Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 37
(1927)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 1]
| |
auguste rodin.
het eeuwige idool. | |
[pagina 1]
| |
Auguste Rodin en zijn denkbeelden over kunst
| |
[pagina 2]
| |
niet alleen omdat Rodin bewijzen kon dat zijn model, een Belgisch soldaat, Auguste Neyt geheeten, iets grooter van afmeting was dan het beeld, maar ook omdat zulk een afgietsel nooit een dergelijken levenden indruk zou gemaakt hebben. Als om de zaak goed te maken, werd het beeld drie jaren later door den Staat aangekocht voor het Musée Luxembourg; en sedert zijn er ook elders, in musea van het buitenland, een aantal copieën van te vinden. Plotseling had zoo Rodin zich ontpopt als een gerijpt kunstenaar. Hij was trouwens inmiddels reeds bijkans veertig jaren oud ge worden; en het was zeker een bewijs van geweldige ingetogenheid en zelfbeheersching van hem geweest, zoo lange jaren onopgemerkt voort te leven en met niets voor het publiek te voorschijn te treden, ondanks het gevoel te beschikken over dergelijke scheppingsgaven. Toch bood die omstandigheid voor de ontwikkeling van zijn talent haar goede zijden. Want, zooals Rilke zegt, in dien tijd drong geen vreemde stem tot hem door, geen lof die hem op een dwaalspoor had kunnen leiden, noch blaam die hem in de war had kunnen brengen. Geheel zelfstandig, zonder storende invloeden, kon zijn geniale aanleg groeien. Tot dien groei droeg ook zeker bij zijn lectuur. In die leerjaren toch las hij veel in de Grieksche classieken om zich in de geestelijke grondslagen van hun kultuur in te werken, het verband te leeren inzien tusschen de prachtige Grieksche beeldhouwwerken en de in de Oudheid gehuldigde wereldbeschouwing. Later leert hij nog vele andere groote schrijvers kennen als Dante, Pascal en Rousseau. Hij las niet veel schrijvers, maar die dan ook zeer aandachtig, zoodat hun geest op hem kon inwerken. Dante b.v. bezielde hem waarschijnlijk tot het ontwerpen van zijn Hellepoort, waaraan hij reeds in 1875 begon en meer dan twintig jaren van zijn leven bij tusschenpoozen voortwerkte zonder het geheel te voltooien - evenals Michelangelo het omvangrijk grafmonument van Juliaan II niet geheel ten einde bracht. Ware de poort gereedgekomen, dan zou hare hoogte zes Meter bedragen hebben. Behalve zulke lectuur was op zijn ontwikkeling als kunstenaar ook van veel invloed de reis, die hij in 1875 maakte naar Italië, waar hij met de prachtige verzamelingen van antieke beelden en met de werken der Renaissance-kunstenaars in originale kennis maakte, na die vroeger alleen te hebben genoten voor zooverre zij in het Louvre te vinden waren. Vooral Michelangelo heeft blijkbaar een geweldigen indruk op hem gemaakt, nadat hij tevoren reeds diens slavenfiguren zoozeer had bewonderd. Het kon wel niet anders of hij moest buitengewoon getroffen worden door de geniale scheppingskracht van den Italiaanschen meester, van wiens geest hij zich geheel doordringt, zich als opwerkend tot zijn meest voortreffelijken leerling. Gelijk die meester zal hij zich voortaan ten | |
[pagina 3]
| |
taak stellen, het menschelijk leven en lijden in zijn verschillende vormen in schoonheid weer te geven, de menschelijke zielsberoeringen in steen te vertolken. Een tweede reis, in 1877 door Frankrijk, doet hem weer ontvlammen in bewondering voor de Fransche kathedralen van Reims, Rouaan enz. Ook dáár voelde hij een algemeen gedeelde, scherp omlijnde wereldbeschouwing, die onze tijd zoozeer derft, terwijl de Oudheid en de Gothiek daaraan haar machtige grootheid vermochten te ontleenen. Beseffend hoezeer een bloeiend kunstleven behoefte heeft aan zulk een