| |
| |
| |
Een martelares der dienstbaarheid
door P.H. Ritter jr.
IN onzen tijd, met zijn demokratische neigingen en zijn collectivistisch instinct plegen wij ons te verliezen in de smarten van geheele volksklassen en het poeem te dichten van heur bevrijding. De kunstbeschouwers en boekbesprekers onder ons roepen dan uit: ziet hoe de wereld verandert, geeft er acht op, dat de literatuur een weerslag worden gaat van het sociale leven, het individualisme wankelt, het verdriet van den eenling is geen aandacht meer waard. Alsof er niet altijd wisselwerking bestaan had tusschen het leven der menigte en de ziel van den eenling, en alsof niet immer de wreedheid der onderdrukkingen zich het pijnlijkst in het leven van den eenling zou hebben geopenbaard.
Maar wie verdrukt den eenling? Zijn het de brute heerschers of is het de domme massa? Zij zijn het geen van beiden, zij zijn de monsters die elkaâr verslinden. De eenling leeft er tusschen, hij is het volkskind dat, met hooger aanleg begaafd, kapot gemaakt wordt doordat de heerschers zijn kansen sluiten en zich verzekeren van de plaats waar hij hoort, of de vergeestelijkte aristocraat, laatste fijne bloem van een aloud geslacht, die door de commune met de menigte wordt gelijk gemaakt. Of, eindelijk, is het de voortgekomene uit de tusschenlagen der maatschappij, de geest zonder geld, maar die zich vreemd voelt aan de ziel van het volk, de mensch die in zijn geboorte de grootste zonde begaat, die wij onwillens kunnen bedrijven: dat wij geen wortels hebben in eenige maatschappelijke klasse, dat onze eenige concrete inhoud is onze eigen individualiteit.
Toch zijn dèze eenlingen, de zoo geheeten ‘intellectueelen’, de opstandigen met de hooge hoeden op, de aristocraten zonder macht, de demokraten zonder groote bek, de don Quichôtte-figuren, die door de geschiedenis der menschheid paradeeren als een nooit eindigende stoet van carnavalsgestalten, voor diezelfde menschheidsgeschiedenis van onberekenbare waarde. Zij zijn de onschatbare proefkonijnen der tijdspsychologie, zij zijn de spiegels van beschavingsperiodes, omdat alle zijden van een bepaalden tijd aan hen zijn te demonstreeren, zij vertegenwoordigen, niet alleen in hun gedachtenleven maar ook in hun karakter en partikuliere bizonderheden de worsteling, de ideeën-branding van de eeuw, waarin zij voorkomen. En daarom gaan wij, om de Fransche achttiende eeuw te begrijpen, ons met een van hen bemoeien, Madame de Staal - de Launay, de hofdame, de voorlezeres, wij zouden, als modernen, bijna schrijven: de eere-typster van de befaamde hertogin van Maine.
De dwingelandij van de Duchesse du Maine gaf aan het karakter van
| |
| |
Madame de Staal - de Launay gestalte en levensmogelijkheid en vooral, tragiek.
Geheel anders is de verhouding van deze twee merkwaardige vrouwen der Fransche achttiende eeuw, dan die van Goethe tot Eckermann, maar wij kunnen toch wel vaststellen, dat zonder de Duchesse du Maine de figuur van Madame de Staal tusschen zoovele andere en voortreffelijke Fransche essayisten zou zijn weggewischt. Nu, waar wij, ten einde ons beter bewust te worden van de ontzaglijke wereld-democratizeering die wij beleven, als tegenstelling nog eenmaal in onze herinnering een der delirische en schoonste uitstuipingen willen aanschouwen van de voor immer ten doode opgeschreven majesteitsidee, nu biedt de figuur van Madame de Staal - de Launay, ons aanleiding om die Majesteitsidee nog eenmaal zich te zien ontplooien in hare weergalooze schittering en, daartegenover het martelaarschap der dienstbaarheid opnieuw te beleven in zijn schrikkelijken angst en pijnen.
