Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 36
(1926)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Bloemen in de kunst,
| |
[pagina 14]
| |
15e eeuw de plantjes met fijn gesteelde bloemen aan de aarde, waar de voorgestelde heilige handeling plaats heeft, ontspruiten, worden nu dikwijls omgeven door een rand, bestaande uit bijeengegroepeerde bloemen. Met de liefde der renaissance voor levensveraangenaming komen de bloemen het woonvertrek binnen. Dürer's Erasmus, Holbein's Georg Gisze zijn afgebeeld met bloemen in een vaas naast zich op tafel. Maar eerst na het midden der eeuw vertoont ook het nederlandsch portret-schilderij bloemen in een vaas. Geheel anders zijn deze geschikt dan het bloemstuk van Coninxloo met de lelie in het midden, dat ook afwijkt van een gegraveerd bouquet van Collaert, op het titelblad van een boek der meest voorkomende bloemenGa naar voetnoot*). Is door Coninxloo zorg besteed aan de ‘ordonnantie’, waarvoor hij, wat zijn landschappen betreft, geprezen werd door Van Mander, - bij Jan Breughel vinden wij tevens gevoel voor kleurengloed en bloemenweelde. Hij is de schepper van het pralende bouquet en daarnaast ook van kransen of met bloemen versierde lijsten om Madonna of heilige familie. Het is hierin vooral dat de evenwichtige groepeering der bloemen uitkomt, welke wijst naar Italië, niet naar Italiaansche schilderkunst, maar naar de plastiek. Het bouquet verscheen daar zeldzaam (o.a. in Ghiberti's met bouquetten versierde lijsten van de deuren van het Baptisterium te Florence), maar kransen en guirlandes, uit de Romeinsche kunst in de renaissance beeldhouwkunst binnengedrongen, vormden een algemeen versieringselement. Reeds in de 15e eeuw werden ze overgenomen in onze schilderkunst, en als decoratief element kwamen bloem- en vruchten-slingers en bouquetten in de 16e eeuw in de gravure, als omlijsting van beeld of portret. Het decoratief karakter is dus bij Jan Breughel's bloemenlijsten en kransen niet vreemd. Maar bij dezen schilder, die leeft aan het einde der eeuw, als de barok haar intree doet, welke de bloemen en vruchten slingers verlangt als een noodzakelijk versieringselement van haar bewegelijke vormen, wordt de bloem levende, pralende sier. Hij plukt de bloemen en windt de kransen opnieuw, omringt er de Madonna mee en helpt anderen, als Rubens en Van Balen, aardschen overvloed te beelden. De Brabantsche uitbundigheid, het gevoel voor aardsche weelde vindt er voor het eerst uiting in. Nymfen vullen den hoorn des overvloeds, engelen plukken vruchten hier, brengen ginder bloemen aan, welke met de vruchten tot een ten hemel stijgenden krans werden gewondenGa naar voetnoot†). Zoo windt ook Rubens zelf soms de vruchten tot een slinger, die kinderen torsen, en bloemen tot kransen, waarmee hij de bacchanten siert, of een guirlande welke hij ophangt boven zijn: Drie Gratiën (Prado, Madrid). | |
[pagina 15]
| |
Behalve in bouquetten en kransen heeft Jan Breughel ook bloemen, die aan de aarde ontspruiten, geschilderd, maar niet meer met de eerbiedige aandacht van den 15en eeuwer. Het zijn eer versierselen van den bodem. Men vergelijke Van der Goes' ‘Paradijs’Ga naar voetnoot*) en het zijneGa naar voetnoot†).