algemeen gehuldigde krachtige wereldbeschouwing, zoekt Rodin ijverig of hij niet ook in onzen tijd bewegende denkbeelden kan ontdekken, die kunnen fungeeren als leidende beginselen, nu de vroegere kerkelijke en godsdienstige idealen zooveel van haar voormalige kracht hebben ingeboet. Na zijn veertigste jaar werd Rodin, inmiddels naar Parijs teruggekeerd om daar voorgoed metterwoon te blijven gevestigd, langzamerhand algemeen bekend. Maar voor aanvankelijke bittere teleurstellingen bleef hij niet bespaard, al bleef hij door zijn groot zelfvertrouwen daartegen gewapend. Was, naar wij boven zagen, zijn eerste inzending in het Salon afgewezen en van de tweede de gaafheid van oorsprong in twijfel getrokken, bij het concours van 1880 voor een gedenkteeken der nationale verdediging werd zijn ontwerp - de prachtige ‘Génie de la guerre’ of ‘Appel aux armes’ - niet eenmaal opgenomen onder het dertigtal bij eerste onderzoek door de jury uitgehoudene. Later werden zijn ‘Burgers van Calais’ niet zóó opgesteld als hijzelf dat wenschteGa naar voetnoot*); werd zijn standbeeld van Balzac, hoewel hem opgedragen, niet aanvaard en zijn ontwerp voor een gedenkteeken van Victor Hugo afgekeurd. Het standbeeld voor den schilder Claude Gelée te Nancy, dat hem besteld was, droeg evenmin aanvankelijk de goedkeuring weg. Want nergens vermochten de eenvoudige burgers, die aan een bepaalden kunststijl gewend waren, zijn ver boven de conventies uitstijgend meesterschap te bevroeden, noch het verband tusschen het eigenlijk beeld en de aangebrachte omlijsting of voetstuk in te zien. Maar niets van al dien tegenspoed en ongunstige beoordeeling vermocht den kunstenaar uit 't veld te slaan of hem er toe te brengen zijn zelfstandige en oorspronkelijke opvattingen te voegen naar den heerschenden officieelen kunstsmaak. Langzaam maar zeker echter drong Rodin's roem en waardeering door tot het publiek. De naijverigen werden tot zwijgen gebracht en Rodin ging een plaats innemen als door Puvis de Chavannes was ingenomen. Van allerwege stroomden hem bestellingen toe en zijn beelden werden | |
[pagina 4]
| |
over de wereld verbreid om te worden opgenomen in de musea van London en Berlijn, Dresden, Boedapesth en Kopenhagen. In het jaar 1900 had Rodin een eigen paviljoen op de wereldtentoonstelling; en op 11 Juni van datzelfde jaar vond in net Café Voltaire te zijner eere een groote eeremaaltijd plaats, waaraan tal van intellectueele en artistieke beroemdheden deelnamen en waar de directeur van het tijdschrift La Plume, dat het initiatief tot die hulde genomen had, den gevierden gast toesprak in een toast waarin het o.a. heette op ietwat gezwollen toon: ‘Frère en gloire devant les siècles de notre grand Puvis de Chavannes, vous êtes comme lui de ceux qui empêchent les nations fatiguées de désespérer d'êlles-mêmes et qui suscitent dans les âmes affaiblies, ainsi qu'un sang de résurrection miraculeuse, l'admiration des chefs-d'oeuvre, donc l'admiration de ce qui peut être fait de la Vie.... Je bois à votre santé, maître, a votre santé robuste et féconde, créatrice de beauté, et par consequent de bonheur’. Het jaar tevoren, in Augustus 1899, bracht Rodin een kort bezoek aan Amsterdam, toen daar in Arti zijn werken werden tentoongesteld, terwijl de hem vergezellende Judith Cladel inleidende voordrachten hield, die vooral in Rotterdam bijval oogsttenGa naar voetnoot*). Rodin verzuimde bij die gelegenheid niet om de stukken te gaan zien van Rembrandt, die hem, vooral de Staalmeesters, in hooge mate boeiden en vooral troffen door de uitwerking van de lichtverdeeling op de visie van den vorm. Hoe gaarne, zoo verklaarde hij, zou hij een buste