Aan Mademoiselle de Launay, later Baronne de Staal, die leefde tusschen 1685 en 1750, overkwam, zooals zij ons zelve in hare gedenkschriften verhaalt, precies het tegengestelde van hetgeen men altijd in de romans vindt meegedeeld. Nietwaar, wie de vertellingen raadpleegt van de zeventiende en achttiende eeuw, ziet dat de heldinnen, opgevoed als simpele herderinnen, in den bloei van heur leven zich ontpoppen als princessen. Mademoiselle de Launay werd in haar jeugd opgevoed als eene persoonlijkheid van hoog aanzien, maar later kwam zij tot de bittere ontdekking dat zij maatschappelijk niets was en niets in de wereld bezat. Haar vader, die Cordier heette, had naar Engeland moeten vluchten om aan een schandelijke vervolging te ontkomen. Zij kende hem niet. Delaunay is de naam van haar moeder. Zij werd opgevoed in twee Normandische kloosters, en reeds daar bleek haar ongemeene aanleg, en kwam men naar haar toe reizen om haar te bezoeken en met haar te spreken. Ofschoon zij zonder fortuin geboren was, omringden haar, op haar achttien-jarigen leeftijd al velen, die haar afgodisch liefhadden, en die er alleen maar op bedacht waren om hare verlangens te voorkomen en haar grillen te bevredigen. Toen stierf haar beschermster en vond zij zich plotseling prijsgegeven aan volstrekte armoede. Zij weigerde dapper allen gelderijken steun, die haar werd aangeboden, en nam het besluit, zich zelve te onderhouden door haar werk, waartoe zij meende dat de vruchten harer schitterende opvoeding haar in staat zouden stellen. Want niet alleen had zij geleerd hetgeen men destijds aan de best onderrichte jonge lieden onderwees, maar zij had ook goede boeken gelezen. Zij had zelfs studie gemaakt van de wijsbegeerte van Descartes, van geometrie, en zij verstond als jonge vrouw al de kunst over verschillende zaken hare gedachten te formu- | |
| |
leeren. De verscheidenheid van hare kennis, de bekoring en levendigheid van haren geest, hadden haar reeds een roep gegeven bij hen die haar
gekend hadden bij haar beschermvrouw.
Haar liefste wensch was met de opvoeding te worden belast van kinderen uit een voorname familie, maar nadat ze een jaar geduld had geoefend, intusschen stappen doende in alle richtingen, was zij genoodzaakt de betrekking te aanvaarden van kamervrouw bij de Duchesse du Maine. Toen begon de lijdensweg. Haar verblijfplaats was ondergrondsch, in een hok, zonder schoorsteen en zonder venster. Zij werd veroordeeld om werk te verrichten, dat geheel in strijd was met haar opvoeding en haar levensgewoonten. En daarbij beging zij nog fout op fout, want ze was bijziende en onhandig. Men nam haar op tusschen de andere dienstboden, die niets wisten of begrepen van haar zeldzame geestesbeschaving, die haar bespotten om haar linkschheid en zich ver boven haar verheven achtten. Zonder ophouden was zij blootgesteld aan vernederingen, - zij dacht dan terug aan haar schitterenden kindertijd - en zij moest den lijdensbeker ledigen tot op den bodem.
Toen, terwijl zij toefde aan den oever der wanhoop, kwam een onverwachte gebeurtenis haar bevrijden. Zij kreeg door een toeval de opdracht een brief op te stellen aan Fontenelle, een zaak waaraan zij nauwelijks aandacht had geschonken, maar de brief was zoo geestig en ad rem, dat de algemeene belangstelling op haar werd gevestigd en een wonderlijk succes haar deel werd. Ja, zij kwam er - de grilligheid der eeuw geeft ons den sleutel - opeens door ‘in de mode’; de letterkundigen die tot het hof van de duchesse du Maine waren toegelaten zochten haar gezelschap, en de prinses die waarde hechtte aan de oordeelvellingen van het vernuft, omdat zij zelve veel vernuft had, kreeg genoegen om met haar te praten, ontsloeg haar van den dienst als kamerjoffer, en maakte van hare diensten als lectrice gebruik.
Het is noodzakelijk, dat wij hier even onze aandacht samentrekken op de illustere hertogin.
La duchesse du Maine (1676-1753), Louise Bénédicte de Bourbon was. de kleindochter van den grooten veldheer Condé. Haar broeder, M. le Duc, had als leermeester den bekenden essayist la Bruyère gehad, die geestelijk leven had gewekt in een geslacht, dat de traditie in zich droeg van den grooten voorvader.
