Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 37
(1927)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 383]
| |
Th. Nieuwenhuis als scheeps binnen-architect,
| |
[pagina 384]
| |
publiek, aan den anderen kant opvoeder, wekker en trekker. Er is waarheid in de geestige uitspraak van den Franschen dichter die zeide, dat niet de kunstenaar zijn tijd vooruit, maar het publiek bij een tijd waarin het leeft ten achter is! Hoe het ook zij, onze Nederlandsche scheepvaartondernemingen begonnen den weg op te gaan die vele openbare en handelslichamen de laatste jaren al een goed eind hebben afgelegd: de weg waarop de medewerking van den modernen sierkunstenaar geboden is. Schuchtere stappen op dien weg waren al van omstreeks 1890 af door enkele van die ondernemingen gezet. De eerste wel door de reederij Fop Smit, die in genoemd jaar de kajuit van haar ‘Merwede I’, een van de booten die den dienst Rotterdam - Gorinchem onderhouden, met schilderijen liet versieren. Van een juist begrip van scheeps-interieur-verzorging kon men daarbij nog moeilijk gewagen, maar het was tenminste een eerste teeken.... Het tweede teeken, - het versieren van de vakken tusschen de ramen van de kajuit van de Leemans van dezelfde reederij, een opdracht door de later zoo bekend geworden W.A. van Konijnenburg uitgevoerd, sprak al van een beter inzicht. Langzaam werd, na dit eerste begin, de weg, die nu ook niet alleen tot de rivier maar tevens naar zee voerde, afgelegd. Zóó langzaam, dat tot voor kort de architectonische verzorging van Nederlandsche zeeschepen door sierkunstenaars zich bepaalde tot de vloot van de Stoomvaartmaatschappij ‘Nederland’, tot een aanzienlijk deel der vloot van de Kon. Pakketvaartmaatschappij, tot een viertal schepen (sindsdien weer in buitenlandsche handen overgegaan) der Kon. West Indische Maildienst en eindelijk tot twee schepen van de Batavierlijn.Ga naar voetnoot*) De andere reederijen bleven 't nog altijd zoo goed als uitsluitend zoeken in een ‘weelderig’, maar allervreemdst en karakterloos mengelmoes van oude stijlcopieën. Intusschen, hoe langzaam het op het water dan ook ging, te land had in deze jaren de moderne kunstnijverheid het pleit al voor het grootste deel gewonnen in die mate, dat zelfs de scheepvaartondernemingen die in hun ‘roerend’ scheepsbezit nog angstvallig aan de star-conservatieve inrichtings-politiek vasthielden, in hun ónroerend goed, hun kantoorgebouwen aan den wal, dikwijls reeds op goede voorbeelden van moderne stijl-interieurs konden bogen. Terwijl daar, op het water, nog maar één enkele moderne sierkunstenaar zijn kunnen ten volle kon toonen, streden hiér, aan wal, reeds meerderen, in schoonen wedijver, om den voorrang. Klonk dáár haast uitsluitend één naam, die van Lion Cachet, ‘de man’ van de Nederland, hier kwamen reeds verscheiden namen op den voorgrond: v.d. Meij, Nieuwenhuis, Kropholler, enz. enz..... Gevolg van dezen toestand was, dat er op het gebied van moderne interieurverzorging van zeeschepen | |
[pagina LXXVII]
| |
th. nieuwenhuis.
vestibule in java teak- en ebbenhout, in het s.s. ‘simox bolivar’.
th. nieuwenhuis. muzieksalon in blank cuba-mahonie - met ebbenhout, in het s.s. ‘simon bolivar’
| |
[pagina LXXVIII]
| |
th. nieuwenhuis.
vestibule in java-teak- en ebbenhout, in het s.s. ‘simon bolivar’
th. nieuwenhuis.
