Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 37
(1927)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 406]
| |
De Gestyleerde samenleving,
| |
[pagina 407]
| |
dit kostbare brok historisch leven, dat misschien tot nog toe onvoldoende opgemerkt is. En het is de opmerkzaamheid ten volle waard!Ga naar voetnoot*) Het valt mij vooral op, dat hier een menschengeslacht leeft, dat in zijn verschijning waardigheid en adel tentoonspreidt. De gansche levensverschijning hier is als een schoone harmonie zonder verstoring, als een symphonie zonder dissonant. Ik bedoel: het is een kunstschepping en bezit het harmonische dat kunstscheppingen eigen is. Er gaat een groote bekoring uit van al de vormen die deze beschaving geschapen heeft. Alles wat deze menschen doen is, al de dingen uit hun omgeving zijn vol artistieke bekoring. De kleederdracht, bij den man eenvoudig en sober, bij de vrouw rijker, prachtvoller, is zuiver van kleur en vorm en schept den mensch tot een schoone figuur. Zoowel de voor de hoogtijden getooide vrouw, als die in haar dagelijksche boerenwerk is een verschijning van een zuivere, schilderachtige schoonheid. En de huisjes en de groepeering der huisjes zijn een rijke variatie van bevallige vormen en lijnen. Waar de schilder ook elders veel schoonheid aantreft weliswaar, maar moeite kan hebben om een waardige combinatie of groep voor een goede compositie te vinden, vooral in de omgeving der menschen, de huizen, de gebouwen, daar vindt hij hier honderd verschillende schilderachtige hoekjes en gezichten. Ik heb vaak getracht om in de gemiddelde moderne woning, hoofdzakelijk gebouwd in de vorige eeuw, eenige aantrekkelijkheid en architectonische schoonheid te ontdekken, eenige zuivere vertolking te vinden en ik vond ook wel iets, doch er is zoo weinig, dat bewondering, geestdrift afdwingt. Maar hier ben ik overrompeld door een spontane bewondering. Er zijn nauwelijks voorbeelden te vinden, voor zoover ik beoordeelen kan, waar de stijfheid en de hoekigheid van het vierkante, zware gebouw en der muurvlakte zoozeer door een losse bevalligheid van uitbouwingen en gebroken daklijn en helderkleurige luiken en deuren gebroken wordt en omgeschapen tot een bekoorlijk ‘romantisch’ geheel. Dit land is bijna zonder eenig natuurschoon. Het is van oorsprong een volkomen eentonige kale grasvlakte. Dus een landschap dat aan den mensch weinig kans biedt in de bebouwing en bewoning van dien grond iets moois voort te brengen. En juist hier is een dorp ontstaan, zoo verrukkelijk mooi, als men zelden aantreft. Door een verwonderlijk-zuivere en compositorische groepeering van de prachtig-zuivere huisjes, met de heldere blinkende groene, roode en paarse kleurvlakken der luiken en deuren en versierde dakranden, tusschen geboomte, hoofdzakelijk be- | |
[pagina 408]
| |
staande staande uit de grijze weelderige waterwilg is een zeer harmonische rijkdom van bevallige vormen, hoekjes en groepjes ontstaan. Wanneer men door dit dorp, dat een urenlange ‘streek’ is, loopt, en men bewondert links en rechts de telkens opnieuw verrassende groepjes en tafereelen, dan wordt men nu en dan rauw getroffen door een huis in den algemeenen nuchteren 19e eeuwschen trant gebouwd, dat daar in deze oogbekorende omgeving in al zijn leegte en leelijkheid een dubbel afstootenden indruk maakt.... Maar toch zijn dat nog slechts uitzonderingen; ik geloof, dat bijna nergens een oud stukje cultuur zoo ongerept is bewaard gebleven. Alles wat deze menschen dragen en bezitten, hun woningen en gereedschappen, hun kleeding en versierselen, maakt eenzelfden bekorenden indruk, is tot schoonheid geworden; het leven heeft zich hier in schoonheid geopenbaard. De gereedschappen, die de boeren gebruiken in hun werk, zijn door krullen, verguldsel en frissche kleuren gemaakt tot stukjes kunst en gerangschikt in een bergplaats, waarin nu de vlakken, kleuren en vormen van het woninggeheel hun domineerend centrum vinden, het geheel maken tot een bevallige en sierlijke groep. Ook het leven binnenshuis, de atmosfeer der woningen inwendig, overtuigt ons dat de levenswijze, de levenshouding dezer menschen tot stijl geworden is. Een sterke tegenstelling wordt hier gevormd met het interieur dat door de moderne ordelooze fabrieksproductie chaotisch en stemmings- en uitdrukkingsloos is geworden. In de huizen der Staphorster boeren leeft de atmosfeer, die door alle tijden heen door de schilders gezocht is als het meest-beteekenende, meest-echte aanzien van het bestaan, in één woord als het schilderachtige. En dat is wel de hoogste gezichtshoek van waaruit men het bestaan zien en beoordeelen kan. De Staphorster boer heeft veel liefde en gevoel voor versierselen. Hij draagt