van den grooten schilder gemaakt hebben. Maar daartoe had hij iemand moeten tegenkomen, die volkomen op Rembrandt geleek; want, naar hij zeide, al wat niet bewerkt wordt naar de natuur, blijft inferieur werk, en dat zou tegenover zulk een grootheid zeker allerminst te pas komen. Enkele jaren later, in 1902, vond een soortgelijke tentoonstelling van Rodin's werken plaats in Praag, die daar een groot succes behaalde. Vooral in Duitschland, zelfs nog vóór hij in zijn eigen vaderland algemeen erkend werd, vond Rodin van den aanvang af groote bewondering, getuige almede de rijk geïllustreerde monographieën van Rilke en van Grautoff. Eerstgenoemde schreef over hem in 1902; en in hetzelfde jaar trok de socioloog Simmel een vergelijking tusschen Rodin en Nietzsche. Zoo mocht de kunstenaar in de laatste periode van zijn leven de welverdiende vruchten plukken van zijn noesten arbeid. Zijn groote productiviteit valt tusschen de jaren 1877-1907. Ofschoon hij na dien nog een tiental jaren leefde, heeft hij daarin weinig nieuws meer geproduceerd, behalve eenige busten, fragmenten en een groot aantal teekenschetsen. | |
[pagina I]
| |
auguste rodin.
het bronzen tijdperk.
| |
[pagina II]
| |
auguste rodin.
eva. | |
[pagina 5]
| |
Ten slotte, als de kroon op zijn werk, mocht hij het nog beleven dat na een oproep in het najaar van 1911 van Coquiot in ‘Le Journal’ van 5 September, en vooral na een soortgelijken van Judith Cladel in de Matin van 27 November, die een grooten weerklank vond onder vertegenwoordigers van allerlei beroepen, het Musée Rodin werd opgericht in het Hôtel Biron, dat hem nevens zijn atelier in Meudon sedert Oct. 1907 tot werkplaats had verstrekt en waarin nu al zijn verschillende werken blijvend werden bijeengebracht als een duurzame hulde en als de beste wijze om den kunstenaar goed te leeren kennenGa naar voetnoot*).
Ten slotte nog enkele woorden over Rodin's uiterlijk en persoonlijkheid. Rodin was niet groot van stuk, maar krachtig en pootig gebouwd met schouders en armen zooals die bij een beeldhouwer passenGa naar voetnoot†). Zijn gelaat werd gekenmerkt door een krachtigen neus, vollen baard en een ernstige, sympathieke uitdrukking. Reeds in zijn eigenhandig, op 19-jarigen leeftijd vervaardigd jeugdportretGa naar voetnoot§) treffen wij die ernstige en besliste gelaatstrekken aan, vol wilskracht maar hoegenaamd niet zelfingenomen of onbeminnelijk. Rodin had altijd veel belangstelling voor groote problemen, maar hij was niet erg sociaal voelend. Het maatschappelijk leven hield hem weinig bezig; hij vond genoeg bevrediging in zijn kunst, en hij was ook te individualistisch van aanleg om een sterke behoefte te voelen aan aansluiting aan anderen, die hij voor zijn geestelijken opbouw niet van noode had. Eenvoudig, bescheiden en natuurlijk van aard, ontmoette hij wel gaarne geestverwanten, maar hij zocht geenszins het gezelschap van velen, noch was hij voor een ieder toegankelijkGa naar voetnoot**). Hij kon dan ook zijn tijd beter gebruiken dan elkeen te woord te staan, die de eer wilde hebben kennis met hem te maken of die zich wellicht verbeeldde zich als een kunstkenner te moeten voordoen, wiens oordeel en welwillende belangstelling dankbaar diende te worden aanvaard, nu hij een voorname positie in de maatschappij bekleedde. Teekenend voor zijn bescheidenheid is het verhaal hoe hij eenmaal, uitgenoodigd naar London over te komen om daar als groot kunstenaar gevierd te worden, in Dover met een extratrein werd opgewacht maar niet te vinden was bij de aankomst van de boot, totdat men hem op 't laatste oogenblik met een groote reistasch in een 3de klas coupé zag stijgen. | |
[pagina 6]