Louise de Bourbon was buitengewoon klein. Zij was de grootste nog van eene dwergenfamilie, maar toch was zij als meisje van zestien jaar kleiner dan een kind van tien, waarom zij niet een prinses van den bloede maar een popje van den bloede werd genoemd. Toen zij zestien jaar was, werd zij uitverkoren de gemalin te worden van den hertog van Maine,
| |
| |
m.g. staal
madame de staal - delaunay)
(kopergravure van regxault uit: sainte beuve, nouvelle galerie de femmes célèbres, paris, garnier frères, 1865).
| |
| |
mignard.
anne louise bénédicte de bourbon, duchesse du maine.
(musée de versailles).
| |
| |
een der zonen van Lodewijk XIV en Madame de Montespan, die haar uitkoos omdat zij de langste was van het zusterental. De Hertog van Maine was wel een ontwikkeld man, maar had toch niet buitengewoon veel talent, hij kon zich nimmer buiten de gedachtenwereld begeven, waarin hij was opgevoed, en maakte daardoor een wel wat verlegen figuur in de groote wereld van dien tijd. De Hertogin was weetgierig, ondernemend, heerschzuchtig en fantastisch aangelegd, doch haar fantastische uitspattingen bleven altijd binnen de kunstzinnige en tooverachtige sfeer, die zij zichzelve had geschapen. Nauwlijks getrouwd, legde het hertoginnetje de hand op haar verlegen echtgenoot, en onderwierp hem volkomen aan hare macht. Zij droomde van toekomstigen roem, van politieke grootheid, en wilde zoo gemakkelijk en souverein leven als maar kon, zoo weinig doenlijk aan anderen geven en al haar grillen den vrijen teugel laten vieren. Zij begeerde een Hof, waar zij meesteres zou zijn, en waar geen ster zou schitteren die met de hare zou zijn te vergelijken. En toen Monsieur du Maine het Kasteel Sceaux had gekocht voor 900.000 ponden gouds, kon zij den droom verwezenlijken, en van haar woning maken een Versailles in het klein.
De eerste periode van het bestaan van de Cour de Sceaux had eene schittering, een onstuimige levensgeneugte als de wereld zelden heeft aanschouwd. Men speelde comedie, de hertogin zelve was er aan verslaafd, en Voltaire schreef in 1752, toen hij te Berlijn was, over de duchesse du Maine, die toen al een dame was van 67 jaar: ‘Mettezmoitoujoursaux pieds de Mme la Duchesse du Maine, c'est une âme prédestinée, elle aimera la comédie jusqu'au dernier moment, et quand elle sera malade, je vous conseille de lui administrer quelque belle pièce au lieu de 1'Extrême Onction: On meurt comme on a vecu.’ Naast tooneelspelen en literaire geneugten waren er tuinpartijen in het prachtige park der Hertogin, waar men de herderlijke idylle trachtte te verwezenlijken, zooals vroeger in den tuin van het Hotel de Rambouillet.
Maar de opperste festijnen van de Cour de Sceaux, dat waren de vermaarde Nuits blanches. Ieder der gasten op zijn beurt moest een nachtelijke ontspanning bedenken, een allegorische voorstelling, met intermezzo's van spel en dans.
De bedoeling was, den nacht een schitterender aanschijn te geven dan den dag. Er waren zwierige flambouwen, er was muziek, er was uitzinnige vreugde. Zestien blanke nachten zijn er gevierd en de rijkdom werd opgevoerd tot zulk een verkwisting, dat de Hertogin zelve moest manen tot matiging. Sainte Beuve noemt die eerste periode van de Cour de Sceaux ‘la période des espérances, de 1'ivresse orgeuilleux, et de 1'ambition cachée sous les fleurs.’
Ambitie, die brandde in het hart der Hertogin! In 1715 stierf Lodewijk
| |
| |
XIV. Onder den invloed van Madame de Maintenon had hij op het eind van zijn leven besloten zijn bastaarden gelijk te stellen met de prinsen van den bloede en ze bekwaam te verklaren voor opvolging op den throon. Het testament des konings wees aan den Hertog du Maine de invloedrijkste rol toe in het toekomstige regentschap. Het testament werd niet gevolgd, maar de duchesse du Maine was vol intrigues, zij trachtte zich te verzekeren van een partij in het parlement, en zóó hevig was haar begeerte, dat zij zich in een oogenblik van toorn de woorden liet ontvallen, dat, als men eenmaal de bevoegdheid had verkregen op te volgen op een throon, men eerder dan zich de goede gelegenheid te laten ontnemen, het koninkrijk aan de vier hoeken in brand moest steken.
