Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 36
(1926)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina LXVIII]
| |
rue de l'abreuvoir met uitzicht op de ‘sacré coeur’. op den linkerhoek boven aan de straat: ‘la maison rose’; rechts de boomen van een eeuwenouden kloostertuin.
voorheen het uitzicht van ‘la chateau des brouillards’.
het huis, waarvan men zegt, dat het bewoond is geweest door mimi pinson (de vrouwelijke hoofdfiguur in murger's ‘la vie de bohème’). rechts is gedurende het afgeloopen jaar een foei-leelijke watertoren van beton opgetrokken.
| |
[pagina 325]
| |
Wandelingen door Montmartre met schilderkist en teekenboek
| |
[pagina 326]
| |
wriemelende menschenmenigte, grootendeels uit vreemdelingen bestaande, de mogelijkheid om grof geld te verteren en zich de illusie te scheppen den sfeer te ademen van het, immers-zoo-verdorven-en-verleidelijke, Parijs! Het gedoe is eenigszins belachelijk; men verbaast zich over de argeloozen die plaats nemen in de onnoozele ‘Chars à bancs’ die met groote affiches beplakt, op de drukke Boulevards gereed staan: ‘Paris-matin, Paris-après-midi, Paris-nuit!’ ‘Paris-nuit; bezoek aan Montmartre, bezoek aan een echt(!) cabaret, souper in een nacht-restaurant, enz. Vertrek 12 uur 's nachts!’ Voor sommigen een beetje griezelig, de ‘explicateur’ verhoogt dat door zijn fantastische onderrichtingen en brengt menigeen in den waan eens ‘erg interessant’ uit geweest te zijn en nu het naadje van de kous te weten. Zoo'n auto-car is als een fort; men weet zich beveiligd tegen alle gevaar; verdwalen, in handen vallen van schurken (de beruchte Apachen!), já zelfs tegen eventueele verleiding, omdat alles immers, ‘en club’ gebeurt. Men kan er heusch zijn zestien-jarige dochter op meenemen, er is niets stootends te zien. Zonderlinge parodie! Voor de meesten blijft het, langzaam aan, verdwijnende artisten-dorp, ‘terra incognita’, er zijn maar twee wegen die de auto-car kan volgen en wéér terug: de Rue Lepic of de Rue des Saules via Place Constant-Pecqueur, naar de Place du Tertre. Dáár bevinden zich eenige ge-contracteerde gelegenheden waar ondernemende maatschappijen hun gasten heen brengen. De ‘Sacré-Coeur’ kan men per funiculaire bereiken.
Weinigen vermoeden dat hierachter nog landelijke rust heerscht en het oog telkens weer geboeid wordt door schilderachtige kijkjes en geestige hoekjes; al zijn het ‘pauvres restes’, waaromheen als een sombere dreiging het monster grijnst, dat groote stad heet; gelijk een geweldige belegeraar en in sluiter, die met onverzadigbare grond-honger beurt voor beurt de naïve bouwseltjes en jardinettes offert aan zijn vraatzucht. Een wandeling door dát gedeelte van Parijs bevredigt nóg, al weten wij dat de gevreesde en gehate ‘démolition’ sedert jaren bezig is, het ééns zoo wijd-beroemde Montmartre van den aardbodem weg te vagen. Met weedom in 't hart zien wij de gruwelijke verwoesting aan; welke liefhebber en kenner van Fransche kunst en beschaving heeft hier geen dierbare herinneringen? Montmartre, de gevierde artistenberg, de Parnassus der latere tijden, ligt te zieltogen en zijn gebroken oogen staren, vól onzegbaar leed, naar | |
[pagina 327]
| |
