| |
| |
| |
De legende van het Heilige Kruis en de fresco's van Agnolo Gaddi in het koor der kerk S. Croce te Florence,
door Jhr. W. van Lennep
In het kruis is de voltooiing der heiligheid.
In het kruis is het leven.
In het kruis is de hoofdsom van alle deugden.
Zie, op het kruis komt het alles aan.
Thomas à Kempis.
De Imitatione Christi II: 12.
TADDEO Gaddi en zijn broer Agnolo hebben verscheidene kerkmuren van de S. Croce voorzien van belangwekkende fresco's, wier aesthetische waarde niet zeer hoog wordt aangeslagen. Het doel dezer studie is niet, na te gaan welke beteekenis de schilderingen, door Agnolo Gaddi aangebracht in het koor der kerk, voor de kunst hebben, doch welke motieven Agnolo Gaddi ontleende aan het legendarische materiaal, dat ter beschikking en ter bestudeering voorhanden was.
In de eerste eeuwen onzer jaartelling werd het kruis, waaraan Jezus is gestorven, vereerd als ware het een heilige persoonlijkheid. Er ontstonden vele kruislegenden, welke o.m. door den aartsbisschop van Genua, Jacoppo de Varazze (1230-1298) in zijn Legenda Aurea verzameld werden. Zeer vele kunstenaars kenden geen andere bron voor de geschiedenis der heiligenlevens en der apocryphe verhalen dan dit standaardwerk, dat ook in onzen tijd nog herdrukt is. (ed. J.B.M. Roze, Parijs 1902).
Toen Adam - aldus de Gulden Legende - op sterven lag, zond hij zijn zoon Seth naar de Paradijspoort, om voor de genezing van zijn vader eenige oliedroppelen van den boom der genadigheid te halen. Deze werden hem echter door den aartsengel Michael geweigerd. Als troost kreeg Seth een tak van ‘den boom der kennis des goeds en des kwaads’ (Gen. 2: 9) mede met de opdracht die te planten op Adam's graf. Bij zijn terugkomst was Adam gestorven (Gen. 5: 5), beweend door alle zijne nakomelingen. Seth plantte den tak, volgens het voorschrift, op het graf. Weldra groeide er een geweldige boom uit, die den vorm kreeg van een kruis. Dit gegeven verwerkt Gaddi in twee tafreelen. (Zie reproductie No. 1). Boven geeft de engel aan Seth iets, wat meer op een doek dan op een tak gelijkt. Beneden zien wij den gestorven Adam, omringd en betreurd door de zijnen. Seth toont den tak, welken hij uit het Paradijs had medegekregen.
De volgende kruis-episode schijnt Gaddi niet te hebben gekend. Na
| |
| |
agnolo gaddi. s. croce, florence.
afb. 1. dood van adam.
agnolo gaddi s. croce, florence
afb. 2 tocht van de koningin van scheba
| |
[pagina XXXVI]
[p. XXXVI] | |
agnolo gaddi. s. croce, florence.
afb. 3. het kruis uit het water getrokken.
agnolo gaddi. s. croce, florence.
afb. 4. het ware kruis ontdekt.
| |
| |
zijn overtocht over de Roode Zee, kwam Mozes met zijn stamgenooten te Mara aan, waar het drinkwater bitter was geworden. ‘De Heere wees hem een hout, dat wierp hij in dat water, toen werd het water zoet’. (Exod. 5: 23). Volgens de legende was dit stuk hout een tak van den kruisboom. De staf, waarmede Mozes ‘water (moest) voortbrengen uit de steenrots’ (o.m. Num. 20: 8), is vreemd genoeg, niet in den klauw der legende gevangen; anders ware deze staf ongetwijfeld verheven tot een twijg, welke ontrukt was aan den kruisboom.
* * *
Ten tijde van Salomo was de boom zoo schoon geworden, dat de wijze koning er gebruik van wilde maken, bij het bouwen van ‘het huis des wouds van den Libanon’ (I Kon. VII: 2). De boom bleek echter nu eens veel te groot, dan weer wonderlijkerwijze veel te klein, voor de ruimte, waar men hem wilde plaatsen. Uit wanhoop wierpen toen de timmerlieden het onwillige hout in een beek, waar het als brug diende. Toen de koningin van Scheba, op haar reis naar Salomo (I Kon. 10: 4), over deze brug moest trekken, kreeg zij een vizioen, dat de redder der menschheid aan dat hout zou worden gekruisigd. Zij weigerde er over te gaan en aanbad den boomstam.