Toen de plannen mislukten, de prinses na de ontdekking der samenzwering tegen den Regent vervallen was verklaard van hare prerogatieven en in de gevangenis geworpen, bleef zij de trotsche, levensdronken, hoovaardige vrouw, en hare koortsachtige verbeelding en zelfingenomenheid waren in geen enkel opzicht getemperd. Haar salon is een verzamelplaats van de schitterendste geesten van den tijd. Fontenelle vertoefde er, Voltaire vluchtte er heen met zijn vriendin Mme du Châtelet, als hij ongezien wilde wezen. En in den nacht, in een verborgen vertrek, arbeidde hij er aan zijn kleine vertellingen, die later onder den naam Zadig zijn bekend geworden.
In het salon van de duchesse du Maine gevoelen wij de achttiende eeuw aanruischen met haar schitterend gewaad, met haar duizelingwekkende intelligentie; maar met haar voos, ledig, verdrietig wezen, dat ook het wezen was van dit nerveuze koningskind, dat met haar door prachtige kanten omsluierde tengere armen, de kern van het leven wilde grijpen en het leven niet vatten kon, want alle dingen werden alleen maar speelgoed in haar kleine handen.
Mademoiselle de Launay dacht in haar nieuwe functie verschillende ontwerpen uit, voor de ‘Nuits Blanches’ en speelde er in mee. Maar zij kon hare schuchterheid niet overwinnen, zij speelde slecht en zong valsch, maar werd toch met applaus gehuldigd. De hertogin wist haar intusschen hare plaats te doen beseffen.... In de dagen van haar glorie bleef zij geherbergd in haar donker vertrek, onder den grond, en telkens liet zij haar gevoelen, dat zij den staat der dienstbaarheid niet had verlaten.
Toen haar meesteres gevangen genomen werd, in December 1718, volgde zij haar in ballingschap. De kerkerstraf droeg zij met ongelooflijken moed. Trouw was zij in nood en dood, haar tegenwoordigheid van geest, haar toewijding, hebben de Duchesse du Maine in de moeilijkste perioden van haar leven onschatbare diensten bewezen.
Na haar gevangenisstraf kwam zij terug bij de Duchesse, voor wie zij
| |
| |
zich in den kerker had begeven. De Hertogin ontving haar met geen anderen welkomstgroet dan deze: ‘Zoo Mademoiselle, is U daar weer, dat is gemakkelijk voor mij.’ - Niettemin had haar haar offer eenige verlichting van hare dienstbaarheid gebracht. Als eerste belooning ontving zij na jaren lijden, een venster en een schoorsteen in haar luguber verblijf. Maar hare diepere zielsgesteldheid kwam uit in de volgende regels van haar gedenkschriften: In de Bastille vond ik meer vrijheid terug dan ik verloren had. Het is waar dat men in de gevangenis niet kan doen wat men wil, maar men hoeft zich tenminste niet te onderwerpen aan den wil van anderen.’
Zij zocht nu, zich een onafhankelijke positie te verwerven, maar de duchesse du Maine wilde haar niet laten gaan, zij had haar al te veel noodig, en deed al haar plannen mislukken. Daar zij een rang en een titel moest hebben, om de prinses te kunnen begeleiden, en aan haar disch te worden toegelaten en in haar karossen mee te rijden, liet men haar tegen haar zin in het huwelijk treden met Baron de Staal, een Zwitsersch officier, wien men bevordering beloofde als hij in het huwelijk zou toestemmen. Zij was toen al over de veertig. Zij bleef te Sceaux gevestigd, nauwlijks werd het haar toegestaan om zoo nu en dan te vertoeven op een landgoed dat baron de Staal bezat in de buurt van Parijs. En zoo heeft Madame de Staal nimmer de vrijheid kunnen herkrijgen, die haar eenige levenswensen was.