eetsalon in donker mahonie- en ebbenhout in het s.s. ‘simon bolivar’. | |
[pagina 385]
| |
van een bevruchtend op elkaar inwerken weinig sprake was; dat er, als uitvloeisel van het monopolie dat Lion Cachet in zekeren zin bezat, weinig vruchtbare grond aanwezig was voor het opbloeien van een volrijpen, nieuwen stijl, die toch óók altijd, hoezeer een kunstenaar uit den geheel eigen geest zijn werk moet opbouwen, als noodzakelijk element het toetsen aan elkanders arbeid behoeft. Gevolg aan den anderen kant van dit langdurige alleen-heerschen was het gevaar, dat ná-hem-beginnenden, zouden zij niet sterk staan als kunstenaar, te zeer onder de suggestie van zijn kunst hun arbeid zouden aanvangen. Was 't alleen maar hiérom, dan zou men het al moeten toejuichen, dat het juist Nieuwenhuis is die thans, - nu eindelijk de weg waarvan ik sprak door meer dan één reederij zonder langer dralen belooft te worden ingeslagen -, Lion Cachet gaat volgen; Nieuwenhuis die als reeds voldragen kunstenaar zijn kunnen en zijn kunst zóó in de hand heeft, dat van ontijdige suggesties geen sprake meer kan zijn. De Kon. Ned. Stoombootmaatschappij, die de interieur-verzoring van haar laatste twee nieuwe aanwinsten, de ‘Simon Bolivar’ en de ‘Cottica’, aan Nieuwenhuis opdroeg, deed hiermede wel een buitengewoon gelukkigen greep. Een greep die voor een scheepsdirectie, en speciaal voor die van de K.N.M.S., trouwens wel min of meer voor de hand lag: kent men niet de door Nieuwenhuis verzorgde en zoo geslaagde zaal in het Amsterdamsche Scheepvaarthuis als een schoon voorbeeld van onze nieuwe nijverheidskunst en zetelt een der directeuren van deze Maatschappij niet in een, door Nieuwenhuis ingericht, privé-kantoor?....
Beschouwen wij thans het door Nieuwenhuis in de ‘Simon Bolivar’ en de ‘Cottica’ tot stand gebrachte werk, dan treft allereerst, zoo wil het mij schijnen, het typisch, volledig uitgegroeide Hollandsche karakter. Bij hém geen onverwacht fantastisch uitzwaaien van de scheppende fantasie naar het exotische, het Oostersch overdadige, geen haast spilzieke speelzucht - wat bij Cachet zoo dikwijls verrast en ook wel bekoort. In Nieuwenhuis' werk spreekt vóór alles een zelfde evenwichtige realiteits-drang als eenmaal Pieter de Hoogh bezielde: een klare, nuchtere, maar in zijn nuchterheid tot rustige wijsheid groeiende, werkelijkheidszin. De scheppende fantasie wordt allerminst afgesneden of beknot, maar kuischt zich steeds weer en spiegelt zich bij voortduring aan de onmiddellijk voorhanden werkelijkheid. Hieruit volgt meteen dat bij Nieuwenhuis de scheepsruimten, die hem ter beschikking stonden, niét, met een koninklijk gebaar van willekeur, werden omgetooverd tot eetzaal, rookzaal, muzieksalon, enz, die het schip doen vergeten, - maar alles het bootkarakter tot in de verst-doorgevoerde detailleering behoudt. Men vergeet in ‘zijn’ eetzaal, ‘zijn’ rook- en muzieksalon de zee en het schip niet, maar blijft er de eigenaardige bekoring | |
[pagina 386]
| |
