Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 37
(1927)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 413]
| |
De verzameling op het kasteel Sypesteyn te Nieuw-Loosdrecht,
| |
[pagina 414]
| |
werking, waartegen het wit van halskraag en hoofdkap aangenaam afsteekt. Een geheel andere sfeer roept afbeelding IV op voor onzen geest. Het is een familiegroep der kinderen van Sypesteyn, levensgroot, geschilderd door G. van der Mijn in 1750. De opstelling der wat stijve figuren met den bokkenwagen is eenigszins popperig, maar origineel en vol bekoring. Men ziet aan dit schilderij, waartoe onze vaderlandsche schilderkunst in de 18e eeuw in staat was, maar tevens wat haar ontbrak. Inderdaad had zij de leiding in die dagen verloren ten gunste van andere landen, vooral van Frankrijk. In plaats van kracht en psychologische diepte vindt men hier een zekere gedistingeerde oppervlakkigheid, maar ook sierlijkheid en charme, alles typeerend voor de 18e eeuw in Nederland, een tijd van zorgeloosheid door verkregen weelde. De werking van dit schilderij is dan ook uitsluitend decoratief, maar van weinig stukken kan gezegd worden, dat zij zoo zuiver en sprekend hun tijd karakteriseeren. Hierom is dit uitvoerige en uitnemend geconserveerde document dan ook van groote cultuur- en kunsthistorische waarde. Wij kunnen ook niet nalaten om in aansluiting met de boven gegeven bespreking der zoo belangrijke collectie terracotta's, die de Heer van Sypesteyn in zijn lange verzamelaarsloopbaan bijeengebracht heeft, hiervan eenige afbeeldingen te geven. De Vde illustratie vertoont den lezer eenige Madonnafiguren met het kindeke Jezus. De rechtsche is het genoemde Vlaamsche werkje, dat uitmunt door de levendige en sierlijke uitbeelding van de scène, waarin de kleine Johannes het Jezuskindje kust. De beide andere zijn gesigneerd door P. Xavery en dateeren uit 1671; hiervan is vooral de geheel linksche van groote schoonheid en van een aantrekkelijk en beschaafd naturalisme. De portretbuste van een jongen man, die voluit door den onbekenden meester J. Pollard geteekend is, staat op plaat VI afgebeeld. De uitbeelding van den kop is zeer individueel, vooral de weeke gezichtshuid is met een merkwaardig gevoel voor de realiteit weergegeven. Afbeelding VII laat den gebeeldhouwden Vlaamschen armstoel in palissanderhout uit het begin der XVIIe eeuw zien; terwijl men op VIII den grooten ijzeren kandelaar op hoogen voet met wapenschild uit de XVe eeuw aanschouwt, die op bldz. 381 besproken werd. Het groote belang der verzameling kunstnijverheid op het kasteel Sypesteyn ligt vooral in de enorme porcelein-collectie en hiervan zijn wederom die van het Loosdrechtsche porcelein en die vanhetzgn. ‘Chine de commande’ de belangrijkste. De eerste wordt door geen verzameling hier te lande geëvenaard in uitgebreidheid en schoonheid, terwijl die van het door Europeesche Staten in China bestelde porcelein nauwelijks overtroffen wordt. Buiten deze beide categoriën vindt men stalen uit alle oudste en voor- | |
[pagina 415]
| |