| |
En in Londen op het feestmaal gehuldigd als de grootste beeldhouwer van zijn tijd en blijkbaar de woorden, in de hem vreemde taal tot hem gericht, niet recht verstaande, klapte hij na afloop van die rede in onschuld als teeken van bijval vol vuur met de overige tafelgenooten mede. Wat eindelijk portretten van den meester aangaat, van deze bezitten wij er verscheidene. Reeds noemden wij zijn zelfgemaakt jeugdportretGa naar voetnoot*), maar daarnevens bestaat er nog een ander uit dien tijd van Barnouvin; en eveneens een van den beroemden portretschilder John Sargent uit lateren mannelijken leeftijd. Mooi vooral is een portret van A. Legros in profiel vol krachtige uitdrukking, terwijl in de Engelsche uitgave van het boek van Mauclair een zeer goed en welgelijkend lichtbeeld wordt aangetroffen. Verder bestaan er enkele aardige photo's van Rodin zittende in zijn atelier te midden van zijn beelden; en van hemzelven, die zoovele busten wrocht van anderen, bestaan een paar artistieke borstbeelden van Camille Claudel in brons en van zijn leerling Emile Bourdelle in steen. | |
Hoofdstuk II.Rodin's voornaamste werken.Wij kunnen thans overgaan tot een korte bespreking van de belangrijkste en meest bekend geworden scheppingen van den kunstenaar. Volledig kunnen wij hierin onmogelijk zijn; want dit zou veel te veel plaatsruimte innemen, in aanmerking genomen dat het totaal aantal van Rodin's werken geschat wordt op meer dan 50 beelden, groepen en monumenten en 40 borstbeelden, om niet eenmaal te spreken van de ruim 200 nagelaten teekeningen. Bij onze bespreking zullen wij niet strikt chronologisch te werk gaan door ons streng te houden aan de volgorde der jaartallen van ontstaan. Dit toch zou van weinig belang wezen, daar nagenoeg alle werken vallen in den rijpen leeftijd en zich verdeelen over een betrekkelijk geringe tijdruimte. Daarenboven is het jaar van ontstaan dikwijls onmogelijk scherp aan te geven; want dikwijls verkeerde een beeld of beeldgroep jarenlang onder bewerking en verliep er een geruime tijd tusschen het voorloopig ontwerp en de latere definitieve voleindiging, bij welke dan gewoonlijk verschillende wijzigingen waren aangebracht. Het komt ons daarom verkieselijk voor, de beeldhouwwerken groepsgewijze te rangschikken en ze onder eenige rubrieken onder te brengen, waardoor zij naar hun onderwerp, aard en karakter meer logisch bij | |
[pagina 7]
| |
elkander komen te staan. Wij willen daarbij beginnen met de vrije stoffen, om die te doen volgen door de standbeelden en portretbusten. | |
I. Vrije onderwerpena. Enkele beelden.1. Het bronzen tijdperk (l'Age d'airain). Over de geschiedenis van dit beeld, een levensgroote volwassen mannelijke figuur, hebben wij reeds vroeger gesproken. Gewoonlijk wordt het beeld met dezen naam aangeduid; maar beter en meerzeggend zijn zeker de andere eraan gegeven namen: ‘L'homme s'éveillant à la nature’, of korter ‘Réveil de l'humanité’. Want het wil hoegenaamd niet een anthropologische voorouder van den huidigen mensch voorstellen, maar eene allegorie van het ontwaken der menschheid uit meer dierlijken en onbewusten staat tot vollen helderzienden geestelijken wasdom. Het beeld is Lysippisch van karakter en blijkbaar geïnspireerd door de antieken. Hoewel het op het Salon van 1877 slechts een 3den prijs verwierf van wege zijn onacademische opvatting, o.a. in de huidbehandeling, is het toch later geworden tot het beeld dat misschien meer dan eenig ander werk van den meester verbreiding vond over de musea der wereld. Het origineel in brons staat thans, na eerst een tijdlang in den tuin geplaatst te zijn geweest, in een der zalen van het Musée Luxembourg.