In een gesprek met Salomo voorspelde zij den koning, dat aan dien versmaden stam de man zou worden gehangen, die de oorzaak zou zijn van de verwoesting van het Rijk der Joden. Salomo werd door deze prophetie bevreesd en liet den boomstam zoo diep mogelijk onder den aardbodem begraven.
De tweede gereproduceerde afbeelding toont, dat Gaddi alleen de adoratie van de koningin van Scheba en het begraven van den boom de moeite van behandeling waard vond. De mislukte pogingen der tempelbouwers om dit hout te gebruiken bij ‘het huis op den Libanon’, schildert Gaddi niet. Plaats is er zeker voor een dergelijk motief. Op bewonderenswaardige wijze vereenigt Gaddi elders drie, vier levendige tafreelen op één vlak van voorstelling.
* * *
Op de plaats, waar Salomo den boomstam zoo zorgvuldig onder de aarde had gestopt, welde later de bron van Bethesda op. Men bouwde een soort ziekenhuis bij dat ‘badwater, hetwelk in 't Hebreeuwsch toegenaamd wordt Bethesda, hebbende vijf zalen. In dezelve lag een groote menigte van kranken, blinden, kreupelen, verdorden, wachtende op de roering des waters; want een Engel daalde neder op zekeren tijd in het
| |
| |
badwater, en beroerde het water; die dan het eerst daarin kwam, na de beroering van het water, die werd gezond, van wat ziekte hij ook bevangen was’. (Joh. 5: 2-6). Niet alleen echter aan de ‘roering’ van het water door den engel, maar evenzeer aan de aanwezigheid van den boomstam op den bodem der bron, schreef men de genezende kracht toe, welke het water bezat.
Toen Jezus moest worden gekruisigd, kwam de boomstam bovendrijven. De Joden haalden met moeite dit enorme stuk hout er uit, en maakten er het kruis van, waaraan zij Jezus vastspijkerden.
Gaddi gaat bij deze episode (Reproductie No. 3) zeer volledig te werk. Achter het stroomende badwater, waaruit de boomstam wordt geheschen, ziet men de ziekeninnrichtig. Rechts bevindt zich de voorstelling van het timmeren van het kruis. Dat hierbij de Engel niet geschilderd is, doet aan het geheel geen afbreuk.
* * *
Nadat Jezus den kruisdood gestorven was, trachtten de Joden het kruis te verbranden, om het zoodoende te onttrekken aan de vereering der Christenen. Het hout bleek echter onverbrandbaar. Ten einde raad begroeven zij het op Golgotha, samen met de twee andere kruisen, in een diepen put, dien zij daarna met zand en steen vulden.
Dat Gaddi de kruisiging van Jezus in dit verband niet schildert, is begrijpelijk. Zeer waarschijnlijk kende hij niet het bestaan der legende, dat het hout onverbrandbaar was. Ook de volgende Syrische overlevering was hem vermoedelijk onbekend. Reeds ten tijde van keizer Tiberius werd het kruis gevonden. Protonice, de vrouw van een zekeren Claudius, ontdekte, met hulp van den bisschop van Jeruzalem, Jacobus Major, de drie kruisen. Door aanraking met het Christus-kruis werd haar pas overleden dochter uit den doode opgewekt. De Joden wisten zich weer meester te maken van het kruis en begroeven het opnieuw.
* * *
Over het vinden van het Heilige Kruis zijn verscheidene legenden in omloop.
