| |
| |
| |
De stad Visby en haar middeleeuwsche kunstschatten
door Samuel Hedlund
VISBY, de eenige stad op het Zweedsche eiland Gotland en een van de meest bezienswaardige steden van het heele Noorden, is gelegen in een onvruchtbare streek op de West-kust van het eiland, die door dorre heuvelruggen van kalksteen van het meer welvarend binnenland gescheiden is. De landstreek om de stad heen wordt nagenoeg niet bebouwd, boschland treft men er ook niet aan en de eens, in vervlogen jaren, fabelachtige rijkdom van Visby was dus noch uit akkerbouw, noch uit houtteelt verkregen. Wat de akkers en bosschen van het eiland opbrachten, kwam in de zakken van de Gotlandsche boeren, die op dit eiland niet slechts de gebruikers van het land, jagers en visschers waren, doch tevens handelslui, die schepen in hun bezit hadden.
Een handelsstad was Visby, waarvan men zeide, dat het niet alleen aan de zee doch ook op de zee gelegen was. De zeevarende kooplieden der stad trokken met hun schepen naar Oost en West en in de groote pakhuizen rondom de haven werden de goederen, welke uit West-Europa werden aangevoerd, opgeslagen voor uitvoer naar den Oriënt, terwijl de voortbrengselen van het verre Oosten er op doorvoer naar het Westen wachtten. Visby vormde een eenheid met de zee, doch in tweedracht leefde het met de landsbevolking, de boeren, die ook op het Oosten handelden en dus concurrenten waren; een tweedracht, die vaak leidde tot heftigen strijd, waarin de overwinning dan aan de bewoners van de stad, dan aan die van het land was.
Reeds in den Heiden-tijd moet Visby een bloeiende marktplaats geweest zijn; doch al was het dan een belangrijke offer- en marktplaats, als stad kan het niet verder terug tellen dan tot omstreeks het jaar 1000. In de 12e eeuw moet de markt aanzienlijk in beteekenis zijn toegenomen om in de 13e eeuw het hoogtepunt van haar bloei te bereiken. Visby was toen de leidende handelsstad aan de Oostzee en tevens de grootste stad van het Noorden; het aantal inwoners dat het tegen het einde van de 13e eeuw bezat heeft men berekend op 40.000; een groot percentage hiervan bestond uit Duitsche immigranten.
In deze tijden was de handel op Rusland en het verdere Oosten een van de belangrijkste bronnen van inkomsten voor de Visby-ers. Reeds vroegtijdig werd dan ook een handelsfaktorij in Novgorod gesticht en naar men vermoedt, geschiedde dit in samenwerking met de genoemde boerenkooplieden uit de andere deelen van het eiland. Door dezen handel op het
| |
| |
Oosten zijn ook voor een groot deel de eigenaardigheden van de Gotlandsche beschaving te verklaren en wat betreft de uitwisseling van cultuur tusschen Rusland en Zweden zijn wellicht de rijke boeren-kooplui van meer beteekenis geweest, dan de bewoners van de stad Visby het ooit waren.
De gevaarlijkste mededingster van Visby naar de macht in de Oostzee, was de Hanze-stad Lübeck, die met jeugdigen ondernemingsgeest den kamp met haar machtige Gotlandsche zuster aanbond om tenslotte de overwinning te behalen en de leidende handelshaven te worden. In het midden van de 14e eeuw was Visby's kracht verzwakt door een strijd met de landsbevolking; de pest had verwoestingen aangericht en ten leste was het Valdemar Atterdag, die in 1361 de handelsstad veroverde en aan haar bloei voorgoed een einde maakte.
Na den ondergang heeft Visby zich nimmermeer uit zijn ruïnes kunnen opheffen en juist dank zij deze omstandigheid is het middeneeuwsche karakter tot in onze dagen bewaard gebleven; de armoede der bewoners heeft daarbij het hare bijgedragen om dit meest kostbare gedenkteeken uit den hoogtij der Noordsche middeleeuwen te behouden. Zoo is dan ook in den aanleg der stad het oorspronkelijke bouwplan voor het grootste gedeelte bewaard: enkele straten, in een halven kring gelegen, geven de oudste stadsgrens aan, waarbinnen, in de middenstad, de straatjes nog onregelmatiger en nauwer zijn dan tusschen die oudste stadsgrens en den ringmuur.