2. Johannes de Dooper. Dit beeld, drie jaren later dan het vorige afgewerkt, (1880) draagt, hoewel van ongeveer dezelfde grootte, een gansch ander karakter. De krachtige figuur schrijdt onvervaard voort op den weg naar de waarheid, vol geloofsijver predikend over onzienlijke dingen, recht op zijn doel afgaand zonder omzien en vol geestvervoering zich door niets in zijn gang latende weerhouden. De rechterarm is in spreekgebaar naar voren uitgestrekt, de linker afhangend naar de aarde wijzend. Ook dit beeld is in brons in het Luxembourg te vinden.
3. Eva. (Salon van 1899). Het prachtig levensgroot vrouwenlichaam vol schoonheid van afmetingen, stelt de paradijsmoeder voor na haren zondeval. De rechterarm is horizontaal over de borst geslagen; de linker wordt met den rug der hand tegen het rechteroor gehouden, als om zich te weren tegen verdere booze inblazingen of om de bestraffende stem Gods niet te hooren. In kwaad geweten is het hoofd vol verslagenheid ootmoedig gebogen in vreeze voor verdiende tuchtiging, op de wijze als een kind of dier in zulk een geval zijn kop terugtrekt. Het beeld was aanvankelijk bestemd voor de reeds vroegtijdig ont- | |
[pagina 8]
| |
worpen ‘Hellepoort’-uitbeelding. Met Adam als pendant zou het komen te staan aan de beide zijden dier poort. Maar het Adam-beeld werd vernietigd, volgens sommigen opzettelijk, omdat het Rodin niet bevredigde, volgens Maillard daarentegen bij ongeluk, gelijk, volgens hem, ook een ander beeld, ‘Josua die de zon doet stilstaan’, bij ongeluk zou zijn verloren gegaanGa naar voetnoot*).
4. La belle héaulmière. Dit ongewone woord beteekent ‘helmmaakster’. Het is evenals het onderwerp ontleend aan een gedicht uit de 15de eeuw van François Villon, waarin o.a. deze woorden voorkomen; ‘Quand je pense, lasse! au beau temps’.... Het beeld, niet groot van afmeting, stelt voor een volkomen verschrompelde oude vrouw, die, eenmaal beschikkende over eene innemende en zegevierende schoonheid, thans in wanhoop staart op haar afgetakelde lichaam vol afzichtelijkheid. De rompspieren zijn geheel verschrompeld, de borsten slap en uitgedroogd neerhangend, het vel van den buik zwaar gerimpeld door volkomen vormverlies. De beenen zijn als verkort, de armen bovenmatig lang, terwijl de botten overal doorschemeren en het gelaat geheel is ingevallen. In één woord, een triestig en aangrijpend beeld van vervallen grootheid, voorbijgegane en voor goed vervlogen jeugd, weerzinwekkenden ouderdom en vergankelijkheid van roem en schoonheid. Wij zullen later zien wat Rodin's denkbeelden waren over het leelijke in de kunst en hoe hij het gerechtvaardigd achtte dergelijke tafereelen af te beelden.