In het jaar 312 moest de heidensche keizer Constantijn de Groote slag leveren tegen de barbaren. Zijn leger was niet sterk. In den nacht, die aan het gevecht voorafging, werd hij door een engel uit zijn veldheerstent gelokt en opmerkzaam gemaakt op een groot, vurig kruis, dat zich tegen den nachtelijken hemel scherp afteekende. Er onder schitterden de woorden: ‘en toutooi nika’, ‘overwin in dit teeken’. Na enkele minuten
| |
| |
verdween de engel en verbleekte het vlammende kruis met de vurige letterteekens. Toen de dag aanbrak, stelde de keizer zijn leger in kruisvorm op, vocht met groote hardnekkigheid tegen de vijandelijke horden en won, bij het vallen van den avond, den strijd. Constantijn riep zijn pontifices bijeen en vroeg hun naar de beteekenis van kruis en letterteekens. De priesters konden geen verklaring geven. Eenige Christensoldaten vertelden, dat het kruis het symbool was van Jezus Christus en dat de keizer aan diens bemiddeling te danken had, dat hij had gezegevierd over de vijandelijke troepen. De keizer was hierover zoozeer verheugd, dat hij besloot Christen te worden en zich te laten doopen. De vader der kerkgeschiedschrijving, Eusebius, doopte Constantijn, zooals blijkt uit een betrouwbare mededeeling in een brief van den heiligen Ambrosius, over den dood van Theodosius, op zijn sterfbed, in tegenspraak derhalve met de overlevering, dat Constantijn ge-kerstend werd, na den slag tegen Maxentius in 312. Ook Paus Sylvester I wordt genoemd als dooper van Constantijn.
Dat Gaddi deze episode niet heeft ingevlochten in zijn reeks kruisschilderingen, spreekt vanzelf. Immers, zij behoort niet tot de eigenlijke kruislegende en vormt slechts een kleurrijke inleiding op het eigenlijke vinden van het ware Jezus-kruis.
Constantijn kon het hemelsche wonderteeken, dat hij gezien had, niet vergeten en verzocht Helena, zijn moeder, ondanks haar hoogen ouderdom, het kruis in Palestina te gaan zoeken. Op haar tocht naar Jeruzalem, vermoedelijk in het jaar 326 ondernomen, kreeg de tachtigjarige vrouw een goddelijke ingeving, dat zij de kruisen, waaraan Jezus en de beide misdadigers den marteldood waren gestorven, zou terugvinden. Helena ontbood alle Joodsche schriftgeleerden des lands en vroeg, waar het kruis was begraven. Geen der Joden wenschte eenige inlichting te verstrekken. Er was slechts één Joodsche priester, Judas genaamd, die wist, waar de verlangde voorwerpen verborgen waren. Van vader op zoon was dit familiegeheim overgeleverd en bewaard gebleven. De stamgenooten drongen bij Judas aan geen gehoor te geven aan de smeekbeden van Helena. Zij vreesden, dat wanneer het geheim werd verraden, aan hun voorvaderlijke gebruiken en aan de strenge voorschriften van hun geloof, afbreuk zou worden gedaan. In toorn ontstoken over de weigerende houding en de tegenwerking, welke Helena ondervond, dreigde zij alle schriftgeleerden levend te zullen verbranden (!). Uit vrees en lijfsbehoud wezen de bedreigde Joden Judas aan als den eenigen onder hen, die Helena den gewenschten bijstand kon verleenen. Helena zond de Joden weg, riep Judas bij zich en legde hem haar verlangen bloot. Judas weigerde hardnekkig iets los te laten, ondanks het feit, dat Helena hem in het vooruitzicht stelde, hem den hongerdood te zullen laten sterven, als hij volhardde in zijn stilzwijgen.
| |
| |
De ongelukkige werd nu in een vochtigen put geworpen en kwijnde langzaam weg van honger en dorst. Na zes dagen gaf hij zich gewonnen en verried het zoo lang en trouw bewaarde geheim. De legende geeft Judas niet voor niets denzelfden naam, welke ook eens gedragen werd door den verraderlijken volgeling van Jezus.
Men haalde Judas uit den put en vernam nu op welke plaats op Golgotha de kruisen verborgen lagen. Onder het graven trilde de aarde; een vreemde aromatische geur steeg op uit de groeve. Zelfs Judas kwam onder den indruk. Op twintig voet diepte vond men drie nagenoeg gelijke kruisen, benevens het losgeraakte opschrift, dat Pilatus op het kruis van Jezus had laten aanbrengen. Helena was zeer verrukt over de vondst en prees en beloonde Judas (sic!).