Van belang voor den Nederlander aan het einde der 16e en het begin der 17e eeuw, was niet de natuurbloem maar de gecultiveerde. Sedert de tulpen, hyacinthen, de keizerskroon uit Constantinopel naar Weenen gebracht en van daar naar het Westen - in ons land den geschikten cultuurbodem vonden, was elke variëteit een genot, niet het minst voor den kleur- en vorm-genietenden schilder. Elke nieuwe bloem was een nieuw wonder. Terwijl de Zuid-Nederlander de bloemen schikt tot een bouquet van decoratieve praal, bekijkt de Noord-Nederlander iedere bloem met de bewonderende aandacht van den natuur-liefhebber: Ambrosius Bosschaert's ‘Vier tulpen in een glazen flesch’ is er het meest sprekend voorbeeld van. In Antwerpen had hij gewerkt, Jan Breughel's kunst ongetwijfeld bestudeerd. Diens invloed is merkbaar o.a. in Het Bouquet voor het Venster in het Mauritshuis. Maar naïever en doordringender is Bosschaert's aandacht ook hier. Van elke bloem; roos, tulp, iris, anjer enz., evenzeer als van de schelpjes die naast de vaas liggen, schijnt hij te zeggen: ‘Wat mooi, wat merkwaardig; zie dit wonder der schepping!’ Van Bosschaert's vrome aandacht staat Roelant Saverij, de dienaar van keizers, ver. Het pralend bouquet met de keizerskroon in 't midden, die de lelie vervangt, in het. Utrechtsch Centraal Museum, vormt met Bosschaert's bloemen een tegenstelling door verschil van geestesachtergrond: De bewondering voor elke afzonderlijke merkwaardige bloem, insect en vogel vinden wij bij beiden, bij Bosschaert echter als voor een gave Gods, bij Saverij als voor een kostbaarheid, een schoone rariteit (repr. blz. VII en VIII). Niet de eenvoudige Ambrosius Bosschaert, maar de weelderige Jan Breughel beheerscht grootendeels de 17e eeuwsche Noord-Nederlandsche bloemenschildering. Jan Breughel en daarna diens leerling Daniel Seghers. Deze was de meest beroemde bloemenschilder van zijn tijd, geëerd door de Duitsche keizers, door Frederik Hendrik en Amalia van Solms, bezongen door Huygens en Vondel. ‘De geest van Zegers is een bij
Waar op de Nederlanders roemen,
Zij zuigt haar honigh-leckernij
En geur uit allerhande bloemen’,
| |
[pagina 16]
| |
dichtte Vondel. Allerhande bloemen schikte hij rond het beeld van de Madonna. Toefen rozen, lelies, oranje-bloesems, waar kapelletjes om heen vliegen, arrangeerde hij tot een guirlande, welke het portret van Willem III omgeeftGa naar voetnoot*). Maar hij heeft naast deze pralende decoratieve stukken bloemen geschilderd, waarin hij een fijn gevoel voor bloemenschoonheid en kleurharmonie wist te geven. Niet hierom zullen de opdrachten en ook de leerlingen hem toegestroomd zijn. Die kwamen om de schoone schikking te leeren, welke door velen geïmiteerd werd. Een schilder als Jan Davidz de Heem verloor er de fijne terughouding die uit zijn werk spreekt vóór zijn bezoek aan Antwerpen; hij leerde er compositie en rijkdom van kleurenschikking, maar ook vertoon van gewilde sierlijkheden. Hij zelf heeft deze meestal in zijn vrucht- en bloemenstukken, in de harmonische schoonheid van het geheel opgenomen, maar bij anderen, bij zijn leerlingen, o.a. Abraham Mignon, wordt het bloemstilleven een praalbouquet zonder meer. Niet meer de fijne schoonheid van het natuurvoorwerp, schelp of insect, maar het pronkerig gouden horloge naast de bloem, geeft den aard van de beschouwing weer, waarvan de schilder uitgaat. Verdwenen is de bewonderende aandacht voor de schoone bijzonderheid van het door God-geschapene van Bosschaert en enkele gelijkgestemden.Ga naar voetnoot†) Terwijl in het landschap en het binnenhuis der Noord-Nederlanders de eigen geest, - welke het natuurlijke, eenvoudige verkiest, - zegeviert over het Italianiseerende zuid-nederlandsche karakter der kunst, is het bloemstilleven op weinige uitzonderingen na, pralend decoratief. Mogelijk werd dit bevorderd, doordat het dikwijls tot schoorsteenstuk diende - men zie de vele bloem- en vruchtenstukken in nissen - en als zoodanig door voorname en rijke opdrachtgevers in binnen- en buitenland besteld werd. Want dezelfde schilders, die de pralende bloemstukken wrochten, hebben dikwijls in hun meer omvattende stillevens bloemetjes in een vaasje of glas geschilderd met zuiver gevoel voor de eenvoudige schoonheid der bloemen, en ze soms gemaakt tot het bekronend schoonheidselement van het stilleven. Zelfs bij Van Beijeren, dezen kleuren-genieter van levend en dood stilleven, drong de pronk in het bloembouquet binnenGa naar voetnoot§). Pompeus wordt de pronk tegen het eind der eeuw met Van Huysum, in denzelfden tijd als ook het portret der zich edelman wanende burgers schijn van grootschheid vertoont. In de dikbuikige potten pralen de opgeblazen tulpen, pioenen en rozen, die met kronkelende dikke stelen ten deele den pot bedekken. Van Huysum's invloed duurde lang, zij vertoont | |
[pagina VII]
| |
roelant saverij.