5. De denker. Gelijk de Eva was ook dit machtig beeld oorspronkelijk bestemd om te dienen als zittend midden vóór de hellepoort. Het werd tentoongesteld in het salon van 1904, en twee jaren later, den 21sten April 1906, onthuld op de plaats vóór het Panthéon. De reusachtige gestalte van geweldig gespierden bouw peinst in ontspannen houding, de linker bovenarm geleund op de rechterdij, en het gebogen hoofd ondersteund door den rug der rechterhand. Als een getemde Hercules zit hij ineengedoken, de gekromde rug als gebogen onder de last van de overpeinzing der wereldraadselen, wier oplossing zijn kracht te boven gaat, moede als hij is van het vruchteloos nadenken over vraagstukken die het den mensch niet gegeven is te ontwarren. In de geweldige gespierdheid der ledematen doet het indrukwekkend beeld onwillekeurig denken aan den eveneens zoo machtigen Mozes van Michelangelo. | |
b. Beeldgroepen.1. Het eeuwig idool. Deze schitterende groep, gereedgekomen in 1896, kwam in privaat-bezit van een zekeren M. Blanc. Het | |
[pagina III]
| |
auguste rodin.
de denker. | |
[pagina IV]
| |
auguste rodin.
de eeuwige lente.
auguste rodin.
danaïde. | |
[pagina 9]
| |
stelt voor een naar achter gebogen zittend meisje, waarvóór in geknielde houding een jonge man, die in onstuimig verlangen, vol stille vereering en mystieke betoovering, haar op de borst kust ter plaatse van het hart. Zijn oogen zijn vol zaligheid gesloten, terwijl hij zijn armen op den rug houdt als om zich in bedwang te houden. Passief laat de vrouw hem begaan met slap neerhangende armen, als in afwachting. Zij blikt op hem neder met een donkeren, moederlijk meewarigen blik als van niet begrijpen, noch de extase deelend van zulk een huldebetoon aan haar prachtig lichaam. Het is als wil zij die hulde aanvaarden, maar slechts zoolang het haar goeddunkt en zij er niet door verveeld wordt in een verlangen naar afwisseling. De geheele groepeering is buitengewoon, zoowel op zijde als van voren gezien. ‘Rarement’, zegt MauclairGa naar voetnoot*), ‘la sculpture admit autant de vie frémissante, autant d'émotion psychologique unie à la perfection plastique, à l'originalité de l'arrangement’. Zonder eenige grofzinnelijken hartstocht is de liefdedrang weergegeven als machtige natuurkracht, aan welke niet valt te ontkomen. Door dien liefdedrang wordt de man geketend aan de vrouw en gedwongen in een bewonderende aanbidding de bevrediging zijner verlangens zoo mogelijk te erlangen in gehoorzaamheid aan de wetten der natuur, die in haar almacht en onverbiddelijkheid alle verstandelijke redeneering tot zwijgen brengen. Door alle tijden en geslachten heen, eeuw aan eeuw, is de man gedreven naar de vrouw om hare gunsten af te bedelen, en in verliefde stemming zijn aangebedene ziende in een aureool van goddelijkheid, waardoor zij zich de macht bewust wordt die zij ondanks haar mindere kracht over hem uitoefent. Maar niet lachend heeft de kunstenaar haar voorgesteld ondanks dat zegevieren, wèl beseffend dat daarvoor het onderwerp veel te ernstig was in zijn vèrstrekkende en veelomvattende beteekenis.