Op raad van den bisschop van Jeruzalem, Macarius, plaatste men de drie kruisen op het midden van het stadsplein, in afwachting of de Heer zou openbaren, aan welk kruis Zijn Zoon was gestorven. Er bevond zich in die dagen een aanzienlijke Christelijke vrouw in Jeruzalem, die zeer ziek was. Macarius liet deze lijderes naar het stadsplein vervoeren en hield een der kruisen tegen haar lichaam aan. Toen deze proefneming niet de geringste uitwerking vertoonde, probeerde men of een aanraking met het tweede kruis eenig effect zou opleveren. Ook deze poging bleef zonder resultaat. Tenslotte bracht men het derde kruis in contact met de zieke en ziet, plotseling ging er een schok door haar geheele lichaam. Zij richtte zich half overeind en voelde zich volkomen genezen. Alle omstanders prezen dit wonderbaarlijk herstel en de Goddelijke Voorzienigheid, die, voor de toenmalige opvatting, op deze wijze onfeilbaar had kenbaar gemaakt, welk kruis Christus had gedragen. De geloovigen knielden neer voor het kruis; Helena sprak een plechtig gebed uit. Judas was zeer getroffen door alle deze wonderen en bekeerde zich tot het Christendom. Hij liet zich door den bisschop doopen en nam den naam Cyriacus aan. (Door sommigen ook wel Quiriatius genoemd). Onder Julianus den Afvalligen stierf hij den marteldood, nadat hij als bisschop van Jeruzalem met grooten ijver het Heidendom had bestreden.
Naast deze legende van het herkennen van het kruis, komen er twee andere voor. De eerste vermeldt, dat een gestorven jongeman achtereenvolgens op de drie kruisen werd geplaatst en bij aanraking met het derde kruis uit den doode werd opgewekt, waardoor het Christuskruis als zoodanig herkend werd.
De Heilige Ambrosius, de aartsbisschop van Milaan, weet evenwel te berichten, dat niet Helena, maar Macarius, de kruisen vond, en dat het kruis van Christus aangetroffen werd met het opschrift eraan bevestigd, zoodat er geen wonderen behoefden te geschieden om het kruis te herkennen. Helena liet het heilige kruis, vermoedelijk in het jaar 326, in Jeruzalem
| |
[pagina XXXVII]
[p. XXXVII] | |
agnolo gaddi. s. croce, florence.
afb. 5. het kruis in processie meegedragen.
agnolo gaddi. s. croce, florence.
afb. 6. chosroës' kruisroof.
| |
[pagina XXXVIII]
[p. XXXVIII] | |
agnolo gaddi. s. croce, florence.
afb. 7. heraclius' strijd tegen chosroës.
agnolo gaddi. s. croce, florence.
afb. 8, heraclius' intocht in jeruzalem.
| |
| |
plaatsen, in een prachtig bewerkt schrijn, waar het door de Christengemeente in hooge eere werd gehouden.
In het bestek van dit opstel passen geen uitvoerige beschouwingen over de historiciteit van de kruisvondst. Zelfs als men niet de inzichten der Nederlandsche radicale bijbelkritiek huldigt, welke een kruisiging in materieelen zin van een historischen Jezus zinnebeeldig opvat, en derhalve van een stoffelijk kruis niet weten wil, kan men de echtheid der overlevering stellig in twijfel trekken. Een zoo bevoegd en kundig geschiedschrijver als Eusebius maakt in zijn levensbeschrijving van Constantijn den Grooten wel melding van Helena's pelgrimstocht naar Jeruzalem, van de stichting van vele Palestijnsche kerken, en zelfs van het zoeken naar het heilige kruis, maar over het vinden wordt met geen woord gerept, wat van Katholieke zijde scherpe kritiek heeft uitgelokt. Ook het Itinerarium Burdegalense, een reisbeschrijving van een pelgrim uit Bordeaux (333), laat zich uit in denzelfden geest. Cyrillus van Jeruzalem levert ons daarentegen eenige berichten (Cathachesen IV:10; IX:19; XIII:4) over, waaruit men opmaakt, dat voor 350 een groote vereering moet zijn gekoesterd voor het kruis van Jezus Christus, waarvan vele deeltjes in verschillende kerken waren verspreid.