naamste porceleinfabrieken in Europa, zooals Meissen, Weenen, Höchst, Berlijn, Nymphenburg, Fürstenberg, Sèvres, Parijs, Amstel, Weesp, Brussel, Doornik, e.a. De omvang dezer verzameling roept onwillekeurig de geschiedenis van het porcelein in ons werelddeel in gedachten. Gedurende de 17e eeuw hadden vooral de Hollanders en ook de Engelschen veel Chineesch porcelein hier ingevoerd en hoe meer men deze artikelen leerde kennen, hoe begeerenswaardiger men ze vond. Dit deed al gauw de lust ontwaken de techniek te gaan imiteeren en wij weten allen van de pogingen, die bij de Delftsche plateelbakkers in de 2e helft der 17e eeuw gedaan werden, waarbij vooral Ary de Milde eenig succes behaalde en zijn bekend rood ‘Delftsch porcelein’ produceerde, dat echter nog alle bekoorlijke eigenschappen van het Chineesche miste. Ook in Frankrijk ging men experimenteeren en in 1696 werd te St. Cloud het eerste pâte tendre vervaardigd, dat het gezochte ideaal veel dichter benaderde dan de Delftsche producten. Men gaf echter den moed niet op; de Duitschers gingen het vraagstuk met de energie en het doorzettingsvermogen, hun eigen, onderzoeken en het gelukte Johann Friedrich Böttger, een chemicus, in 1710 eindelijk het eerste werkelijke porcelein te Meissen te produceeren. De ontdekker trachtte zijn geheim voor zich alleen te behouden en richtte onder de bescherming van August den Sterke, keurvorst van Saksen, eene fabriek te Meissen op. Men gebruikte aanvankelijk als werklieden gevangenen, die onder strenge contrôle stonden om te beletten, dat de geheime procédés verraden werden. Dit lukte echter maar korten tijd, want in 1718 wist een der technische leiders te ontsnappen en zag kans in Weenen eene porceleinfabriek op te richten. Toen was het geheim spoedig in het geheel niet meer te bewaren en omtrent het midden der 18e eeuw ontstonden fabrieken te St. Petersburg, Berlijn, Nymphenburg, Ludwigsburg, Sèvres enz., meest onder de bescherming van koningen of prinsen. In ons land werd het eerste porcelein te Weesp gemaakt alwaar in 1764 met behulp van Duitsche werkkrachten eene fabriek werd opgericht. Aanvankelijk had het nieuwe bedrijf hier te lande veel concurrentie te lijden door het geïmporteerde Japansche en Duitsche porselein. Wat zij leverde was echter technisch volmaakt. In 1771 schijnt deze fabriek hare levensvatbaarheid reeds verloren te hebben, want dominé de Mol te Oud-LoosdrechGa naar voetnoot*), die reeds in 1770 proeven genomen had, kocht in dat jaar de geheele Weesper installatie met al het materiaal en vestigde kort daarop de industrie te Loosdrecht. Deze heeft hier een achttal jaren aanzienlijk gebloeid, maar bij den dood van Ds. de Mol in 1782 was de finantieele toestand ongunstig en andermaal ging fabriek en inventaris | |
[pagina 416]
| |
door koop over, ditmaal aan een consortium van Amsterdamsche heeren, die haar wederom vestigden, eerst te Ouder-Amstel, later te Nieuwer-Amstel, met een Duitschen directeur aan het hoofd. Hier kwam zij tot nieuwen bloei, die duurde tot de Fransche invasie; in 1810 hield zij echter pas geheel op te bestaan. Ondertusschen was ook in den Haag in het jaar 1775 een e fabriek gevestigd, waar het schoonste Hollandsche porcelein gemaakt is, hoewel tegelijkertijd het meest den invloed van Duitschland verradende. De porceleinen te Weesp, Loosdrecht en Amsterdam gemaakt, hebben om de aardige, schilderachtige decoraties met landschappen en stadsgezichten een typisch Hollandsch karakter. Zij vertoonen onderling bijna geen verschillen en het zijn meest alleen de merken, die ons kunnen leeren uit welk der fabrieken een stuk afkomstig is. Het Loosdrechtsche vertoont den meesten Franschen invloed en hieronder vindt men ook alleen het z.g. geperforeerde porcelein. De verwantschap tusschen het Amstel, Haagsche en Loosdrechtsche was zeer groot en de samenhang der fabrieken zéér