In zijn dagen van bloei bezat Visby een doelmatiger haven dan het thans heeft; de nu bestaande uitgebreide havenkaden zijn in lateren tijd verkregen door het dempen van een kleine bocht in de Oostzee waaromheen de oude stad in een halven kring gebouwd was. Deze bocht vormde de oorspronkelijke haven, die door een reeks van kleine eilanden, welke op het oogenblik nog als heuveltjes in de kade te zien zijn, beschermd werd tegen de zee. Voor de schepen van tegenwoordig zou deze haven te ondiep zijn geweest. De ‘Strandgata’, de strandweg van thans, was toen de kade waaraan de pakhuizen, waarvan er nu nog enkele geheel of gedeeltelijk bewaard zijn gebleven, gelegen waren. Drie van de pakhuizen, die voor dien tijd wel wolkenkrabbers moeten geweest zijn, steken nog heden met hun trapgevels hoog boven de omliggende lage huizen uit. Alle drie zijn nu in particulier gebruik: de zoogenaamde Oude Apotheek met zijn gewelfde benedenverdieping, het ‘Lilljehornska Hus,’ het grootste gebouw en het hotel ‘Visby Börs’. In de overblijfselen van een ander dergelijk pakhuis is de afdeeling middeleeuwsche kunst van de ‘Fornsal,’ het museum van vroeger-Visby ondergebracht. De bovengelegen verdiepingen van dit huis zijn van jongeren datum. Het museumvertrek dat van tamelijk groote afmeting is heeft een kruisgewelf, gedragen door zware zuilen met dobbelsteen-vormig kapiteel. Het Noordelijk gedeelte is door een balkenvloer in twee verdiepingen verdeeld: alles van middeleeuwsch
| |
| |
maaksel. Door een geul in den muur, waarvan de uitmonding nog te zien is, werd het graan, of alle mogelijke andere waren die in het pakhuis waren opgeslagen, naar deze ruimte, de ‘högkällaren’ aangevoerd. Op de bovengelegen verdiepingen werden waarschijnlijk lichtere goederen bewaard en mogelijk was daar ook het kantoor ingericht. Een woning is in het gebouw waarschijnlijk nooit geweest; de koopman, zoo vermoedt men, woonde meest aan boord van zijn schip.
De aanblik van deze kade met haar hooge en smalle huizen, die zich in het water van de haven spiegelden, moet buitengewoon mooi zijn geweest; want waarschijnlijk toch waren de huizen daar onmiddellijk aan het water gebouwd zonder dat er een weg of een straat tusschen was gelegen.
Gewelfde kelders en andere middeleeuwsche overblijfselen worden voorts op vele andere plaatsen in de stad gevonden en waarschijnlijk bewaart dan ook het grootste gedeelte van Visby's huizen de herinnering aan de middeleeuwen.
Meer dan deze op zichzelf belangwekkende bouwwerken getuigen intusschen de tamelijk goed in stand gehouden openbare gebouwen van vroegere grootheid en glans der stad en het meest van alles doet dit ongetwijfeld de ringmuur, die niet alleen het belangrijkste middeleeuwsche monument van het Noorden is, maar ook - met de muren van Carcasonne - de omvangrijkste en best bewaarde stadsversterking uit de middeleeuwen in heel Europa. Reeds langen tijd zijn Zweedsche archeologen bezig de geschiedenis van deze Noordelijke vestingwerken na te gaan, doch tot heden hebben slechts de verzamelde afbeeldingen hiervan het licht gezien. Het oudste gedeelte van de stadsmuur de z.g. ‘Kruttorn’ de kruittoren - die niet aansluit bij de aangrenzende deelen der muur - stamt vermoedelijk uit de 11e eeuw. Naderhand, in de 12e eeuw, werd de lage muur gebouwd, waarvan men nog de overblijfselen kan zien in het thans bestaande muurwerk, dat in den Gotischen tijd werd opgetrokken. Men weet dat de stadsmuren in het jaar 1288 versterkt werden: zij werden verbreed, verhoogd en voorzien van 44 torens; toch waren deze muren, die aan de binnenzijde van een uit hout of steen gebouwde schietgang waren voorzien, nog betrekkelijk laag. Aan de Oostzijde, dicht bij de Zuid-Oosthoek van de stad, ligt in den muur gesloten, een huis, dat later tot toren opgetrokken werd; een gedeelte van dit huis moet, naar men zegt, in den Vikingertijd gebouwd zijn, zoodat dit dus waarschijnlijk het alleroudste gebouw van Visby is. Aan het einde van het Zuidelijke stadsdeel ziet men in den muur een hooger en breeder stuk, dat het eenige overblijfsel vormt van het eens zoo trotsche slot van Visby, dat in 1411 gebouwd werd en in 1679 door de Denen werd verwoest. Eigenaardig is het, dat de bovengenoemde versterking van de stadsmuur, voor zoover die thans nog bewaard is, aan de landzijde werd aangebracht. Men kan dan ook wel aan- | |
| |
nemen, dat de voortdurende strijd tusschen de stedelingen en
het volk van het land, de aanleiding was tot deze versterking. Toen in 1361 Valdemar Atterdag zijn intocht in Visby hield, liet hij een groote opening in den muur maken in de nabijheid van de Zuid-poorten en tevens werd in de stad een straat gebroken. De opening in den muur is later weer gedicht, maar de straat is nooit meer toegebouwd.