Deze bron is ongeveer twintig jaar jonger dan Helena's pelgrimstocht, die voor velen een aansporing was, zich eveneens naar het Heilige Land te begeven, en wordt derhalve in mindere of meerdere mate betrouwbaar geacht. Het, tegen het eind der vorige eeuw ontdekte, geschrift van de vrome Silvia, haar ‘peregrinatio ad loca sancta’, leert ons, dat er in 384 te Jeruzalem een reeds jarenlang voorkomende vereering voor het heilige kruis bestond, waarvoor plechtige kerkfeesten onder bescherming van den bisschop werden georganiseerd.
Talrijke latere schrijvers (Rufinus, Sulpicius Severus, b.v.) maken melding van het vinden van het kruis. De geleerde Suitb. Bäumer O.S.B. schrijft in zijn Kirchenlexicon (VII:1098): ‘So ist doch die Thatsache, dasz vor dem Jahre 350 das heilige Kreuz wieder aufgefunden war, historisch unanfechtbar’, van welke onaanvechtbaarheid schrijver dezes allerminst overtuigd is! De R.K. kerk wijdde den derden Mei aan het vinden van het kruis. (Inventio sanctae crucis).
Van alle voorbereidende en vaak niet zeer menschlievende en Christelijke maatregelen, welke Helena nam, om het ware kruis in eere te herstellen, schildert Agnolo Gaddi er slechts enkele. Het meest naar voren tredend tafreel, het eigenlijke vinden der kruisen, laat hij onbehandeld, terwijl hij (zie reproductie No. 5) een weinig kenmerkend onderdeel uitvoerig weergeeft, n.l.: het in processie dragen van het kruis. De als No. 4 gereproduceerde fresco stelt de opwekking der aanzienlijke vrouw voor, en de verrijzenis van het kruis. Terloops zij opgemerkt, dat het landschap op
| |
| |
den achtergrond alle aandacht verdient. De leeuw geheel links is vermoedelijk de leeuw, welke men altijd afgebeeld ziet bij den heiligen Hieronymus. De vooronderstelling dat de ganzen, die zich aan de rechterzijde der voorstelling bevinden, als symbool van den heiligen Maarten van Tours, schutspatroon van Lucca en Tours, moeten worden opgevat (St. Maarten zou dan de figuur zijn, welke met een sikkel en knuppel heel dicht bij de ganzen en den hond loopt), komt mij ongerijmd voor. Karakteristiek voor Gaddi is, vooral bij deze Helena-episode, zijn onvolledigheid in de behandeling. Hij weet niet het wezenlijk belangrijke te onderscheiden van bijkomstigheden. De artistieke waarde van zijn fresco's wordt hierdoor natuurlijk niet aangetast. Een bespreking van Gaddi's kunst blijve in dit opstel buiten beschouwing.
* * *
Begrijpelijk is, dat Gaddi het schilderen van het vinden der spijkers, waarmee Jezus gekruisigd was, achterwege laat. De legende vertelt, dat Helena den bekeerden Cyriacus verzocht voor haar de spijkers op te speuren. Onder innige gebeden begon deze geestdriftige ijveraar zijn onderzoek. Plotseling ontstond er in den aardbodem een scheuring. Vol schittering en glans woelden vurige, vlammende spijkers uit eigen beweging naar boven. Zorgvuldig werden de kostbare relieken naar Helena gebracht, die zeer verheugd was over dit resultaat en de vervulling van haar wensch. Helena behield een spijker in Jeruzalem, drie spijkers liet zij naar haar zoon Constantijn brengen. Deze bevestigde er één, volgens sommige kerkvaders op aanwijzing van Zacharia (14:20), in den teugel van zijn paard, opdat hij steeds onder goddelijke bescherming zou strijden. Naar men aanneemt bevindt zich deze spijker in de kerk S. Croce di Gerusalemme in Rome, waar zich eveneens het opschrift van het kruis moet bevinden. Een ander liet hij aanbrengen op zijn standbeeld te Constantinopel, waardoor - aldus de geschiedschrijver Socrates - de stad onneembaar zou zijn. (Het jaar 1453 heeft deze vooronderstelling gelogenstraft door de inname van Constantinopel door Mohammed II).
De derde spijker, welken Constantijn ontving, maakte deel uit van zijn helm. Men beweert, dat het deze spijker is, die later in de ijzeren kroon der Lombardische vorsten gedreven werd, die zich nu in de schatkamer der kathedraal van Monza bij Milaan bevindt.