innig; zoo zag ik eens een eetservies, waarvan de stukken deels het Amstel-merk, deels het Haagsche en deels het Loosdrechtsche droegen. De collectie Loosdrechtsch porselein nu, die de Heer van Sypesteyn bijeengebracht heeft, is behalve om hare groote aesthetische waarde ook eenig uit een oogpunt van studie. Want men vindt erin naast de echte Hollandsche modellen en versieringen ook voorbeelden van imitatiewerk van de bekendste Europeesche fabrieken en zelfs van Chineesch en Japansch porcelein, waaruit blijkt, dat de toenmalige Hollandsche industrie zich aan de vraag en den smaak trachtte aan te passen en behalve modellen van Saksen, Sèvres en Doornik ook Chineesche en Japansche ceramiek imiteerde. De verzameling bevat eenige rijk gedecoreerde theeserviezen, een twaalftal portret-bustes van beroemde 17e eeuwers in biscuit op porceleinen voet (zie afb. IX), verder schalen, borden, kopjes en schoteltjes, reliefs en plaques en een aardig damspel met porceleinen steenen. Onder het Weesper porcelein (16 à 17 stuks) bevindt zich een fraaie soepterrine met reliefs en beschilderingen, waarvan de pendant in het Rijksmuseum is. Amstel en Haagsch zijn ook vertegenwoordigd, vooral het eerste in eenige zeer goede stukken. Van de beroemde Duitsche fabrieken bezit de collectie mooie stalen uit Meissen, Höchst (een aantal kostbare beeldjes), Niederweiler, Fürstenberg en Berlijn, eenige biscuitgroepen uit Weenen, terwijl er ook schoone stukken uit Parijs, Sèvres, Doornik en Brussel aanwezig zijn. Gaarne vestigt de Heer van Sypesteyn de aandacht zijner bezoekers op zijne uitgebreide verzameling Chine de Commande, die in de zgn. hoekkamer van het kasteel in twee oude glazen kasten is opgesteld. | |
[pagina LXXXI]
| |
afb. ii. p. moreelse.
catharina van nijenrode. | |
[pagina LXXXII]
| |
afb. i.p. moreelse
cath. v.d woert.
afb. iii. school moro.
joh. v. nijenrode.
afb. iv. g. van der mijn.
groep der kinderen van sypesteyn. | |
[pagina LXXXIII]
| |
afb. v. terracotta beelden, de beide linksche ges. p. xavery, rechts vlaamsch, ± 1650.
afb. vii. armstoel. vlaamsch werk. begin xviie eeuw.
afb. vi. j. pollard. portretbuste ± 1590.
afb. viii. ijzeren kandei aar xve eeu.
| |
[pagina LXXXIV]
| |
fab. ix. loosdrechtsch porcelein.
afb. x. chine de commande.
| |
[pagina 417]
| |
Na de rijke collectie in het Rijksmuseum, die onlangs door legaat zoo'n groote uitbreiding heeft gekregen, is deze op de Sypesteyn waarschijnlijk wel de grootste en schoonste in den lande. In de 17e en 18e eeuw betrok men ontzaggelijke hoeveelheden porcelein uit China en het behoeft ons niet te verwonderen, dat de Hollanders in hun grooten tijd, toen zij zoo'n sterk nationaliteitsgevoel bezaten, geen genoegen namen met uitsluitend Chineesche decoraties, maar gingen verlangen, dat de porceleinen met Hollandsche motieven versierd werden. Een bewijs van fijnen smaak gaven zij zeker niet door de zoo uiterst delicate Chineesche versieringskunst te versmaden en den Oosterschen kunstenaars Europeesche voorstellingen op te dringen, die dezen niet begrepen, maar zij gaven blijk van trotsche zelfbewustheid, waarin men de heerschers kan herkennen. Men bestelde serviezen, borden en schotels met de decoraties, die men wenschte en men stelde dit ver boven het goed met Chineesche versieringen, dat men minachtend ‘te veel naar de fantasiën der Chinezen beschildert’ noemde. Intusschen waren het niet alleen de Hollanders, maar ook de Engelschen en