wiens scheppingen veelal in het middelpunt van onze belangstelling moeten staan, C.J. van der Hoef, zijn werkzaamheid op penninggebied aanving.
Naast hem zullen wij als vertegenwoordigers der oudere richtingen in het bijzonder Toon Dupuis en Jac. J. van Goor noemen, en als voorvechter der nieuwere opvattingen vooral Bolle.
Het werk van den eens zeer geprezen medailleur Wienecke kan buiten beschouwing blijven, daar zijn te talrijke voortbrengselen der latere jaren uit oogpunt van penning‘kunst’ zeer onbelangrijk zijn, al zal men steeds den vaardigen handwerkman, die de behandeling der plasteline volstrekt beheerscht, waardeeren, het daarom des te meer betreurend dat het scheppend vermogen uitgeput blijkt en de Kunst-opvatting geheel verouderd is - een lot, dat nimmer de toegewijde voortzetting der traditie, doch slechts de slaafsche opvolging der mode treft.
Behalve de genoemden zijn er uitteraard nog velen, en daaronder zeer begaafde kunstenaars, die meer of minder vaak het ontwerp voor een penning modelleerden, doch waar in dit praatje geenszins naar volledigheid wordt gestreefd, doch slechts voor enkele meest kenmerkende verschijnselen de aandacht wordt gevraagd, worde het niet noemen van een kunstenaar of zijn werk allerminst uitgelegd als gevolg van mindere waardeering.
Voor wij echter in bijzonderheden treden, rest ons nog een inleidende vraag te beantwoorden: welke zijn de vraagstukken, welker oplossing de Kunstenaars dezer dagen bezighoudt?
Te dien aanzien kunnen wij beginnen met op te merken, dat de vraagstukken, die in het onmiddellijk voorafgaande tijdvak vooral de aandacht vroegen, namelijk de verdeeling van het vlak en de verhouding van beeldenaar en achtergrond, in onze dagen voorondersteld zijn, doch niet als zoodanig meer moeilijkheden geven.
Wat thans naar voren komt is in hoofdzaak de reliefbehandeling zelve, die uiterst fijn gevoel voor verhoudingen vereischende behandeling van het relief als beeldende waarde op zich zelve en als kleurwaarde in zijn verhouding tot den begrenzenden cirkel, een vraagstuk, dat zoozeer het meest wezenlijke der penningkunst raakt, dat niemand verwachten zal, dat de Hollanders onzer dagen het eens en vooral oplossen; zoo belangrijk daardoor ook, dat voor een groep kunstenaars, welke dit vraagstuk in het bijzonder in het oog vatten, met vrijmoedigheid de aandacht gevraagd mag worden van allen die in de penningkunst belang stellen.
Vergelijken we nu enkele penningen om het vorenstaande in bijzonderheden uit te werken.
In de eerste plaats verzoek ik U uw aandacht te geven aan de behandeling van het portret.
Daarbij vraagt onwillekeurig Toon Dupuis het eerst onze aandacht. Deze ras-beeldhouwer, deze voor alles levenskrachtige, breede vertegen-