Martelares der dienstbaarheid, was de Launay het van nature, of werd zij het, door de Duchesse du Maine? - Haar leven was tragisch door natuur en lotsbestemming. De dienstbaarheid was niet een beproeving, die over haar kwam, door wat van buiten aan haar werd opgelegd, neen zij was tot de dienstbaarheid voorbestemd. Onder de koelheid en het voortdurend teruggevonden evenwicht, dat haar karakter kenmerkte, ontmoeten wij bij deze vrouw zulk een verslindende passie als wij nergens in de galante verhalen van haar tijd terugvinden. Als de Launay liefhad, dan drong haar ziel tot de kern der liefde. Zij kon alleen beminnen met een nameloos leed, zij kon alleen beminnen den mensch aan wien zij zich overgegeven had als aan een beginsel. In hare liefde is de lust volkomen afwezig, haar lietde valt samen met een dieper bewustzijn van haar lot. Omdat zij tot de zeer enkele dienaren behoorde, in de historie beschreven, die gediend hebben met hun persoonlijkheid, omdat haar onderworpenheid zoo onbarmhartig is geweest, daarom is de geschiedenis van haar genegenheid zoo vlijmend. Een heeft zij lief gehad: de Duchesse du Maine. En dat is een zieleduel geweest zoo hevig als het nooit elders is voorgekomen, het duel tusschen de Duchesse du Maine, de volstrekt zelfzuchtige, en Mlle de Launay, de volstrekt zich offerende aan die zelfzucht. Beiden hebben het volgehouden tot het uiterste. Nimmer heeft de Duchesse du
| |
| |
Maine de uit het diepste eener menschenziel gewelde genegenheid aanvaard van hare kamervrouw, die haar werd aangeboden als donker hartebloed in een schaal van kristallen toewijding, - nooit heeft Mlle de Launay opgehouden haar Meesteres te dienen met hare persoonlijkheid zelve. De hertogin is nimmer verteederd, de dienares is nimmer geworden eene die dienen kon zooals de anderen.
Ziehier tot slot een brief van Mlle de Launay aan de Duchesse du Maine, als afscheidsbrief bedoeld, geschreven aan de kusten der wanhoop.
‘Vijf jaar geleden zag ik u voor de eerste maal. Gij bejegende mij met een onverschilligheid, die haast verachting scheen. Geprikkeld als ik jegens u was, zocht ik uw fouten, en kwam er toe alles in u te ontdekken wat beminnenswaardig is. Ik wilde u haten, en ik had u lief. Ik dacht er alleen maar over, u mijne gevoelens te verbergen, waarvan ik wel begreep dat ge er niet op zoudt antwoorden. Toch kon ik het niet dulden, dat uwe ongevoeligheid u zou verstoken houden van de wetenschap, dat ik u lief had. Uw geringste oplettendheden troffen mij ten hevigste, en ik wilde zoozeer alles in u waardeeren, dat zelfs uwe koelheid in mijn dankbaarheid werd betrokken. Ik beschouwde die als een zorg, die gij hadt, om mij nuttelooze en gevaarlijke verwachtingen uit het hart te rukken. Gij hadt straf jegens mij geweest kunnen zijn tot aan hardheid toe, zonder iets anders te weeg te brengen, dan dat gij de achting die ik voor U had, zoudt hebben verhoogd, een achting die zoo volkomen was en zoo vol eerbied, dat zij mij bijna mijzelf deed beschuldigen van het voornemen U te behagen zonder dat mij daardoor het verlangen daartoe werd ontnomen. Noch eene lange afwezigheid, noch de wisselvalligheden van mijn lot, noch de steun van een geoefende rede hebben er mij af kunnen brengen.
Ik heb meer gedaan, ik heb willen zien en heb gezien, datgene wat men het beminnelijkste noemde in het leven. Wat scheen mij dat alles van U te verschillen! Niemand lijkt op U, en niets ook lijkt op datgene wat men voor U gevoelt. Ik gewen mij er in het geheel niet aan, twee menschen te zien, die elkander beminnen, en ik begrijp niet dat men iemand kan liefhebben, als gij het niet zijt, die men lief heeft. Maar wat denkt ge op dit oogenblik van de belijdenis die ik U doe? Wat mij betreft, - ik schaam mij er niet over. Gevoelens als de mijne zijn in zeker opzicht eerbiedwaardig.
Ik beoog heelemaal niet U te treffen. Ik heb u alleen willen duidelijk maken wat ik voor U ben en U doen weten, dat ik besloten heb een einde te maken aan mijn verdriet. Ik voel te zeer dat ik U toebehoor, om over mijzelf te beschikken, zonder er U rekenschap van te geven.
Ik verwacht een woord van U, en dat is alles wat ik verwacht om U een eeuwig vaarwel toe te roepen!’
|
|