Men kan zich levendig indenken, dat de spijkers zeer vereerd werden en, volgens katholiek besef, vele wonderen verrichtten, waarover zich de noodige legenden vormden.
* * *
| |
| |
In 615 veroverde de Perzische koning Chosroës II Jeruzalem en voerde het heilige kruis naar zijn eigen land. Dit Christelijk voorwerp vond de heidenkoning uitermate belangwekkend. Hij was zeer trotsch op deze aanwinst en gaf in een vlaag van volslagen waanzin bevel, dat alle zijne onderdanen hem als een verheven godheid zouden aanbidden. De regeering liet hij aan zijn zoon over. In een tempeltje van goud, zilver en marmer, met een plafond, waarop zon, maan, planeten en sterren waren geschilderd, troonde hij, verheerlijkt door de menigte en ‘speelde’ in zijn ontzindheid ‘de heilige drieëenheid’: aan zijn rechterkant bevond zich het kruis, als symbool van God den Zoon, aan de linkerzijde plaatste hij een haan als symbool van den Heiligen Geest en zetelde zelf in het midden als God de Vader. Hij construeerde boven het tempeltje een waterbak, waaruit het op zijn bevel ‘regende’. Hij veroorzaakte aardbevingen door het gebouwtje te laten schudden. Onder den vloer liet hij paarden stallen, die door hun getrappel en hoefgestamp den donder konden nabootsen. Zoo maakte hij als natuur-god op zijn onwetende volgelingen grooten indruk.
In dien tijd regeerde Heraclius als keizer van het Oost-Romeinsche Rijk. In den droom verscheen hem een engel, welke hem gebood, aan de ontheiliging van het kruis een einde te maken en het kostbare voorwerp terug te brengen naar Jeruzalem. Heraclius gaf gehoor aan dit droombeeld, rustte een groot leger uit en trok op tegen den zoon van Chosroës. De beide veldheeren ontmoetten elkander bij de brug eener rivier en kwamen overeen, dat, volgens klassieke voorbeelden, een tweegevecht zou beslissen, dat de overwonnene zijn geheele gebied zou afstaan aan den zegevierenden vorst, zoodat geen der legers eenig letsel of leed zou ondervinden. De afspraak hield tevens in, dat iedere soldaat, die zijn heer zou willen bijstaan in den strijd, met gebroken ledematen in de rivier zou worden geslingerd. Op het vastgestelde uur, bereikten de beide helden de brug. De legers aanschouwden van den oever af het verwoede gevecht, dat zich ontspon. Allen eerbiedigden de afspraak. Niemand verleende hulp aan zijn vorst. Ten koste van ontzaglijke inspanning overwon Heraclius, na vele uren van moeizamen strijd. De jonge Chosroës stelde zijn rijk en onderdanen onder het keizerlijk bewind, werd door Heraclius zelf tot het Christendom bekeerd en daarna gedoopt, welk voorbeeld velen volgden. Uit edelmoedigheid verleende de keizer aan den verslagen heerscher het recht zijn koninklijke waardigheid te behouden.
Heraclius trok verder met zijn leger, om aan den ouden Chosroës het kruis te ontnemen. Hij trof den zonderlingen koning aan op zijn gouden troon in aanbidding voor het kruis. Chosroës wist geenszins, dat zijn voormalig rijk onder vreemde heerschappij was gekomen. Heraclius beloofde hem het leven te zullen schenken, omdat hij op zijn manier het kruis vereerd en aanbeden had, als hij tenminste wilde overgaan tot het
| |
| |
Christendom. De verdwaasde Chosroës weigerde dit voorstel halsstarrig. Zonder genade of uitstel liet de keizer den ongelukkige onthoofden, en stond toe, dat hij begraven mocht worden, omdat hij koning was geweest. Het Chosroës-tempeltje werd afgebroken; het goud en zilver besteedde men aan het bouwen van kerken.
Heraclius ondernam nu de reis naar Jeruzalem. Gezeten op een prachtig strijdros, droeg hij, gekleed in vol ornaat, het kruis, dat echter ondraaglijk zwaar bleek te zijn. De wijze patriarch Zacharias gaf den keizer den raad, in allen eenvoud zich te kleeden en een gewoon legerpaard te berijden, en ziet, nauwelijks had Heraclius deze raadgeving opgevolgd, of het kruis werd heel licht van gewicht.