Van Visby's vele kerken staat thans nog slechts één, de Domkerk St. Maria, onder dak; van alle andere bestaan slechts de ruïnes, of wel ze zijn geheel en al geslecht. De armoede, die we eens een van de oorzaken noemden, dat veel bewaard bleef, scheen hier juist eens de oorzaak te zullen zijn dat nog meer verdwijnen moest. Het was n.l. onder de regeering van Karel XI, den grooten staatshuishoudkundige; de Koning, die overal naar economische winst streefde, ontdekte, dat uit de groote hoeveelheid kalksteen van de ruïnes kalk zou kunnen worden gewonnen en hij gaf bevel dat de ruïnes zouden worden afgebroken om in de kalkovens van den staat, buiten de stad gelegen, te worden geworpen. Tot groot geluk is 's Konings bevel nimmer uitgevoerd; slechts de ruïnes van het slot van Visby werden afgebroken.
De kerkelijke bouw in Visby strekt zich uit over een groot gedeelte van de middeleeuwen, van het begin der 12e eeuw tot in de 15e eeuw en kan in vier hoofdtijdperken worden ingedeeld. Het eerste loopt van ongeveer 1100 tot 1225 toen de St. Maria werd ingewijd, waarmee tegelijkertijd het tweede tijdvak, de z.g. ‘overgangsstijl’ werd ingeluid. Het derde tijdperk is dat van vroege en late Gotiek en het vierde is de tijd van Koningin Margaretha. Gedurende het verdere gedeelte van de Noordelijke middeleeuwen is in Visby geen bouwwerk van beteekenis meer verrezen.
De bouwkunst van de 12e eeuw kan voor heel Gotland weer worden ingedeeld in drie perioden, waarvan de eerste reeds omstreeks het jaar 1100 begint. In Visby schijnt geen kerkelijk bouwwerk uit dien tijd te stammen, of het zou de eerste bouw der Clemens-kerk moeten zijn. Deze kerk verbergt namelijk in haar grondvesten de plannen van drie vroegere kerken, waaruit men zien kan hoe de behoefte aan ruimte bij elken bouw grooter is geworden; de eerste en kleinste kerk was een z.g. langschipkerk met zijkoor en een West-toren. De tweede van genoemde drie perioden, die in het bijzonder gekarakteriseerd wordt door het gebruik van Oostersche versieringen in de bouwkunst, omvat de middelste tientallen jaren van de 12e eeuw. Uit dezen tijd is geen enkel gebouw in zijn geheel op Gotland bewaard gebleven, noch op het platteland, noch in Visby. Maar wel zijn overblijfselen van oude kerken uit deze perioden in latere Gotische kerken ingebouwd in den vorm van dekoreerende reliefs, welke eens in fries-vorm den oorspronkelijken gevel sierden. De tweede uitbreiding der Clemens-kerk, een T-vormig bouwwerk, behoort vermoedelijk in deze periode thuis. In het laatste gedeelte van de 12e eeuw oefenden de Cisterciensers, die
| |
| |
het huis van de oude apotheek.
domkerk te visby.
een deel van visby's ringmuur.
| |
| |
visby's kruitmagazijn.