2. De eeuwige lente (1894), ook wel geheeten ‘Amor en Psyche’ en toebehoorende aan den Amerikaan Yerkes. In een brandenden kus zijn twee verliefde jonge menschen verzonken in wereldvergetelheid. De jongeling zit tegen een rots geleund, waarop zijn linkerarm ligt uitgestrekt, en buigt het hoofd neder naar de zijdelings voor hem geknielde vrouw, die zich tegen hem aandrukt en die hij met zijn rechterarm omstrengeld houdt, terwijl zij hem haar rechterhand op het hoofd legt. Een bizonder bevallige houding, waarin twee jeugdige menschenzielen zich in elkander verliezen, in die zaligheid alles om zich heen ziende verdwijnen. Terwijl beider lippen elkander vinden, buigt de jonge man het linkerbeen naar het meisje toe om als haar geheel te omvademen. | |
[pagina 10]
| |
3. De kus. Dit beeld, tegelijk met dat van Balzac tentoongesteld in den Salon van 1898, vond daar algemeene bewondering en het heeft later een plaats gevonden in het Luxembourg. Het vormt als een derde stadium, volgend op de beide vorige in logische trias. De beide minnenden zijn thans geheel volwassenen geworden; het geheel draagt in verband daarmede een minder vurig en meer bezadigd karakter. Zij zijn thans beide zittend voorgesteld; de vrouw den linkerarm om den hals van den man slaande, die zijn rechterhand haar op de linkerheup legt en zijn hoofd naar haar gelaat overbuigt. In deze drie beeldgroepen heeft Rodin de erotische liefde, bron van alle leven, in steen vastgelegd op eene wijze die alle preutschheid derft, maar die tegelijk ook alle ruw realisme weet te vermijden. Eerst doet hij het in den vorm van schuchtere toenadering in stil verlangen; dan in dien van eerste kussen in den Meitijd des levens; ten slotte in het tijdperk van vollen bloei, en telkens als voorbode van een volledige overgave. Wat dit laatste beeld betreft, slechts een Stephan Sinding heeft in zijn ‘Twee menschen’ iets soortgelijks gewrocht; terwijl hij in zijn ‘Adoratie’ een pendant leverde van het ‘Eeuwig idool’, en in zijn ‘Mei’ een dito van de ‘Eeuwige lente’. Merkwaardige overeenkomst van gedachtengang en van wijze van uitbeelding bij twee groote kunstenaars, die beide veel te hoog staan in oorspronkelijkheid en scheppingsvermogen dan dat hier van eenig plagiaat zou kunnen sprake zijn.
4. Satyr en nymph. In minder serieusen en meer drastischen vorm wordt de erotische hartstocht nog eens behandeld in deze groep, waarin een jonge boschgodin als bij verrassing wordt omvangen door een faun, die haar lachend het wegvluchten tracht te beletten en er blijkbaar op belust is, de verschrikte schoone te kussen, wier hellende lichaamshouding aan het geheel een indruk geeft van groote beweging.
5. Broeder en zuster (1891). De groep doet denken aan een oud-Italiaansche madonna met haar kind. Maar het meisje is te jong en onervaren om reeds volledig als moeder op te treden; zij kijkt meer zorgzaam dan liefdevol; en haar gelaat is vol van zachtheid en vriendelijke onschuld, meer dan van moederlijke liefde, terwijl ook alle vroomheid van gelaatsuitdrukking ontbreekt. Het reeds groote kind, dat als een jonger broertje optreedt, laat goedig met zich sollen. Het geheel maakt een liefelijken indruk van rustige genegenheid en van kalmen vrede in elkanders nabijheid.