Franschen, die op deze wijze hun porcelein in China lieten maken. Men zond de ontwerpen waarschijnlijk meest in gravure naar China met de opdracht deze volkomen getrouw op de ceramiek te copieeren. Op de Sypesteyn ziet men nu talrijke exemplaren van borden en koppen met de wapens van Hollandsche families en met portretten, o.a. van Anthonie Leeuwenhoek, van Prinses Carolina, de dochter van Willem IV (de schotel met het portret van haren gemaal is in het Museum Carnavalet te Parijs). Op Fransche bestelling zijn in China 5 portretbustes van Lodewijk XIV, zijne gemalin en zijne naaste familieleden gemaakt, die maar zeer zelden nog compleet voorkomen. Hier bevinden zich de beide beeldjes van den koning en de koningin en vermaken ons om de Chineesche visie op Europeesche vorstelijke personen (In het museum te Dresden is ook dit paar aanwezig, zie Graesse, Catal. Dresden p. 86) (Afb. X). Voorts zijn er een aantal stukken van het zgn. Jezuïtenporcelein (dit is gedecoreerd met christelijke of bijbelsche voorstellingen), o.a. een paar veelkleurige schoteltjes met de kruisiging. Ook zijn er verschillende borden, waarop het oproer te Rotterdam in 1691 en de plundering van het huis van Jacob van Zuylen van Nijevelt in beeld is gebracht. Eenige eierschaalkopjes en schoteltjes met figuren of familiewapens behooren wel tot de kostbaarste stukken. Behalve het Chine de commande bezit de Heer van Sypesteyn, bij wien men nooit eenig spoor van eenzijdigheid kan ontdekken, ook een uitgebreide en uitgezochte verzameling Chineesch porcelein, dat met inheemsche motieven gedecoreerd is. Hieronder bevinden zich fraaie stukken, uit de periodes Ming, Khang-Hsi, Kien-Lung en Yun-shang. Verscheidene | |
[pagina 418]
| |
rijk versierde vazen en pullen in familie-verte en familie rose moeten met name genoemd worden. Onder de 18e eeuwsche stukken munten eenige kostbare geëmailleerde borden uit, waarop subtiele decoraties van figuren of bloemen en met rooden achterkant. Er is hierbij een bijzonder fraai exemplaar van een bord, dat versierd is met de zeven randen en een rijk staal van gelaqueerd porcelein. Een aparte kast met ‘blauw’ bevat alleen stukken van de fijnste kwaliteit. De verzameling aardewerk is niet zeer talrijk, maar zeer verscheiden en bevat stukken van zeldzaamheid en schoonheid. Hiervan vragen eenige groote, blauwe borden met Chineesche motieven gedecoreerd en met de merken Pijnacker en van Duynen, benevens een zeer fraai vijfdeelig kaststel de aandacht. Het zgn. roode porcelein van Ary de Milde is aanwezig in verschillende exemplaren van theepotjes en van schoteltjes. Voor de geschiedenis onzer Hollandsche ceramiek zijn een 10tal potjes van Middeleeuwsch aardewerk, die opgegraven zijn, deels op de terreinen van de Sypesteyn, deels in den Haag, interessant. De vormen zijn zeer primitief, maar de kleuren hebben vaak een groote bekoring. Bovendien staan er in de toonkasten eenige voorbeelden van Arnhemsch, Brusselsch en Engelsch aardewerk, waaronder modellen van de bekende Wedgwood vazen. Hij, die met aandacht deze zoo verschillende ceramische producten op het kasteel komt bekijken, kan zijn kennis ervan aanzienlijk vergrooten, want juist omdat de collectie niet overtalrijk is laat zij zich gemakkelijk overzien. In dezelfde vitrine staan een twintigtal Nassausche en Raerensche kruiken, alle zeer gaaf geconserveerd, waarvan de meeste versieringen hebben in medaillons, veelal met inscripties uit de 16e en 17e