ten volle van ondergaan, terwijl men tóch, tegelijkertijd, de behagelijkheid, het practische, het veilige van een besloten woonruimte ondervindt. Toen Nieuwenhuis zijn eerste opdracht, die voor het inrichten van de ‘Simon Bolivar’, kreeg, trof het al dadelijk, dat de ingenieur van het schip, de heer E. van Dieren, een man bleek met een breeden kijk, die niet alleen oog had voor het zuivere ingenieurs-werk in engeren zin, maar bij zijn ontwerp ook de samenwerking met den binnenboot-architect als factor overwoog. Mede door zulke overweging kwam hij er o.m. toe de ‘Bolivar’ en later ook de ‘Cottica’, met bijna geheel horizontale dekken te construeeren, waardoor een der groote moeilijkheden bij de interieurverzorging van schepen - de schuine hoeken in deuren en ramen - voor een groot deel ondervangen werd. Het werk van Nieuwenhuis strekt zich voor dit eerste schip uit tot de, op het bovenste dek ‘C’ gelegen, 1ste klasse vestibule, rooksalon, muzieksalon, de op het daaronder gelegen dek ‘D.’ gelegen 1ste klasse eetsalon, kinderkamer en luxe-hutten alsmede de, achter op ditzelfde dek gelegen 2de klasse vestibule, rooksalon, muzieksalon en tenslotte de, op het nog diepere dek ‘E.’ gelegen, 2de klasse eetsalon. De 1ste klasse vestibule is van een voorname statigheid: de groote koekoek met gebrandschilderd glas van R. Gerbrands, de eenvoudige, sterke trapleuningen, met de paalkoppen van den beeldhouwer G. Hoppen, met haar uitvoering in Java-teak-hout, haar paneelen van Chouaroa marmer - waarschijnlijk de eerste maal dat marmer op een schip werd toegepast - het schilderij van W. Hofker halverwege de trap in het middenpaneel gevat, een episode voorstellend uit het leven van den Zuid-Amerikaanschen ‘Willem de Zwijger’: Simon Bolivar, - dit alles wekt een gevoel van monumentaliteit, geeft aan deze vestibule het karakter van een sterk centrum waaromheen de overige woonruimten zijn geconcentreerd. Een materiaal door Nieuwenhuis veel aangewend, het linoleum, vindt men hier in de zoldering verwerkt. In de eetzaal en andere ruimten vindt men het voortdurend terug als fries met door Gerbrandts uitgesneden scheeps- en andere motieven. In deze eetzaal, uitgevoerd in mahoniehout, die, aansluitend bij de kleur van dit hout, gehouden is in een gedekt-roode tint, verdienen bijzondere vermelding de tegen de zoldering aangebrachte ventilatoren van opengewerkt koper, waarin ook de plafond-lampen werden uitgevoerd. Hiermede werd een buitengewoon gelukkige oplossing bereikt; de ventilator toch is veelal een motief dat niet harmonisch in de omgeving verwerkt is: het stoort en doet meestal aan als een vreemde indringer, dien men alleen om zijn nut tolereert. Hier werd de ventilator volledig verwerkt in het geheel, valt hij niet als afzonderlijkheid op, maar verhoogt op bescheiden wijze de schoonheid van de omgeving. Een andere, gelukkige, eenvoudige oplossing vond Nieuwenhuis hier voor de glas-deuren die van de gangen naar binnen leiden. Hun onderste helft deed hij van enkele, | |
[pagina 387]
| |
breede, golvende matglas-strepen voorzien; halverhoogte bracht hij enkele koperen dwars-roeden aan. De bovenste helft bleef gewoon, open glas. Zonder de aardige en ruimte-schenkende doorkijk te missen wordt hiermede toch tegelijkertijd een goede, krachtige afsluiting bereikt, zoodat de lijst waarin het eetzaal-geheel als besloten eenheid moet uitkomen nergens gebroken wordt. De breede, royale stoelen rond de eettafeltjes voor vier, die in hun verhoudingen de verhoudingen van de zaal zelf als 't ware weerspiegelen, zijn van omkeerbare zittingen voorzien: de eene zijde, bekleed met fluweel, doet aan dezen kant van den Oceaan, in het gematigde klimaat; - de andere zijde, met riet bekleed, doet aan den anderen kant, in de tropische zône, dienst. De muzieksalon, uitgevoerd in Cuba-mahoniehout met ebbenhout, is rijker van werking. Hier geen naadlooze rubbervloer als in de eetzaal, maar een fraai-decoratief handgeknoopt Smyrnatapijt uit de weverij Kinheim te Beverwijk, een