de gevoellooze handen, die met iedere mokerslag een stuk van zijn dierbaar leven vernietigen. Nochtans zal de oplettende schilder of teekenaar eene gang naar de beroemde ‘Butte’ niet betreuren, maar zoowel door de talrijke ‘gevallen’, als de eigenaardige stemming getroffen worden, die als eene onvervreemdbare essence op Montmartre in de lucht is blijven hangen. Er wonen en leven nog talrijke artisten en men doet haast geen stap of men ontmoet schilders, die met de grootste nonchalance, midden op straat, aan 't werk zijn. Zij, en de vogels, zullen de laatste zijn die verjaagd worden; zoolang er nog één huisje staat, in het eenig-overgeblevene steegje, zullen er teekenaars zitten om het in beeld te brengen; het laatste tuintje zal bevolkt zijn met liefelijke gevederde luchtbewoners, die, door hun gekweel, op Montmartre de illusie geven dat men ‘buiten’ is. Zal ook eenmaal die wondere sfeer worden opgelost in de groote stadslucht? Verdwijnt mettertijd deze heerlijke geest voor de alles-nivelleerende moderne tijds-stroom? Ik vrees van ja. De tijd zal komen dat van Montmartre nog slechts de herinnering bestaat en zijn karakteristieke vormen sedert lang onder den voet zullen zijn geloopen; alleen de snuffelaar zal uit boeken en platen zij nabestaan kunnen opdiepen, als iets dat lang voorbij ging.... | |
II.Het is voor een Hollander, die na een vermoeiende nachtreis, Parijs, 's morgens héél vroeg in den stortregen terug ziet, onder een loodkleurigen hemel, een wonderlijke sensatie, zich, nà eenige uren rustens en een korte tocht, eensklaps terug te vinden op de ‘Butte Montmartre’, terwijl een warm April-zonnetje alles in gloed zet en de merel in de reeds groenende boomen zijn heerlijkste lied uitzingt. De wandeling naar boven is op zichzelf eene verrassing. Naarmate men verder van de groote boulevards afraakt wordt het leven burgerlijker, kleinsteedscher, om tenslotte een volmaakt dorpachtig karakter aan te nemen. De groote Fransche hoofdstad heeft zooveel kleins, zooveel naïfs! Montmartre is echter eenig in zijn soort. Kleine winkeltjes en café'tjes, met bij-behoorend publiek; allerlei ambachten, vlak aan straat uitgeoefend; zelfs de trappen voeren u, verdieping voor verdieping, langs tallooze vertrekjes en hokjes, waar men van alles ziet doen. Het stijgen gaat geweldig snel; steil oploopende straten en trap nà trap; | |
[pagina 328]
| |
men gevoelt wel, al ziet men niet dadelijk iets, een flink stuk naar boven te gaan. Aangrijpend is dan plotseling, zoo tusschen twee muren door, een blik over het ontzaggelijke Parijs! Dat is trouwens telkens wéér imposant, die uitzichten over de stad. Vroeger moet dat nòg sterker 't geval zijn geweest daar thans geweldige architectuurblokken hier en daar het vergezicht belemmeren. Boven heerscht rust; het straten-complex rondom de Place du Tertre, een dorpspleintje bij uitnemendheid, is van volmaakt landelijk karakter. Kleine restaurants met rustieke benamingen: ‘Au clairon des chasseurs’, ‘Chez la mère Cathérine’ etc. versterken dezen indruk en er zijn allerlei gezellige winkeltjes waar men voor zijn genoegen iets gaat koopen. Is dit Parijs? Ben ik hier nog in het centrum der beschaving; de hoofdstad der wereld, waar alle volken samenkomen om zich te verkwikken aan den Franschen geest en smaak; 't flonkerend juweel dat zijne stralen uitzendt naar de uithoeken der aarde? Dit dorp? 't Is haast niet om te gelooven. Begrijpelijk dan ook dat sedert jaren, allen, die stilte behoefden voor hun geest en hun werk, deze rustige plek hebben uitgezocht. Hiér kon men zich onttrekken aan het hinderlijk stadsrumoer; stoorden geen wanklanken de stille overpeinzing, kon de gedachte vrij-uit bespiegelen en het eigen-ik zich zelf terugvinden in den toegewijden arbeid. Groote mannen hebben op Montmartre geleefd in armoedige omstandigheden. De eenvoudige ‘Butte’ met haar simpele bewoners heeft een wereldvermaardheid verworven; haar lied en haar zeden hebben in alle landen navolging en bewondering gevonden. En geen wonder! De grootheid van de Fransche cultuur openbaart zich misschien het sterkst in de kunst; en