eeuw. In de groote bovenzaal van het kasteel, waar het Europeesche porcelein is opgesteld in een omgeving van 18e eeuwsche meubels, staat tegen een der vensters een vitrine, die een kleine collectie glaswerk bevat, welke wederom zeer veelzijdig is, omdat zij stukken bevat uit de 16e-19e eeuw van Hollandsch, Duitsch, Boheemsch en Venetiaansch werk. Er zijn roemers, wijnglazen, sierbekers, kannen enz. Een groote roemer, die helaas beschadigd is, van Boheemschen oorsprong is hier te lande gegraveerd met het portret van Willem III en eenige heldenfeiten uit het leven van den Stadhouder-koning. Een flesch heeft een beschildering van een Bacchusfiguur, die sterk aan den stijl van Goltzius herinnert. Te noemen zijn nog eenige zeer fraai met portretten of figuurtjes gegraveerde Wolfglazen en een merkwaardig, sterk geïriseerd glaasje, dat Venetiaansch lijkt en dat, naar de eigenaar vertelde, voor een 15-tal jaren in den Haag is opgegraven. Wederom een andere, zeer welvoorziene afdeeling van Jhr. van Sypesteyn's collectie is die der boekbanden, welke met goede kennis en critiek bijeengebracht is, zoodat zij een uitmuntend overzicht biedt van deze | |
[pagina 419]
| |
kunst van de 16-19e eeuw in verschillende landen van Europa. Er zijn voorbeelden van gestempeld, gesneden en beschilderd leder (marokijn, rund- en zwijnsleder), in zilver, schildpad, en geborduurd fluweel van Italiaanschen, Nederlandschen, Duitschen, Franschen en Engelschen oorsprong, alle in zeer goed geconserveerde specimina. Onder de Hollandsche stukken vindt men een 10-tal Magnusbanden, meest in 8o formaat. Eenige Engelsche geborduurde exemplaren, dateerend uit omstreeks 1600, zijn zeldzaam. De banden bevatten meest boeken, die wat inhoud betreft, geen bijzondere bespreking verdienen, behalve een Parijsch drukje uit 1515 ‘De imitatione Christi’ en een Nederlandsche bijbel (Statenvertaling) in 8o formaat, te Amsterdam in 1739 uitgegeven, met 40 gravures van Jan Luyken, welke in goud en kleuren geschilderd zijn door Pieter van Gunst. Deze op zich zelf reeds zeldzame uitgave munt bovendien uit door een buitengewone gaafheid en frischheid, waarin zij geconserveerd is. Het benedenvertrek in den toren van het kasteel is ingericht als wapenkamer en is geheel gevuld met een verzameling wapens, dateerend uit de 14e-18e eeuw. In een vitrine liggen eenige der oudste stukken, waaronder een Middeleeuwsch kruiszwaard, dat opgebaggerd is in een onzer rivieren, eenige dolken en beulsbijlen. Heel merkwaardig is een klein 15e eeuwsch kanon, dat uit den Biesbosch werd te voorschijn gebracht en dus waarschijnlijk nog dateert van vóór 1426, het jaar van den St. Elizabethsvloed. Niet minder interessant is een oorlogs-windeboog uit de 16e eeuw, benevens een aantal lansen en hellebaarden, waarbij uiterst sierlijke, uit de 15-17e eeuw. Uit dezelfde periode stammen eenige borstharnassen met rugstukken, een maliënkolder, een Maximiliaanshelm, met handschoenen en een tweetal kruithorens. Verschillende geweren bevinden zich er onder, waarbij een Duitsch stuk uit de 16e eeuw uitmunt, dat van ebbenhout vervaardigd is, met ivoor is ingelegd en een gesneden ijzeren loop heeft. Twee pronkkruisbogen uit de 18e eeuw, die aan gilden hebben toebehoord, zijn mooie stukken. Een Fransche koninklijke jachthoorn uit 1791 vertoont de eigenaar gaarne zijnen bezoekers, omdat hij dateert uit de allerlaatste dagen van het koningschap van Lodewijk den XVIen. Een speciaal