ruïne van de karinkerk.
het koor van buiten gezien.
ruïne van de heilige geestkerk.
| |
| |
reeds in het begin der eeuw van Bourgondië naar Zweden trokken, hun invloed uit op de architectuur, waardoor deze tijd dan ook den naam draagt van ‘Cisterciensertijd’. Van vele van Visby's kerken is de bouw in deze perioden begonnen: met den derden bouw der Clemenskerk, en de St. Maria kerk, werd waarschijnlijk in 1199 een aanvang gemaakt; verder is er o.a. het koor der St. Drotten-kerk en den Helge Ands (Heilige Geest)-kerk en den St. Olofstoren, doch van dit alles is niets volkomen intact gebleven. Als een bijzonderheid moet hierbij vermeld worden, dat de St. Drotten-kerk een koorportaal heeft, waarin versieringen naar Anglo-Saksische motieven voorkomen, een merkwaardigheid, die men verder in de geheele Gotlandsche kunst niet meer aantreft. De tijd van den ‘overgangsstijl’, een van de voornaamste bouwtijdperken in Visby, heeft een sterken Duitschen invloed ondervonden. In Saksen en in de Rijnstreek ontstond deze stijl, welke wordt vertegenwoordigd door een bouwwerk als de Dom te Maagdenburg, - in het begin van de 13e eeuw. Door de komst van Duitsche immigranten deed zij bijna tegelijkertijd haar intrede op Gotland, waar de St. Maria op 27 Juli 1225 als een Duitsche kerk werd ingewijd. Deze kerk is echter sinds den bouw niet geheel onveranderd gebleven; het was, zooals ook de soortgenooten in het Rijnland, een basiliek met domineerende West-toren en twee kleinere Oost-torens, die later werden verhoogd en nog bewaard zijn. Boven het middenvak was, naar de dikte van de zuilen te oordeelen, een toren ontworpen. Was deze inderdaad gebouwd geworden, dan was ook de gelijkenis met een Rijnsche domkerk zoo goed als volmaakt geweest. Tot het koor van de kerk kreeg men toegang door het z.g. bruidsportaal, waarvan de gebeeldhouwde versieringen het best de nieuwe kunstopvattingen weergeven. Het is hier niet langer het gebrek aan decoratie uit den Cisterciensertijd, en evenmin de Oostersche fabeldieren uit het midden van
de 12e eeuw, die met een mystieke plechtigheid optrekken in de friezen der kerkgevels, of grijnzende ondieren, die van het begin der eeuw af de nauwe kerkportalen bewaakten als symbolen van de booze machten, welke den Christen, die binnen de tempeldeuren verlossing zal vinden, bedreigen. De strijd tusschen wereld en kerk was toen geëindigd met de overwinning van de laatste en symbolische wachtleeuwen of nauwe kerkpoorten hadden afgedaan; de nieuwe tijd wilde de overwinning zien uitgebeeld in groote ruime godshuizen en een dekoratie, die van levensblijheid getuigde. De gestileerde versiering had plaats gemaakt voor een weelderige rank- en blad-ornamentiek, waarmee de kerkportalen waren getooid en deze portalen met hun naar binnenloopende wanden waren als een uitnoodiging tot de menschen om samen te komen in de gemeenschap der kerk.
Bijna alle ruïnes in Visby dragen sporen uit den ‘overgangsstijl’. De hoofdvormen van de Heilige Geestkerk (een z.g. dubbelkerk) stammen
| |
| |
uit dezen tijd, terwijl het koor zooals gezegd ongeveer in het jaar 1200 ontstond. Het achthoekige kerkgebouw, dat aan een toren doet denken, is in twee verdiepingen verdeeld, die door een open middenstuk vereenigd zijn, terwijl een groote boogvormige opening verbinding met het koor geeft. Vier massieve zuilen met een eenvoudig geprofileerd kapiteel dragen het gewelf van de benedenverdieping en een gelijk aantal zuilen hebben eens op de bovenverdieping het gewelf, dat thans is ingestort, gestut. Van de beneden gelegen kerk leiden trappen, van fraaie zuilen voorzien, naar het boven gelegen gedeelte.