wáár ontkiemde eerder het teeder sentiment, dat de inzet vormde tot latere groote daden, dan hier? Voor velen lag de diepste en aangrijpendste periode van hun leven in de stormachtige jeugd, doorgebracht op Montmartre. Wie kent niet de geestige en vermakelijke ‘histoires des rapins’, de moppen en persiflages door hen vertoond en den grooten invloed dien zij op het artistieke leven van alle landen hebben uitgeoefend? Van dit alles zijn nog slechts schaduwen over; er is een troepje dat zich met de nalatenschap tevreden stelt en meer schijn dan werkelijkheid uitstalt; de cabarets zijn verdwenen; de ‘rapins’ zijn lieden van allerlei slag en ‘showing off’ is hier óók troef! Tóch is de stemming niet verjaagd; en die valt ons op 't lijf als een zoete balsem, een geur van heerlijkheid en hoog geluk, waarin wij lang gekoesterde verwachtingen vervuld zien. | |
[pagina 329]
| |
Zooals Amsterdam, altijd nog, aan Rembrandt doet denken en Delft aan Vermeer, roept Montmartre schoon e herinneringen op en waant men zich in 't droomenland zijner jeugd. Ligt er diep in ons een bewustzijn dat deze dingen alle kent of voorvoelt? Heeft iemand het ons lang geleden verteld of lazen wij het in onze sprookjesboeken? Wie, zoo als ik, op warme Aprilmorgens voor karakteristieke Montmartrois gevalletjes zit te teekenen, terwijl een jubelend vogelenkoor het blijde voorjaar begroet en groot-Parijs in de verte schittert en gromt als een geweldige zee, voelt eensklaps eene ontroerde stemming in de ziel opkomen, die terug voert naar de jonkheid, naar het eerste flauwe gloren van het geestelijk licht dat ons levenspad afteekende tot waar het zich in blauwende verten verloor....
Soms valt een diepe stilte neer; het is alsof de natuur den adem inhoudt; prachtige groote wolken drijven voorbij de zon in tragen gang; er is schaduw en licht en al de fijne kleurschakeering van eene atmosfeer die onweer voorspelt; zóó gaat het dagen aaneen en niets verstoort de mogelijkheid om te werken. Zulk een emotie ontheft ons tijdelijk van alle aardsche zorg en geeft een wijle het diepe levensgeluk, dat men den voorsmaak van den hemel zou kunnen noemen. | |
III.Toen ik op een goeden morgen in de Rue St. Vincent, vlak achter de ‘Lapin Agile’ zat te werken (‘Le Lapin Agile’ is het werkelijk éénige cabaret, overgebleven uit Montmartre's glorie-tijd) kwam op 't onverwachtst de in alle landen bekende ‘Père Frédé’ aanstrompelen. Père Frédérique, de exploitant van ‘Le Lapin Agile’ is thans 95 jaar en vormt alzoo een levend stuk geschiedenis. Het is altijd eenigszins merkwaardig als men eene figuur, die men sedert jaren uit mededeelingen, boeken, schetsen, etc. kent, persoonlijk voor zich ziet; vooral als men in de meening verkeert dat zoo'n historische individualiteit reeds lang niet meer leeft. Hij ging zoo langzaam voort dat het mij geen moeite kostte hem, loopend, te teekenen. Natuurlijk werd het een praatje. Men kan zeggen dat ‘Le Lapin Agile’ en ‘Pére Frédé’ de eenige schakel zijn die het glorieuse Montmartre van voorheen met het heden verbindt. Natuurlijk zal ook deze eenmaal verdwenen zijn en daarmee tevens alles! Het is merkwaardig iemand als ‘Frédé’ te hooren bespiegelen. De jongens, de karakteristieke ‘gosses Montmartrois’ noemen hem ‘le petit père’. | |
[pagina 330]
| |