rijke gedegen sieraden van edel metaal, groote zilveren of gouden, kunstig bewerkte knoopen aan zijn gewaad, terwijl de vrouw onder kantwerk de blinkende beugel draagt, die haar, wanneer de zon hevig daarin glanst, maakt tot het stralende toppunt van al de schoonheid in deze zoo indrukwekkende kleine gemeenschap. Het hoogtepunt in het waardige, edele, zuivere leven, dat deze menschen weten te leiden, wordt bereikt in de Zondagsche kerkgang, waar ik getuige van ben geweest. In een optocht begeven de boeren en boerinnen zich naar de kerk en gaandeweg voegen zich er meer menschen bij, tot er eindelijk een groote schare gevormd wordt. Al deze menschen, die in processie ter kerk trekken, in hun zwaar-rijke imponeerende kleederdracht, maken een onbeschrijfelijken indruk. Ik zeide reeds, dat de voornaamste menschelijke eigenschap, die zich zoo sterk en schoon uit, waardigheid is. De vrouwen dragen aan zilveren kettingen zware kerkboeken | |
[pagina LXXIX]
| |
staphorster boeren.
staphorster boerinnen.
naar het land.
| |
[pagina LXXX]
| |
boerenhuis te staphorst.
interieur van de vroegere burgemeesters-woning te staphorst.
| |
[pagina 409]
| |
mee. In menschen, die zulk een plechtigheid en wijding weten te scheppen, is nog waarachtige zuivere vroomheid, diep geloof en innige devotie. Deze merkwaardige processie (gevormd door Calvinisten!) die ik het geluk had te zien, is door de groot-menschelijke eigenschappen geloof, vroomheid en devotie gegroepeerd. In deze zuivere harmonische gemeenschap komt al het menschelijke zuiver tot uiting. Een edele innerlijkheid heeft zich hier gemanifesteerd. - Het is te betreuren, dat de Staphorster cultuur (al gaat het niet zuiver op dit begrip te gebruiken, het is toch een overblijfsel uit een vroegeren beschavingsvorm, die tot iets plaatselijk-eigens is gegroeid, die hier een eigen nuance heeft gekregen) geen eigen kerkgebouw heeft vermogen voort te brengen. Hier was voor mijn gevoel in de zuivere sfeer, de wonderbare harmonie, die mij omringde, een hinderlijke leemte. Deze kleurige kleine samenleving is een kunstuiting. Ieder gebaar en iedere daad dezer menschen van het rhytme van hun dagelijkschen arbeid tot hun eenvoudige-waardige plechtigheden is tot kunst geworden leven, is levenskunst. En de priesters dezer eeredienst zijn eenmaal geweest de kunstenaars, de scheppers van den vorm, waarin zich het leven uit en beweegt. Het moet een kunstenaarsgeslacht zijn geweest, dat dit alles heeft voortgebracht. En de eenvoudige bewoners, die zich waardig en voornaam bewegen in deze vormen, moeten artistiek buitengewoon fijn bewerktuigd zijn. Welk een contrast met het geestelijk canaille, waartoe het eenvoudige volk heden ten dage dreigt te verworden, dat vaak niet anders kan dan grinnekend en wezenloos lachen, wanneer het in aanraking komt met edeler en fijner leven. In zulk een ritueele gemeenschap is ook het probleem van de ‘nutteloosheid’ der schoonheid en der kunst enz., dat in onze moderne maatschappij zooveel moeite geeft, opgelost, omdat hier volkomen andere factoren gelden voor de verrichtingen der menschen, dan enkel het ‘practische nut’ dat bereikt wordt, omdat hier nog eigenschappen als kinderlijke voornaamheid, rijke eenvoud, waardigheid, adel, alle stuwende krachten, die tot schoonheid stollen in hun uiting, gevonden worden. Hoe is hier onbewust iedere dagelijksche handeling der menschen geworden tot een edel gebaar, bijna soms geheven tot de hoogte van een heilige handeling. De buitenstaander, die niets dan den banalen plebeïschen geest van velerlei in het hedendaagsche leven kende, dat men ook beschaving noemt, komt hier bijna tot ontzetting, door den indruk der schoonheid van de menschelijke kunst schepping, die ieder alledaagsch ding geworden is, en door de sfeer, waartoe dit alles gegroeid is, door de levenshouding van een kinderlijk en edel ras, dat het menschelijke in zijn hoogste openbaring heeft benaderd. Hoe schoon is deze gestadige dagelijksche demonstratie der beste en | |
[pagina 410]
| |
hoogste krachten van het innerlijk van den gezonden edelen mensch. Welk een hooge waarde krijgt het bestaan, waarin tot uiting komen waardigheid en voornaamheid, wijding en plechtigheid van een edele menschelijkheid, waarin leeft het geloof en de devotie ten opzichte van de groote scheppende natuur. Wat mij betreft, de indruk, die deze kleine, maar kostbare dorpscultuur op mij gemaakt heeft, zal mij onvergetelijk blijven. Mijn inzicht in de dingen van het bestaan is hier tot verdieping gekomen. Ik ben mij hier bewuster geworden aangaande de groote mogelijkheden, die in den mensch en zijn samen-leven liggen. Ik heb iets van het menschelijke in zijn edelste openbaring gezien.