6. De genius van den oorlog (1883). Een gansch ander beeld dan de vorige biedt deze groep, die in plaats van liefde, haat en | |
[pagina 11]
| |
woede ademt. Met eenvoudige middelen wordt hier een geweldige uitdrukking bereikt van hartstochtelijkheid en gemoedsbeweging. De vrouwefiguur is hier als een opgeschrikte en gewonde furie, die met gebroken vleugel, uitgestrekte armen en gebalde vuisten gebogen staat over een neergezegen strijder voor het vaderland. Het is als beschermde zij haar jong, vol zenuwachtige opwinding en met van woede stralend oog om wraak schreeuwend en als een gewond dier haar leed uitkrijtend. De groep doet levendig denken aan Rude's bekende groep aan de Arc de Triomphe, en roept evenals deze in haar bewegelijkheid de heerlijke Nike van het trappenhuis in het Louvre in de herinnering. Het beeld, ook wel geheeten ‘La patrie vaincue’ of ‘De oproep tot de wapenen’, was een ontwerp, bestemd mede te dingen in een uitgeschreven prijsvraag voor een monument op de Rond-point van Courbevoie, dat de verdediging van Parijs in 1870 moest uitbeelden. Een 80-tal beeldhouwers nam aan den wedstrijd deel; maar de felle hartstocht van Rodin's inzending scheen bij de commissie van beoordeeling weinig in den smaak te vallen, en de eerste prijs werd toegekend aan Barrias, denzelfde aan wien later ook het monument voor Victor Hugo op de plaats van dien naam werd opgedragen. In 1916 werd voorgesteld deze beeldgroep in zeer vergroote afmeting als gedenkteeken op te richten in Verdun, alwaar het op 1 Aug. 1920 schijnt te zijn ingewijd ter nagedachtenis van de heldhaftige verdediging der vesting in den wereldoorlog.
7. Ugolino. De groep, waarvan de stof ontleend is aan Dante's Inferno, stelt voor het vreeselijk beeld van den vader, die met zijn beide jeugdige zoontjes is opgesloten in een toren om daar langzaam den hongerdood te sterven. De arme vader buigt zich kruipend over de beide neergezegen stervende of reeds overleden knapen, speurend of zij reeds bezweken zijn en volgens Gsell een innerlijken strijd voerend of de vreeselijke honger die hem kwelt hem aan de lijken zijner kinderen zich zal doen vergrijpen dan wel de ouderliefde, die hem walgen doet van zulk een weerzinwekkenden maaltijd, zal zegevieren. In ieder geval is het een luguber beeld van verschrikking, waarin de wreedheid waartoe de menschheid komen kan, onverbloemd is weergegeven. | |
c. Borstbeelden.I. De man met den gebroken neus (1864). Dit jeugdwerk was het eerste waarmede Rodin in 't publiek optrad. Geweigerd door het Salon, werd het elf jaren later bij eene hernieuwde inzending wèl daarvoor aangenomen. Het werk werd blijkbaar geïnspireerd door de antieken en zou een Romeinschen kop kunnen voorstellen, terwijl het eenigszins doet denken aan dien van Michelangelo, die eveneens een | |
[pagina 12]
| |
misvormden neus had als gevolg van een in zijn jeugd gevoerde vechtpartij.
2. De weenende. Mooie studiekop van een jeugdig meisje, dat diep bedroefd aan 't huilen is met echt kinderlijke uitdrukking van verdriet.
3. Jonge meisjeskop (1884), door Grautoff in 't Duitsch ‘Winzerin’ genoemd naar de druiventros, die zij in 't haar draagt. Een allerliefst bevallig en onschuldig kopje, met zijn rijken haartooi gedachtenloos voor zich uitstarend in onbestemde droomen en als in lijdelijke afwachting van de dingen die komen zullen, met half geopenden mond.
4. Bellone (1881). Buste van een met een helm getooiden vrouwenkop, die sterk doet denken aan een type uit de dagen toen de Jacobijnen hoogtij vierden. De blik is van souvereine hooghartigheid, meedoogenloos wreed en sinister minachtend, als van iemand die, zonder er vreugde van te ondervinden, een doctrinair regime volgt, verstoken van alle menschenmin en medelijden.
5. De gedachte (1889). Een jonge vrouwenkop, geheel in gedachte verzonken en van het type eener beschaafde Elzassche boerin. Het hoofd rust zonder hals op een onderstel van marmer, waarin het geleidelijk overgaat en waaruit het ruwweg is uitgehouwen. Het beeld staat in het Musée Luxembourg. (Wordt vervolgd). | |
[pagina V]
| |
auguste rodin.
de kus. |
|