Een dergelijk kerkgebouw herinnert aan de dubbelkerk in Schwarzrheindorf en duidt dus op Rijnlandschen invloed, terwijl, zooals bijv. blijkt uit den vorm van het zuidportaal, ook de Westfaalsche bouwkunst hier niet vreemd is. Vermoedelijk is de Heilige Geestkerk zoo ingedeeld, omdat zij bij een ziekenhuis behoorde, het Heilige-Geest ziekenhuis, waarvan de patiënten door een kleinen ingang in de bovenkerk konden komen.
De beide zusterkerken St. Drotten en St. Lars, waarvan de koren in den Cisterciensertijd zijn gebouwd, stammen hoofdzakelijk uit de periode van den ‘overgangsstijl’. St. Drotten of de Heilige Drievuldigheidskerk is vierkant van vorm en heeft een grooten West-toren. Het grondvlak der St. Lars heeft een vorm van een Grieksch kruis met kleine vierkanten in de kruishoeken. Vier hooge zuilen hebben eens het nu ingestorte gewelf gedragen; de weinige decoratie - die slechts bestaat uit een eenvoudige profileering - duidt niet op onmiddellijken Byzantijnschen invloed en evenmin schijnen dan ook koepel en voorportaal te zijn voorgekomen. Het plan van de kerk zou een raadsel zijn, indien men niet wist dat in Visby een Russische nederzetting is geweest. Deze Russen moeten in de 12e eeuw een kerk in de stad gebouwd hebben, maar waar deze gestaan heeft is niet nauwkeurig bekend. In Novgorod, in Rusland, bestaat echter een kerk de St. Parascovia, waarvan de vormen overeenkomen met de St. Lars en men kan daarom aannemen dat deze later gebouwd is naar het voorbeeld van de Russische kerk in Visby, die dus op haar beurt gelijkenis vertoont met de St. Parascovia. Doordat op den Westelijken kruisarm later een toren gebouwd is, heeft de kerk den vorm gekregen van een lang-schips kerk. Op het oogenblik is de St. Lars, zoowel wat het inwendige als wat het uiterlijke betreft, een van Visby's mooiste ruïnes en tegelijkertijd een van de merkwaardigste in geheel Zweden.
Tot het tijdperk van den ‘overgangsstijl’ behoort ook de vierde bouw van de Clemenskerk, waarvan men nu nog de overblijfselen vinden kan; verder de tot een hallenkerk verbouwde domkerk en de oudste deelen van de ruïnes van de St. Nicolai en de St. Karin, welke overigens in de derde van de genoemde tijdperken, in de Gotiek, thuis behooren.
De Zweedsche Gotiek, die ongeveer in het midden van de 13e eeuw begint,
| |
| |
kan men indeelen in verschillende scherp van elkaar gescheiden tijdvakken.
De eerste, de vroege-Gotiek, en de daarop volgende late-Gotiek vallen samen met Gotlandsch bloeitijd, toen het grootste gedeelte van de kerken op het eiland gebouwd werd in hun thans nog bewaarde vormen. De St. Per en de St. Hans in Visby, kerken die vrijwel met den grond gelijk gemaakt zijn, zijn vroeg-Gotische bouwwerken, evenals de genoemde St. Nicolai en de St. Karin, die Dominikaner- en Franciskanerkloosterkerken zijn geweest. Deze beide zijn nu hal-kerken met een langschip en zijbeuken. De voorganger van de St. Nicolai was een kleine basiliek, met zijkoor en West-toren, waarvan de grondvesten binnen het nu bestaande bouwwerk zijn opgegraven en met steenen uitgezet. Omstreeks 1200 is deze basiliek waarschijnlijk gebouwd. Wat thans van de St. Nicolai nog staat, is voor een groot gedeelte gebouwd in den ‘overgangsstijl’ en de bouwgeschiedenis hiervan is nog weinig bekend. Slechts weet men, dat gedeelten van de muur van het schip en de vensters met ronde bogen tot den ‘overgangsstijl’ behooren; de gewelven en waarschijnlijk ook de westgevel, zijn vroeg-Gotisch, terwijl het veelhoekige koor met zijn koperen raamlijsten in den tijd van Koningin Margaretha thuis hoort. In den zuidgevel vindt men gedeeltelijk ronde gedeeltelijk groote Gotische vensters; drie groote Gotische vensters, waartusschen blinde ramen, sieren den kerkgevel. Een merkwaardigheid is het, dat tusschen deze ramen een decoratie van tegels is aangebracht, een zeldzaam materiaal op het aan kalk en zandsteen zoo rijke eiland. Uit den vorm van den gevel kan men zien, dat de kerk oorspronkelijk een dak heeft gehad gelijk gevormd, als bij de bedelmonnikkerken uit de 13e eeuw op het Zweedsche vasteland.