Het moderne leven is een verwarde en daardoor een banale en stijllooze uiting van een complex van ook tegenstrijdige en elkander vijandige krachten, die het menschenbestaan vormen. Wij zien de demonstratie van al de krachten, die in de innerlijke wereld van het menschelijke gemoed gisten en woelen, zonder dat zij zich ordenen en richten tot een stijlvolle ontplooiing. Maar de aldus ontstane menschengemeenschap blijft een chaos, zonder eenheid en zonder stijl. Er zijn wel schoone fragmenten en elementen, maar zij blijven afzonderlijk bestaan en men kan niet spreken van een ‘cultuur’ in den zin van een schoonen harmonischen beschavingbloei. Er is niet de ééne stijl, de universeele organische levensvorm. In vele historische tijdperken heeft de menschheid wèl zulk een gestyleerden levensvorm weten te scheppen. En men moet erkennen, dat een tijd als wij beleven een mislukte gemeenschap heeft voortgebracht en daarentegen de eenige gezonde, volledige en hoogste uiting van het leven een gestyleerde ordening, een tot een schoone atmosfeer gegroeide organische gemeenschap is, die eenmaal ook in deze landen bestaan heeft, waarvan wij hier nu een vrij zuiver en zeldzaam overblijfsel vinden. Wanneer men aanschouwt wat zich hier ontplooid heeft, erkent men, dat dit een bestaan is van hoogere orde, waardevoller dan het andere, verwarde cultuurlooze leven onzer dagen. Men voelt het, eerst zulk een leven is ‘waard om geleefd te worden’, eerst zulk een leven zou in ons geestdrift en liefde kunnen wekken, en schept eerst het rhytme, dat alle vertwijfeling, verdwaling, onmacht, rampzaligheid, ondergang, al de slechte krachten in het bestaan, uitdelgt en overwint. Er is hier een onbeschrijfelijk iets, dat allen samenbindt; alle krachten richten zich gezamenlijk tot één doel. Hier is een waardige, edele expositie tegenover het ‘absolute’. Er is hier een weten, dat allen gemeen is, iets dat allen samenbindt, de eenheid, de orde, kortom: de stijlvolle cultuur. Al is het een miniatuurbeschaving, het is toch dat, wat de menschheid slechts in de groote tijden der historie heeft weten te formeer en. | |
[pagina 411]
| |
Wij beweerden hier te vinden een kleine landelijke samenleving, die gedurende haar historie een zekere merkwaardige cultuurvorm heeft ontwikkeld, in beginsel en in kleiner omvang hetzelfde wat de historische groote culturen waren (waarvan wij het dan ook een rest noemden). Dit wil niet zeggen, dat in al haar veelvuldigen rijkdom en veelzijdigheid van vormen hier bestaat wat wij gewoonlijk onder het begrip cultuur verstaan. Integendeel, wat wij hier aantreffen is slechts primitief en eenvoudig en slechts gering vergeleken bij de grootsche ontplooiing der menschelijke kracht in stijl en harmonische schoonheid, die de beschavingen der oudheid waren. Toch onderscheidt men duidelijk de vormen, die het leven hier aangenomen heeft van hetgeen men aantreft op de dorpen elders, dat men slechts kan zien als het onderdeel der wereldbeschaving, als het typische plattelandsche en boersche element in die beschaving, naast bijv. het steedsche, en ook in een zekere verhouding tot de organen dier beschaving, de functies, waaraan het deel heeft, de industrie, de landbouw, de politiek, de wetenschap enz. Hier is dat alles evenwel geheel anders. Hier is datgene aanwezig, waaraan wij het verschil herkennen van een samenleving, die een ontwikkelingsgang doormaakt en vaak ordeloos en verward is, met een cultuur, die is de synthetische, stijlvolle ontplooiing der krachten die in de menschheid zijn. Wat hier dus een cultuur genoemd wordt is inderdaad slechts een klein en gering voorbeeld van de grandiooze uitdrukking van het menschelijke in schoonen stijl, wat eigenlijk onder dit begrip verstaan wordt. Klein en gering n.l. in den vorm. Er is hier geen rijkdom van vormen, geen