woord moet gewijd worden aan een zevental bijzonder fraaie jacht- en pronkdegens, die in een kleine vitrine zijn opgeborgen. Het zijn prachtige stukken, meest dateerend uit de 18e eeuw, waaronder er zijn met gevesten van zilver en van ijzer, geïncrusteerd en gedamasceerd met goud. Ten slotte mag eene verzameling stoffen genoemd worden, waarbij zich eenige 18e-eeuwsche damesjaponnen bevinden en een hoeveelheid oude kanten, waartusschen kenners veel schoons ontdekten. Zoo was hieruit ingezonden op de kanttentoonstelling, die voor circa 1½ jaar in het | |
[pagina 420]
| |
Rijksmuseum gehouden is, een Venetiaansche dameskraag uit pl.m. 1590, die ieders bewondering wekte om de uitnemende schoonheid en gaafheid. Tot zoover is voornamelijk het aesthetische belang der verzameling van Sypesteyn geschetst, maar het zou eenzijdig zijn haar alleen van die zijde te beschouwen. Want van het begin af heeft bij den veelzijdigen collectionneur, die een groote liefde voor oude kunstzaken vereenigt met eene enorme kennis van technieken, de gedachte voorgezeten een studieverzameling aan te leggen en wel op dezelfde manier, waarop destijds de verzameling van het museum Cluny te Parijs gevormd werd. De Heer van Sypesteyn heeft zich nml. vele jaren bezig gehouden met het samenstellen van een glossarium of woordenboek, waarin alle termen, die gebruikt worden voor en te pas komen bij kunstvoorwerpen, opgenomen zullen worden en hij heeft daarbij de bedoeling gehad dit woordenboek als het ware in natura aanschouwelijk te maken door zooveel mogelijk van elk genoemd voorwerp een specimen bijeen te brengen. Zoo sluit zijne uitgebreide en veelzijdige verzameling zich aan bij het glossarium, waarvan hij den opzet gereed heeft. Eenige voorbeelden zijn ter verduidelijking op te sommen: naast de fraai gestempelde boekbanden uit de 16e of 17e eeuw bijv. vinden wij hier de origineele handstempels, waarmede de versieringen op den band werden aangebracht; wij zien den ijzeren gietvorm, waarin zilveren platen werden afgedrukt of een koperen dito, waarin tinnen lepels werden gegoten enz. Zoo zal elkeen, die belang stelt in oude technieken een ruim veld van studie in deze collectie kunnen vinden. In zijn als Museum toegankelijk gesteld kasteel richtte de eigenaar in 1924, '25 en '26 eenige tentoonstellingen in, waaraan het denkbeeld van het populair-demonstratieve woordenboek ten grondslag lag. Zoo waren er exposities van verlichtingsartikelen en hiervoor konden vertoond worden: graflampjes, olielampjes, kandelaars, kaarsenkronen, wandluchters, blakers en kandelabres, die een summier overzicht gaven van de wijzen van verlichting van de vroegere Middeleeuwen af tot in de 19e eeuw. Er was ook een afdeeling gemaakt van kistjes en koffertjes van de 16e-19e eeuw en daarvan werden vertoond: trouwkoffertjes, geld- en juweelenkistjes, bonbondoozen, theekistjes, likeurkelders enz. Deze aanschouwelijke voorstelling, waartoe de ernorme verzameling ruimschoots gelegenheid biedt en die telkens kan wisselen, is uit een oogpunt van studie van oude kunstnijverheid, vooral van cultuurhistorische studie van groot belang. Hoezeer de min of meer populaire wijze van exposeeren door den Heer van Syspesteyn gevolgd, de belangstelling van het publiek had, moge blijken uit het feit, dat zijn kasteel in den zomer van 1924, toen hij het voor het eerst toegankelijk stelde, ruim 800 bezoekers kreeg en dat dit getal in '25 en '26 klom tot 1000 en 1100. |
|