Na eenige dagreizen naderde men Jeruzalem. De keizer wilde een glorierijken intocht houden, zooals het een goed Byzantijnsch triumphator betaamde. Heraclius beval zijn geheele gevolg, zich in feestkleeding te steken en vol pracht en praal op fraai getoomde paarden het laatste eind van den tocht af te leggen. Men voldeed aan het bevel. De keizer nam het kruis in de hand en maakte aanstalten om de heilige stad binnen te rijden. Plotseling sloten zich knarsend de poorten door een geheimzinnige macht; rotsblokken en steengevaarten stapelden zich op, als een onoverkomelijke muur, voor den ingang en beletten den doortocht. Uit den hemel daalde een engel neer en sprak: ‘Heraclius, niet met vorstelijken aanblik, doch in alle nederigheid en ootmoed, zult gij den weg betreden, welken de Heere Jezus Christus U is voorgegaan in voorbeeldigen eenvoud.’ Na deze woorden verdween de engel. De keizer steeg van zijn paard, ontdeed zich van zijn prachtig keizerlijk gewaad en trok een bescheiden overkleed aan. De steenmassa week terzijde, de poorten openden zich. In groote soberheid, het kruis voor zich uitdragend, deed de keizer, zelfs ongeschoeid, zijn intocht in Jeruzalem. De wonderlijke geur, welke het kruis sinds de verafgoding en ontwijding door Chosroës, verloren had, verspreidde zich opnieuw. Vele nog onbegraven dooden werden opgewekt. Zieken, geraakten, melaatschen en blinden, werden genezen door aanraking met het heilige hout. Plechtig herstelde Heraclius het kruis in eere op zijn oude plaats. Jaarlijks werd, aan de gedachtenis van de verheffing van het kruis, een plechtige dienst gewijd. Tallooze pelgrims kwamen het kruis hunne vereering bewijzen. De R.K. Kerk viert nog steeds op den veertienden September deze exaltatio sanctae crucis.
In de bewerking van de z.g. kruisverheffing - de geheele episode van Chosroës' roof uit Jeruzalem tot en met het terugbrengen van het kruis door Heraclius - toont Gaddi een wonderlijke grilligheid ten opzichte van de beschikbare ruimte. Een geheel vlak wijdt hij aan Chosroës' tocht uit Jeruzalem. (Reproductie No. 6). De verheerlijking van den Perzischen koning in zijn tempeltje vormt een der drie episode's, die men op repro- | |
| |
ductie No. 7 afgebeeld ziet. Het eigenlijke kruis (niet te verwarren met den scepter!), is nauwelijks zichtbaar. Links bevindt zich de haan, of een of andere vogel, die daarop gelijken moet. Het middelste deel der voorstelling wordt in beslag genomen door de schildering van het bevel van den engel om het kruis te heroveren. Geheel rechts zien wij het tweegevecht tusschen Heraclius en den moeilijk waarneembaren zoon van Chosroës. Ook het slottafreel (zie reproductie No. 8) geeft drie episode's. Beneden links, de onthoofding van Chosroës. Het bovenste gedeelte van het midden is gewijd aan de voorstelling van den mislukten intocht in de heilige stad. Dat Heraclius hier met een onvolledig kruis loopt, is de inwerking eener legende, die vertelt, dat Helena een gedeelte naar Constantinopel gezonden had. Het rechter benedenvlak schildert ons des keizers gang door Jeruzalem's poort. In zijn gevolg bevindt zich de zoon van Chosroës, te herkennen aan het koninklijk hermelijn van zijn statiekleed.
Typeerend is de betrekkelijke volledigheid, die Gaddi hier toont. Dat hij niet de moeite neemt, om den regen, donder en aardbevingen, die Chosroës liet veroorzaken en den tocht naar Jeruzalem, met het, dank zij den raad van Zacharias, gemakkelijk draagbare kruis, te schilderen, ligt voor de hand. Dit zijn onderdeelen, die men verwaarloozen kan.