bouquet met keizerskroon, centr. museum te utrecht. | |
[pagina VIII]
| |
ambrosius bosschaert.
tulpen in glazen flesch. (foto w. scherjon). | |
[pagina IX]
| |
m.w.v.d. valk.
prunustakje.
m.w. van der valk.
herfstseringen. | |
[pagina X]
| |
vincent van gogh.
irissen. (foto w. scherjon).
leo gestel.
bloemen. (foto w. scherjon).
floris verster.
bloemenkransje. | |
[pagina 17]
| |
zich zelfs opnieuw in het begin der 19e eeuw bij den bloemenschilder Van Os. De pronkerigheid werd in de 18e eeuw vormelijkheid (de mijnheer vervangt den opgeblazen burger), het bloemenstilleven ontsnapt er zelden aan. Vinden wij bij Rachel Ruisch iets van de bloemenliefde welke elke vrouw bezit, is er soms een zekere gratie in de bouquetjes, waar kamperfoelie, klaproos en wilde roosjes, in losser verband, natuurlijkheid schijnen binnen te voeren, ook de hare geven er blijk van. Dat in de 18e eeuw ook het pronkbouquet werd geschilderd, en zonder iets van de levende bewegelijkheid van een de Heem of van de schildershartstocht, die zelfs Van Huysum toonde, blijkt uit Linthorst's bloemen-vruchten-vogelnest-bouquet (te Haarlem ter tentoonstelling aanwezig) en menig dergelijk potpourri-stilleven. Men blijft bloemen schilderen in de 18e eeuw; men aquarelleert ze vooral, meest volgens de oude samenstelling, maar soms met eigen kleurenzin. De kleuren verbleeken onder franschen rococo-invloedGa naar voetnoot*). Wat men gewoon is de geest van Rousseau te noemen, de ontwakende natuurliefde, vertoont zich even, een vleugje slechts, - zooals zij ook in onze litteratuur op het einde der 18e eeuw om den hoek kijkt; - doch niet in het schilderij, maar in de aquarel, en nog niet in het bouquet, maar in eenige bloemenstudie'sGa naar voetnoot†). Dat de eersten, die in de 19e eeuw in het bloemstilleven liefde tot de bloemen vertolkten, vrouwen waren, is niet te verwonderen. In hoe menig stramien-handwerk hadden zij bloemen geborduurd en haar bewondering voor de bloemen, - al was het op voorgeschreven conventioneele wijze - zoeken te uiten. Als dan de vernieuwing is gekomen over het geheele gebied der schilderkunst, zijn zij het, die haar bloemenliefde, haar zin voor bloemen- en kleurenschikking in de nieuwe taal uitspreken. Gerardina Bakhuizen, Margaretha Roozeboom gaven het eerst de bewijzen ervan, en een vergelijking van de ‘Rozen’, van de eerste, schijnbaar los neergelegd, als waren ze niet geschikt, met de z.g. ‘losse Bloemen’ van Rachel Ruysch, die het touwtje dat de bloemen bijeenbond, wel ontknoopte, maar niet dorst weg te laten, toont symbolisch de bevrijding welke had plaats gehadGa naar voetnoot§). Hoevele vrouwen hebben, na deze, bloemen geschilderd, velen slecht, slordig, enkelen goed; maar de liefde voor de bloemen was - ook al ontbrak dikwijls de noodige volgehouden aandacht, - meestal aanwezig. Bij de bloemstillevens der mannelijke schilders voelen wij haar soms, doch voor hen werd het schilderen van bloemen bovenal een middel tot uitdrukking van kleur en toonverhouding. Tevens vertolkte het bloemstilleven, zooals | |
[pagina 18]
| |
de meeste kunstwerken van de laatste helft der 19e eeuw, maar nog directer voelbaar, des kunstenaars persoonlijkheid of stemming. Wellicht heeft de 19e eeuwsche kunstenaar het zuiverst in de bloemenschildering zijn wezen geuit. Menigeen begon de bloemen te schilderen tot studie van kleur, toon of vorm, maar schilderend werd het hem uiting van zijn hartstocht, zijn verlangen, zijn droefheid, zijn vreugde, zijn droom. Kever's eenvoudig wezen spreekt uit zijn ‘Viooltjes’ meer dan uit zijn binnenhuizen. Gabriel's Bloemen geven den indruk van rust, die van De Zwart van gebonden