expositie van majesteit, praal, luister. Maar het wezen is echt. En het wezen dezer kleine gemeenschap is anders dan wat men in andere dorpen elders op het platteland kan aantreffen. (Ik vergelijk met het dorp, en het platteland, omdat Staphorst een dorp is.) M.i. is cultuur tenslotte niet anders dan de ritueele levenshandeling, het tot schoonen vorm en gebaar geworden leven. Het is misschien ver in de historie de magische kracht van een buitengewonen enkeling (als voorbeeld noem ik den ontzaglijken Mohammed) geweest, die de dwalendchaotische krachten om zich heen, van zijn medemenschen, in een gemalen vorm wist te binden en te richten tot eenheid en gestyleerde ontplooiing. Wat alle leven moet zijn: ‘de uitstraling van het Goddelijke’, heeft hier zijn harmonischen vorm gevonden, die deze kosmische handeling zichtbaar en bewust maakt. Eenmaal in den aanvang vond het wonder plaats dat de vorm gevonden werd, waarin de levenskrachten, die in het nog primitieve en natuurlijke ras bestonden, zich konden kristalliseeren. Het gezamenlijke leven der menschen werd, inplaats van een richtinglooze chaos, waarin al de krachten wild hun weg zochten en ook onderling kampten en botsten, een harmonie, | |
[pagina 412]
| |
een samenhang, vond een band, die tot organische eenheid bond. Zoo werd het leven der menschen tot een ritueele handeling. De vorm, het gebaar daarvoor werd gevonden, die deze handeling opbouwt. De vorm der kleeding werd gevonden, die de menschen tot schoone figuren maakt in het tafreel van hun samenleven. Het decor van dit tafreel hielp mede aan den bouw van deze levensstijl. En zoo ontstond, in tegenstelling met den strijdenden kolkenden chaos, de harmonische ritus, de eeredienst, de gestyleerde uiting van het innerlijke. En in zulk een stijlvolle samenleving moet in de bewustzijnen der wezens, die haar vormen, een collectief, gemeenzaam idee bestaan, een intuïtief weten, dat allen onbewust bezitten. Er is een gezamenlijk geloof aan het leven, een onuitgesproken aanvaarden van het leven. In zulk een gemeenschap kan geen twijfel, geen ongeloof, kunnen geen ondermijnende, verdervende krachten werken. De leven-scheppende en -behoudende tendentie van zulk een gemeenschap ligt daarin, dat zij deze heeft uitgebannen en overwonnen. Zij opent voor het leven de verste perspectieven.
In mijn beschouwing komen de twee hoofdgestalten, waarin het gemeenschapsleven kan verschijnen, tegenover elkaar te staan en ik kies misschien met al te veel geestdrift en onrechtvaardige voorliefde voor den cultuurvorm en zie over 't hoofd de dorre vormelijkheid, waartoe zulk een ritueele levensuiting kan verworden en vergeet dat de schoone vorm wel een jammerlijke leegte, een innerlijke dood kan verbergen en er daarentegen in de huidige moderne maatschappij waarheid en eerlijkheid is, en het leven veelzijdiger is. Maar toch zal ik zonder bedenken mijn bewondering geven aan de cultuur, die de innerlijkheid ritueel uitdrukt, boven de ‘alle mogelijkheden omvattende’ moderne, collectiviteit, die maar een armzalig groeisel is naast de gemeenschap, die alle edele menschelijke eigenschappen weet te uiten, te styleeren. En het lijkt mij ook het veiligst uit te gaan van het axioma, dat er tusschen vorm en innerlijk een onscheidbaar verband is, dat alles wat zich als schoonheid voordoet, ook ‘echt’ is. De waardigste en hoogste vorm van het menschelijk samenleven is zulk een schoone levensvorm, waarvan wij hier een eenvoudig maar wezensecht voorbeeld vinden, die als zoodanig de zuiverste demonstratie is van het absolute, het eeuwige, van wat de wijsgeer wel het kosmisch beginsel, de kunstenaar de schoonheid en de godsdienstige de Godheid noemt. Hier is de mensch van den ‘oergrond des bestaans’ de zuivere uiting! Hier is nog het contact tusschen God en zijn schepping! |
|