Frédérique betreurt natuurlijk diep, het verdwijnen van oud-Montmartre, maar laat zich niet verjagen.Ga naar voetnoot*) Hij komt niet meer van huis, loopt dagelijks 2 of 3 straatjes om en heeft iederen avond en nacht cabaret van 9 tot 2 uur na middernacht. ‘Maar de mentaliteit der artisten is óók veranderd’, zegt hij. Dát, wat hij jaren aaneen, als de gewoonste zaak ter wereld aanschouwde: het uitsluitend leven voor gevoel en gedachte met voorbijzien van materieele belangen; het idealisme dat zooveel schoons het aanzijn heeft geschonken, kent men niet meer. ‘De kunst is een wedloop om geld, of eer, of macht. ‘Het leven is onverkwikkelijk duur, het belemmert de mogelijkheden van voorheen. Toen kon een artist van, haast niets, bestaan, en zich geheel wijden aan zijn arbeid. ‘Alles gaat snel, men loopt niet meer, men rent; heel het leven is als een telegram’ (‘On ne marche plus, on court! Toute la vie est comme une depêche’). De vloeiende Fransche volzinnen komen langzaam en plechtstatig uit zijn mond en hij staat daar in zijn zonderlinge kleedij op zijn stokken geleund, als een profeet. Zijn discours boeit mij hevig. Zijn sobere geste, zijn diep klankvol oudemannen geluid geven iets theatraals aan dit onderhoud, terwijl ik voel, dat het als 't ware de stem van 't verleden is die dit uitzegt. Hier is nog de laatste smeulende vonk van wat eens Montmartre's grootheid was, weldra zal ook deze uitgedoofd zijn en ons ledig laten, zonder dat de verbeelding het ooit meer kan terug roepen. In het eenigszins spookachtige cabaretzaaltje vol rariteiten, hangt een superieur portret van hem door Lumière: ‘Dédié au Philosophe Frédérique’. Sic Transit Gloria Mundi
Het publiek, dat u op Montmartre omringt, en daaronder zijn voornamelijk véél kinderen, is van een alleraardigst genre. Overal ter wereld wordt een schilder, die aan den openbaren weg werkt, als een publieke vermakelijkheid beschouwd. Dat is niet erg, als men u maar met rust laat. Ik zal niet zeggen dat men in Nederland véél last heeft, maar 't komt nog al eens voor. De voorkomendheid van 't Montmartrois publiek is opvallend, speciaal van de kinderen. Klein en groot heeft bewondering en belangstelling en uit dat op zóó gracieuse en fijne manier, dat 't mij telkens weer verwonderd heeft. Het is niet alleen een vorm van beleefdheid of goede toon, 't is | |
[pagina 331]
| |
geestbeschaving die zoo doet spreken! Wanneer twee kleine jongens van omstreeks 12 jaar met elkaar discussieeren over uw werk en zich daarbij laten gaan alsof ge er niet bij waart, is 't of ge muziek hoort. Als Hollander hoor ik zoo gauw niet eens dat zij eigenlijk nog maar ‘Argot’ spreken. A. ‘Ah c'est bien fait! C'est merveilleux. C'est du crayon’. B. ‘Mais non! mon vieux(!) c'est du pastel, bien sûr! Ah! que c'est chic et achevé!’ Een beetje eigenwijs, maar zoo aardig en vol charme. Soms zit een heel stelletje, óók te teekenen in hun schoolschriften en zij komen u opgetogen hun producten laten zien. En altijd vol reverentie, vol vormelijkheid! Denk niet dat 't decadente beschavelingetjes zijn! Zij stoeien en vechten als de beste Hollandsche knapen; maar wat verschilt hun terminologie en hunne houding tegenover een volwassene en onder elkaar! De groote menschen hebben alle de belangstelling van den kenner. Men heeft op Montmartre de artisten lief, men is gelukkig hen te zien werken. En dan dat enthousiasme, die bruisende geestdrift, die zoo spoedig overloopt! Wat een gelukkig volk, met zoovéél liefde in 't hart! 't Is meesleepend van bekoring en 't staat lijnrecht tegenover al het gelamenteer, hiér, over de slechte tijden, de malaise in de kunst, etc. waar niemand mee gebaat is, en waar de toestand geen haar beter door wordt ook. Misschien is er geen stad ter wereld waar grooter ellende geleden wordt dan te Parijs; zie de menschelijke vodden langs de Seine in de openlucht kampeeren, griezelig! Toch hoort men zelden klachten. Die ‘loques’ maken nog wat er van te maken is en hebben altijd een gullen lach!