kracht, de bloemen van Van der Valk van zuiverheid. Verster's bloemen vertolken zoowel wisselende stemmingen, als den grond van zijn wezen. Doch niet alleen de persoonlijke, de gezamelijke psyche van de groep, zich uitend in een bepaalden stijl van schilderen, is ook in de negentiende-eeuwsche bloemenschildering merkbaar. Hoezeer verschillen de bloemen der Hagenaars, - waarvan die van Van der Maarel met de fijne toonverschillen het zuiverst voorbeeld zijn, - met die van Witsen en vooral van Voerman. Tegenover de weergave van kleur-impressie en de toonfijnheid welke het oog bekoren, begon men in het laatste tiental jaren van de 19e eeuw meer aandacht te schenken aan vorm en organisch verband, waardoor men het wezen van de bloem zocht te openbaren. Bij wie dit laatste zochten, hadden soms de Japansche bloemteekeningen invloed (Van Hoytema en Dijsselhof). Anderen zochten zelfstandig door een verdiept aanschouwen van de bloem dit te benaderen: Verster, Van der Valk,Ga naar voetnoot*) Kamerling Onnes, Voerman, elk op eigen wijze. Niet alleen echter door den nadruk te leggen op den vorm, maar evenzeer door de kleur te doen spreken. Bij Verster kwam nu het één, dan het ander meer op den voorgrond, en soms trachtte hij, zooals Zandleven meer doorloopend deed, door omlijning de kleur te binden. Ondertusschen was met Van Gogh een geheel andere aanschouwingswij ze en kunstuiting begonnen, welke een nieuwe periode inleidde. Van Gogh, die in zoo menig bloemstuk zijn hartstochtelijken scheppingsdrang had uitgezegd, geeft in zijn laatsten tijd de bloem als symbool. Niet het vaststaand symbool der oude tijden is dit, maar het uit eigen geest geborene, doch daarboven uitgaande. Zoo in de Zonnebloemen: de pralende en stervende, zoo in de Iris. Ontleend aan de natuur, maar vertegenwoordigend een bepaald, eigen karakter. Daarmee veranderde het wezen der bloemenschildering. Bij de modernen is het bloemstuk geen stilleven meer; er wordt door hen noch getracht de uiterlijke schoonheid na te bootsen, noch zich te verdiepen in der bloemen stille leven. | |
[pagina 19]
| |
In hun bloemenstukken openbaren zich de stuwende en woelende krachten, welke de mensch voelt in zich zelf als terugslag van de maatschappij om hem heen en die hij uitdrukt in de golvende lijnen der bloemenstelen, in de praal der grootsche bloemen: Chrysanten, Darwintulpen, Zonnebloemen, Lelie, (Jan Sluiters, Piet van Wijngaerdt, Leo Gestel). Soms ook legt de kunstenaar beweging en vorm vast in een schema (Gestel)Ga naar voetnoot*). Niet om haar zelf, maar als waardevol object voor een compositie, is de bloem voor dezen van belang. De stille bewondering voor de bloem, voor haar teedere schoonheid, voor het wonder der natuur, dat de bloem in vorm- en kleurenschoonheid, in haar aard, haar groei vertoont, is bij deze kunst verloren: de bewondering welke zich in ontroerde aandacht buigt over de bloem, om haar mysterieuse taal te verstaan. Wie dit het zuiverst gaven waren de Chineesche en enkele Japansche schilders: ‘Flowers opening their secret hearts to the light and trembling in the breeze's touch seem to be unfolding the mystery of those intentions and emotions which are too deep or too shy for speech.’ In het roerige hedendaagsche leven schijnt een kunst als deze slechts voor afgezonderden mogelijk, maar in de richting van ons tegenwoordig wijsgeerig inzicht is er een grond voor aanwezig, evenals in het werk van die enkelen die ook nu nog het wezen der bloem vol liefde te benaderen zoeken.
Correctie: Onderschrift plaat LXXIX, No. 2 (Juni-aflevering). ‘Assyrisch gestyleerde lotos’ moet zijn: ‘Assyrisch gestyleerd blad en bloem-motief.’ |
|