De St. Karin heeft eveneens een tamelijk ingewikkelde niet geheel opgehelderde bouwgeschiedenis, maar moet in groote trekken gezien, in hetzelfde tijdvak als de St. Nicolai zijn gebouwd. Het St. Karinklooster werd in 1233 gesticht en de kerk werd tenslotte in 1413 ingewijd. Deze kerk bezit nu drie schepen, waarvan het op het oogenblik ingestorte gewelf gedragen werd door achthoekige zuilen. De hooge koperen vensterramen zijn waarschijnlijk uit den laatsten bouwtijd van de kerk. In de Zuid-Oosthoek is nog bewaard een op een krypt gelijkende ruimte, waarin altaarnissen en kruisgewelf, lager dan de kerkvloer en gedeeltelijk in het kerkplan gelegen. Overblijfselen van de kloostergebouwen zijn opgenomen in de aan de kerk grenzende huizen.
Tijdens de vroege Gotiek werd verder nog gebouwd de buiten de muren gelegen ziekenhuiskerk St. Göran, een kerk met twee schepen, waarschijnlijk samengebouwd met het ziekenhuis, zoodat de zieken van daar op een galerij in de kerk konden komen. Het latere deel van de 14e eeuw, dat de contra-Gotiek genoemd wordt, een nationale reaktie tegen de internationaal heerschende hoog-Gotiek, wordt in Visby vertegenwoordigd
| |
| |
door de Zuidkapel van de Domkerk, de z.g. ‘Swertingska kapell’ die men thans begonnen is te restaureeren.
De bouwkunst uit den tijd van Koningin Margaretha heeft in Visby slechts enkele vertegenwoordigers, zooals de reeds genoemde koren van de St. Nicolai en St. Karin. De stad Visby was in dezen tijd reeds over het hoogtepunt van haar roem heen en haar glans begon te verbleeken. Wat echter in lateren tijd ook gedaan is aan het weer opbouwen of nog verder afbreken van de ruïnes, het heeft het karakter der stad niet kunnen uitwisschen: zelfs de barok-toren van de St. Maria kan het beeld van het geheel niet noemenswaard storen.
In het begin van dit artikel noemden wij reeds de ‘Fornsal’ het museum van Gotland. De rijke verzamelingen, die hier zijn samengebracht, geven een goeden kijk, niet alleen op de kunst- en cultuurgeschiedenis van de stad, maar ook op die van het geheele eiland, van de oudste tijden tot heden toe. De verzameling, die echter verreweg het belangrijkste is, is de afdeeling middeleeuwsch-kerkelijke kunst.
Het eigenaardige van de beeldende kunst op Gotland is, dat zij plotseling naar voren is getreden, toen het Christendom op het eiland vasten voet kreeg. Reeds had in den Vikinger-tijd en ook in den tijd van de Christen-predikers de kunst een hooge vlucht genomen en zelfs bestond er een soort plastische kunst, waarvan de voorstellingen in zeer laag relief of door krassen op de Gotlandsche steenen uitgebeeld, getuigen. Maar een werkelijke tastbare plastiek, wordt eigenlijk niet voor het einde van de 11e eeuw verkregen, tenminste niet in een bewaard monument. De oudste Gotlandsche beeldhouwer, die bekend is, heette Hegwaldr en, naar men vermoedt, werkte hij gedurende de eerste tientallen jaren van de 12e eeuw. Zijn stijl is primitief maar heeft artistieke verdiensten, in het bijzonder wat zijn compositie betreft. Van zijn werk is slechts één stuk in het museum aanwezig.