Er wordt zoo véél bepaald door de stemming waaronder men verkeert! Daarom is het niet te verwonderen dat Montmartre altijd het oord der artisten is gebleven. Er hangt poëzie in de lucht; zelfs het kleine kerkhof (ingang Place Constant Pecqueur) dat onder een vrij grooten hoek oploopt, heeft daar iets van. Dáár staan prachtige beeldhouwwerken te verweren en te vergaan; zelf de vergankelijkheid die zij symboliseeren. Wie zal niet in diepe gedachten verzinken als hij met langzame schreden deze zerken passeert: alles drijft weg op den stroom des tijds, naar de vergetelheid! Telkens vibreert de zware bourdon van de Sacré-Coeur door de lucht; 't is een slag waar men koud van wordt en die stil maakt....
Men moet er 's avonds terugkeeren en bij 't spaarzame licht van de ouderwetsche lantarens dwalen door de impasses, ruettes, escaliers. Wat al gedachten hebben hier geleefd, hoeveel leed en diepe extase werd hier | |
[pagina 332]
| |
opgedragen aan de onzienlijke majesteit van den geest! Wandel rustig naar de Place du Tertre, zet u neder op een der banken van het pleintje. Rondom u, in de veranda's der kleine Restaurants branden schemerlampen; fijn twinkelen de sterren tusschen de takken der groote boomen. Twee muzikanten, guitaar en mandoline, wandelen langzaam tusschen een klein publiekje, tokkelen fijntjes hunne instrumenten. 't Volk staat stil te luisteren; drinkt de stemming in als Hemelsche nectar; vrede en rust hangt over de Butte; ‘bonne nuit, madame’, achteru. De Montmartrois is een dorpeling. ‘Chez la mère Catherine’, joelen en lachen de gasten, soms strijkt een vlaag over het pleintje als de deur even opengaat. La vie de Bohème! ‘Le verre en main Oh! wat is het leven heerlijk dezen avond! Kan ik nog ooit wegkomen van deze bank, van dit pleintje? Alle doorleefde schoonheid der laatste dagen rijt zich plotseling tot een wonderen keten; met traan-omfloerste oogen zien wij onze eigen verheven gedachten, buigen stil het hoofd voor 't Hemelsche licht dat onze wegen bestraalt, vol koestering en warmte! Vér! beneden, lichtschittert Parijs; de levensdronkene, verterend in vreugde en smart, beide. Aan den voet van de statige Dôme gaat de heuvel steil naar beneden, verliest zich in de steenen zee der machtige stad. Het rosse licht dier millioenen vonken, kaatst flauw tegen de majestueuze architectuur, die in subtiele lijnen vervloeit tegen de nachtlucht. De tempel staat zwijgend in de duisternis; als een die wacht, wacht, temidden eener oceaan van leven, luisterend naar den immensen zang, zonder ophouden.... | |
[pagina LXIX]
| |
‘le lapin agile’ aan de achterzijde, rue st. vincent. modern montmartre op den achtergrond. in het laantje komt père frédé aanwandelen.
‘la maison rose’ op den hoek van de rue de l'abreuvoir en de rue des saules, een typisch montmartrois cabaret, bewoond geweest door een overleden spaansch schilder (zie atelier-raam rechts) en thans door zyne weduwe geëxploiteerd. links de eeuwenoude muur van een kloostertuin.
| |
[pagina LXX]
| |
rue st. vincent.
rue du mont-cenis, met uitzicht op de place du tertre.
‘le lapin agile’ aan de voorzijde, rue des saules. père frédé zit aan het tafeltje in den voortuin. links een stukje muur van het oude kleine kerkhof van montmartre, rechts klimt de rue st. vincent naar boven.
|
|