weverij die reeds veel naar ontwerpen van Nieuwenhuis werkte. De wandpaneelen in gebatikt perkament doen, achter de koperen staanlampen op de met houtsnijwerk versierde muziekkastjes en terzijde van een glas-in-lood raam, waarin dierenriem-motieven en symbolen verwerkt zijn, denken aan Oud-Japansche prentkunst. Maar toch blijft, niettegenstaande de hier en daar opgewekte gedachten aan den vreemde, en hoezeer het décoratieve hier ook grooter speling krijgt dan b.v. in de eetzaal, de sterke welverzekerdheid en het kalm-royale, het solide-betrouwbare van het Hollandsch karakter, en het constructieve, voor alles spreken. Het is niet doenlijk, binnen de grenzen van een bescheiden artikel, U al de overige vertrekken van de ‘Simon Bolivar’ en de ‘Cottica’ op deze wijze voor te voeren. U steeds te blijven wijzen op practische en schoone vondsten in rookzaal, kinderkamers (alleraardigst, - dit nog wél even -, is hier de bij de kinderlijke fantasie zoo goed passende ‘optocht’ van kameelen, olifanten en een geheele Arke Noachs, in de opengewerkte koperen rand van de midden-plafond-lamp), luxe-hutten; -op de kalme, rustige, beheerschte wijze waarop Nieuwenhuis overal zijn verschillende medewerkers in de hand heeft gehouden en hen als een eendrachtige legerschaar heeft doen optrekken tot de verovering van dit schoone nationale geheel, dat, behalve als voortreffelijke uiting van het talent van een modernen kunstnijvere, ook waarde heeft als voorbeeld van wat het ‘Nederlandsch fabrikaat’ vermag. Het meubelwerk van de firma's Pander en Zn., te den Haag en Allan en Co. te Rotterdam; het koperwerk van de firma's Gispen, Rotterdam, A. Hof, Amsterdam, Eisenloeffel's Kunstnijverheid Amsterdam; de tapijten van Kinheim, Beverwijk, Kon. Vereenigde Tapijtfabrieken, Deventer; het glas in lood van het atelier Le Nobel te Haarlem; de rubbervloeren van het Bureau van Hygienische Vloeren en ‘Nofa’ te Amsterdam, de electrische installaties van Mijnssen en Co., | |
[pagina 388]
| |
Amsterdam, en A. de Hoop, Rotterdam; het zijn allen evenzoovele stalen van wat de Nederlandsche industrie in dezen aan voortreffelijk werk kan presteeren. Van hen die Nieuwenhuis met meer ‘persoonlijk’ werk terzijde stonden heb ik den schilder W. Hofker (die ook het schilderij op de hoofdtrap van de Cottica schilderde) en den beeldhouwer G. Hoppen al genoemd. Rest nog de beeldhouwers O. Wenckebach en Ant. Fortuin, die enkele gangreliefs in hout sneden, te noemen en te vermelden dat R. Gerbrandts, behalve als glasschilder, hier ook overal op den voorgrond treedt als linoleum-snijder en als plafond-schilder, zoodat hij wel de voornaamste van deze medewerkers genoemd kan worden. Hier en daar heeft Nieuwenhuis dan nog enkele bescheiden etsjes van min of meer onbekenden doen ophangen, terwijl Nelly Bodenheim de kinderkamer met enkele van haar fijne, fleurige teekeningen opvroolijkte. Als geheel kan men de ‘Cottica’ misschien als nog weer iets beter geslaagd aanmerken dan de ‘Simon Bolivar’; dat is een goed ding.... waar het getuigt van een stijgende lijn. Nieuwenhuis is al weer druk aan den arbeid voor zijn volgende twee schepen, waarvoor de Ver. Stoomboot Maatschappijen hem opdracht gaven; gegeven deze stijgende lijn mag men verlangend naar het resultaat van dezen arbeid uitzien.... | |
[pagina LXXIX]
| |
th. nieuwenhuis.
rooksalon in ital. noten- met ebbenhout, in het s.s. ‘cottica’ k.n.s.m.
th. nieuwenhuis.
muzieksalon in bruin-rood-mahoniehout, in het s.s. ‘cottica’ k.n.s.m. |
|