Het rijkste bezit van de ‘Fornsal’ is een verzameling houten beelden, waaronder werken van het begin van de 12e eeuw; een bijzonderheid is een madonnabeeld dat herinnert aan het beeldhouwwerk in Etampes in Frankrijk. Zelfs in de sculptuur is de ‘overgangsstijl’ rijk. Het beeld der Hemelsche Koningin dat ondanks de beschadiging zijn schoonheid niet verloren heeft en het groote crucifix uit de kerk te Hablingbo behooren tot de beste stukken van het museum. Zoowel uit het madonna-beeld als uit het Christusbeeld blijkt, wat in verband met de bouwkunst van den ‘overgangsstijl’, van Duitschen invloed gezegd is. Wat het madonnabeeld aangaat is deze wel te verwachten, aangezien het voor de kerk der Duitschers gemaakt is: doch evenzoo zijn in het groote crucifix Duitsche overeenkomsten aan te wijzen, men denke b.v. aan het bekende crucifix in Wechselburg. Toch mogen wij dit alles niet als een Duitsche schepping
| |
[pagina LXIII]
[p. LXIII] | |
ruïne van de st. drotten, geeouwd in de dertiende eeuw.
| |
| |
interieur van visby's domkerk kapiteel met ornamentiek uit den overgangstijd.
beeldhouwwerk in visby's museum.
beeldhouwwerk.
kruisbeeld in de hablingbokerk.
| |
| |
beschouwen. De macht en de beschaving van Gotland was toenemende; achter zich had het de rijke 12e eeuw en bovendien tal van jaren van grooten bloei. De geest van het land was dus machtig genoeg om groote kunstenaars voort te brengen. Maar zonder de verbindingen en aanraking met het vaste land van Europa zou een beschaving, die aan den buitenkant van de Europeesche cultuurkring leefde, gedoemd zijn te verstijven in de eens aangenomen vormen. Het was daarom, dat de wakkere Gotlanders hun toekomstige kunstenaars uitzonden naar die plaatsen in Europa, die op het gebied van kunstbeoefening een goeden naam hadden. Reeds dit hooge cultureele standpunt in het algemeen kan, wat het bedoelde crucifix betreft, het vertrouwen verklaren op de Gotlandsche beeldsnijkunst. Bovendien is hier de bijzondere compositie van het kruisbeeld geheel en al Gotlandsch.
De vroege Gotiek in Gotland valt samen met het groote tijdperk der late-Gotiek in Frankrijk en zoowel de beelden in het museum uit vroegeals uit late-Gotiek getuigen van de kennis der Gotlandsche kunstenaars ten opzichte der nieuwe kunstvormen. Het treurende Mariabeeld van de kerk in Oja, het beeld van bisschop Nicolaus uit Hejdeby e.a. zijn kunstwerken waarin de Fransche geest duidelijk kenbaar is; het eerste vroeg-Gotische werk, slank en rank met een harmonisch in plooien vallenden mantel - het tweede uit een meer gevorderd tijdperk, vast van opbouw als de toren van een Gotische dom, zonder toch een indruk van zwaarheid te maken. De vroege- en late-Gotische periodes zijn in het museum het best vertegenwoordigd en ook het midden van de 14e eeuw.
Over het algemeen heeft de Gotlandsche kunst zich daarna naar Duitschland gewend, het meest naar Keulen, doch in menig kunstwerk speurt men desondanks de harmonische en sierlijke Fransche opvattingen. Na de rampen van het midden der eeuw gaat de beeldhouwkunst achteruit, misschien wel niet zooveel als de bouwkunst in hoeveelheid van werken, echter wel in hoedanigheid. Meest kleine beeldhouwwerken worden gemaakt, die vaak in stijl buiten eenige Europeesche kunstschool vallen. Deze teruggang hield gedurende de geheele 15e eeuw aan. Wel was aan het slot hiervan een kleine herleving merkbaar, doch deze was niet te vergelijken met den in het verleden liggenden bloeitijd van het eiland, noch met den opbloei van de beschaving op het Zweedsche vaste land gedurende Sten Sture's tijd.
Aan het einde van de Noordsche middeleeuwen verliest niet alleen de Gotlandsche, maar ook de geheele Zweedsche kunst het contact met de Noord-Duitsche kunst waarmee het gedurende de Middeleeuwen een eenheid vormde: de Baltische kunst. Zij begeeft zich op nationale wegen, die deels terugvoeren naar een ouder, soms een Oostersch stijl-ideaal, deels de volkskunst naderen. Deze z.g. Noordsche-ultra-Gotiek is nog niet grondig bestudeerd, doch verbergt in zich waarschijnlijk nog vele vraagstukken.
|
|