was met klimop begroeid, en het kerkhof had een muur van hooge eiken.
- Je moet het ons vergeven, als we een beetje afgetrokken zijn; - dat Lilly weggaat, drukt ons, al willen we het elkaar niet zeggen. Vind je het dorp niet mooi? die kleine huisjes in een kring, en daar rondom heen de wijde velden. Ik woon hier zoo graag, en toch kan ik jou benijden: In de groote stad hoef je Venda niet af te staan.
Maud knikte. Ze dacht aan het meisje dat bij Marain was gekomen, zoo jong en zoo wilskrachtig, en dat ze dikwijls benijd had....
- We denken vaak dat een ander het beter heeft dan wij, maar wat weten we....
- Och ja.
Ze tuurden voor zich uit, hun gedachten werden loom en vaag.
De hooge boomkruinen stonden roerloos in de zilvernevelige lucht.
Ze wachtte op Jack in de gesloten kamer. Soms klopte haar hart, alsof haar bruidegom komen moest, en ze dacht aan oude verhalen, waarin de jongeling een monster dooden moet, voor hij de jonkvrouw krijgt. Dan glimlachte ze een beetje ongewis. - Vreemd, zei ze zichzelf, dat ik aldoor het gevoel houd, alsof we ons van het kind gaan ontdoen. Het lijkt ook op Kleinduimpje, want Lilly zal den weg niet terugvinden, alleen. Ze stond op en keek naar buiten; - er viel wat regen, onhoorbaar. Jack reed nooit snel, en misschien zou hij nu heel langzaam gaan. Als hij alleen aan het stuur zat, niemand hem afleidde, dan kreeg hij soms angst voor ongelukken. Ze vond het dwaas, dat hij het kind met den auto had willen brengen, 100 K.M., en dien langen weg weer terug, den zelfden dag, in het donker, - maar ze had hem niet weerhouden. Ze hoopte dat geen van de tuinjongens het hek van den inrit gesloten had; - hoe gemakkelijk kon een van hen het achter zich hebben dicht gegooid. 't Was lang geleden, dat ze de fluit van de fabriek hoorde; was ze sindsdien buiten geweest? regende het in den vroegen avond al? Ze liep terug naar de tafel, las staande een enkelen regel uit haar boek. - Maar Jack doofde de groote lichten, als hij het dorp door was, - en dan zou hij tegen het hek kunnen botsen. - Nu was ze in de hal, sloeg een shawl om. Buiten was de grond week en kil. Het hek zal wel open zijn, dacht ze, maar ik kan me toch overtuigen, en ze citeerde een zinnetje van Bennett: It's always safe to be on the safe side. - Ja, kijk, de beide helften weken
| |
| |
ver terug, de weg was vrij. Toch, terwijl ze daar stond in den duisteren wind, was het haar of hij onmogelijk meer zou kunnen terugkomen. Ze draaide zich om, het lamplicht, door een spleet van de gordijnen, keek haar aan. Zoo stond ze tusschen de veiligheid van haar huis, en het onbekende waaien van den nacht. - Ben ik dan bang voor Jack? prevelde ze. - De wind suisde leeg aan haar voorbij, de fabrieksschoorsteenen waren grauw en dreigend in het donker van den hemel.
Toen ze weer in de kamer was, werd ze rustiger. Hij zal moe zijn, als hij thuis komt, dacht ze; dan wil hij mij vinden zoo gereed als zijn leunstoel, en bijna even zwijgend. - Waarom zou ik bang zijn? Nu Lilly weg is, wordt hij mijn kind, en een moeder is altijd bereid. - Even bedekte ze haar gezicht met haar handen, - ze voelde zich oud geworden. Geen geluid drong tot haar door, alleen het zachte tikken van de gangklok. Ze verwachtte hem, - hij zou zeker komen.
Ze was hem in de hal tegemoet gegaan; - hij zag er niet alleen vermoeid uit, zijn gezicht was een beetje vertrokken.
- Kom gauw binnen, heb je aldoor regen gehad?
- Ik weet niet, zei hij.
Ze sloot de deur achter hem, ging dan naar hem toe voor een kus.
- Mijn vrouw.
Ze stond op haar teenen, zei glimlachend: Vandaag ben ik grooter dan jij. Met haar eene hand streelde ze zijn haar.
Na een oogenblik begon hij te vertellen. De school was hem niet meegevallen, - de plaats niet, en het huis, - het was alles een klein beetje minder dan hij zich had voorgesteld.
- Maar Jack.
- Wacht even, zei hij. Ook het kind had dien zelfden indruk; eenige keeren heeft ze gezegd: Het is alles anders, vader.
- Ze heeft toch niet gehuild?
Hij wendde zijn gezicht af als een schuldige. - Ja, een oogenblik, toen ik weg ging.
- En wachtte je toen?
- De directrice beduidde me, dat ik beter deed te gaan; er drongen ook andere meisjes om haar heen, die haar troostten.
- Hoe was die directrice?
- Heel goed, beschaafd en lief, een mooie, grijze vrouw. - Hij praatte voort, zei haar hoe de ligging van het huis was, en den tuin.
- Zal ze gauw schrijven?
- Ja, morgen; - ik denk dat ze zich dan al heeft aangepast.
Ina glimlachte bijna onmerkbaar. Dan zag ze dat de vreemde trek nog in zijn gezicht was gebleven. Ze vroeg voorzichtig verder, ook over
| |
| |
zijn tocht; was de heenreis mooi geweest? Hij antwoordde op alles, maar toen ze niets meer wist te vragen, zweeg hij. Zou hij me nu verwijten, dacht ze, dat ik mijn wil niet heb doorgezet? - Als jij het zoo zuiver voelde, waarom sprak je dan je veto niet uit? - Het kind was bedroefd, toen ik wegging, het schreide. - 't Was haar of ze in Lilly's groote oogen de tranen zag.
Ze zei: Het was moeilijk voor je haar achter te laten. Heb je geaarzeld?
En nu sprak hij het dan eindelijk uit, ze hoorde het aan zijn stem.
- Ik verwijt mezelf, dat ik het kind niet naar die andere school gebracht heb, je weet wel, in Hilling, daar zou ze niet teleurgesteld zijn geweest.
- Maar Jack, dat was die dure school, waarvan je zelf zei....
- Ja, ik weet het wel, maar ik had dat offer toch graag gebracht. Het huis is een gerestaureerd kasteel, er zijn eigen hockeyvelden.... Ze liet hem uitpraten. Hij verwijt mij niets, dacht ze, alleen zichzelf, omdat hij geen dwaasheden deed voor zijn eenige dochter; - hij begrijpt niet hoe groot het offer is, dat hij heeft gebracht.
Toen zei ze hem voorzichtig haar meening. - Een oud kasteel, een school voor adelijke meisjes, en dan Lilly Holwood, van de conservenfabriek....
Ze droomde dien nacht van haar ouderlijk huis; ze was in de voorkamer, waar ze haar klanten ontving. Lilly kwam binnen, en vroeg haar om een nieuwe jurk. Toen, plotseling, herkende ze het kind niet meer, het leek een Zigeunermeisje in lompen, dat haar hand ophield. En snel vloeiden de droombeelden in elkaar; er was een stem, die zei: Ik verwijt jou niets; en toen liep ze in den regen langs het strand met George Kelwin. De wind bulderde en trok haar in zee.
Met een schok werd ze wakker. Het was donker, ze hoorde een boom ruischen. Als het kind maar slaapt, dacht ze, en wendde zich zuchtend om.
(Wordt vervolgd).
|
|