Alle legenden, welke de lotgevallen van het kruis na de exaltatie (verheffing) behandelen, laat Gaddi onbewerkt. Hoogstwaarschijnlijk kende hij deze niet. De talrijke legendarische wonderen, die in den loop der eeuwen verricht werden door het kruis in zijn geheel of in geledingen, blijven hier buiten beschouwing.
Aan het verhaal van de spijziging der vijfduizend (Matth. 14:16 sqq) zijn de legenden der onverminderbaarheid des kruises ontleend. Reeds Cyrillus van Jeruzalem meldde, dat verscheidene kerken kruissplinters bezaten. Vorsten gaven aan elkaar, als bewijs van hechte vriendschap, kleine deeltjes van het heilige hout, als ze daarvan iets konden bemachtigen. ‘Hoeveel men ook van het kruis afneemt, nooit zal het verminderen’, schrijft de heilige Paulus van Nola; vergelijk Thomas à Kempis in zijn geschrift de Imitatione Christi (II:12): ‘overal zult ge het kruis vinden. Het kruis wacht U overal.’ Overal werden kruisstukken aangetroffen, die authentiek heetten te zijn. (Nu o.m. in de St. Pieterskerk en in de S. Croce di Gerusalemme te Rome, waar, behalve het kruisopschrift, ook een spijker moet zijn, welke bij bepaalde gelegenheden getoond worden). In 1241 zou zelfs, op voorbeeld van Heraclius, de heilige Lodewijk van Frankrijk, met het kruis in de hand, zijn intrede hebben gedaan in Jeruzalem. Een onder het pontificaat van Alexander III teruggevonden onderdeel werd door den Paus geauthentificeerd!
Uit de kerk echter, waar men na de exaltatie door Heraclius het kruis bewaarde, werd het, tijdens den inval der Muzelmannen, gestolen. De
| |
| |
blijde boodschap, dat het op den jongsten dag aan den hemel zal verschijnen, zal den goedgeloovige tot troost strekken. ‘Dit teeken des kruises zal aan den hemel staan, als de Heer ten gerichte verschijnt’ (Thomas à Kempis. De Im. Chr. II:12). De totale massa der, overal verspreide, kruissplinters is, naar men berekend heeft, door ongeveer tien ezels te dragen. Volgens opgave van anderen, zou men er een middeleeuwsch oorlogsvaartuig van kunnen bouwen. Wanneer men nu eens bedenkt, dat Christus en Simon van Cyrene het kruis alleen droegen, kan men zich voorstellen, hoe phantastisch men hier ‘die Lust zum fabuliren’ heeft botgevierd. In zijn ‘mémoire sur les instruments de la Passion’ (1870) rekent Rohault de Fleury zijn lezers voor, dat het nu aanwezige, authentieke (!) kruismateriaal 9 à 10 millioen kubieke millimeter bedraagt, terwijl het Christuskruis er ongeveer zeven en vijftig millioen moet hebben gewogen, waaruit de schrijver de authenticiteit der gevonden splinters concludeert.
In de R.K. kerk moet aan alle kruisrelieken meer eerbied bewezen worden, dan b.v. aan het stoffelijk overschot van heiligen. Sinds Clemens VIII wordt ook het exaltatiefeest op 14 September plechtiger gevierd, dan voor dien tijd. De Grieksch Katholieke kerk verbond de kruisvinding (326) aan het jaarfeest van de inwijding van de Constantijn-basiliek in Constantinopel.
Zeer vruchtbaar heeft de kruislegende op de schilderkunst haar invloed doen gelden. Dat een kunstenaar als Gaddi een belangwekkend, zij het dan ook allerminst volledig, geheel wist te maken, strekt zoowel onderwerp als schilder tot eer. Begrijpelijk is de altijd weer oplevende belangstelling voor het kruis, dat zulk een grooten invloed heeft uitgeoefend op de ontwikkeling van het menschelijk denken. Dat het menschelijk denken in zuiver bespiegelende werkzaamheid des geestes niet blijvend bevrediging heeft gevonden, is een der oorzaken, dat men aanschouwelijk en gevoelvol ging voorstellen, wat in den geest niet meer beleefd werd. Daaraan danken wij eenerzijds de rijpe doordachte producten eener zinrijke wijsbegeerte des kruises, anderzijds een verzameling kunstzinnige voortbrengselen, die het oog en gemoed streelen.
|
|