Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 36
(1926)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 315]
| |
Nederlandsche monumenten in Japan,
| |
[pagina 316]
| |
deze aanwijzingen doen dus een dateering omstreeks 1735 althans niet onmogelijk achten. De rol, die met heldere tinten op zijde geschilderd was en nog in goeden staat verkeerde, is echter bij den grooten brand van September 1923 te Tōkyō in het huis van een Nederlandsch ingezetene, met nog andere kunstwerken, verloren gegaan. Deshima is dus een herhaaldelijk voorkomend thema voor Japansche schilders geweest. Uit een picturaal oogpunt merkwaardig is vooral een schets in het 3e deeltje van de Mangwa (verspreide teekeningen) van Hokusai (eind 18e begin 19e eeuw), waarin de schilder tevens de toepassing van het perspectief, dat men toen sinds kort uit Hollandsche boeken kende, demonstreert. (Zie afb. 18). Uit een en ander blijkt, hoezeer de Hollanders toen al een merkwaardigheid geworden waren en in breeden kring bekend. Velen bezochten hen in de factorij en wanneer deze dan ook als een ‘gevangenis’ wordt afgeschilderd, zooals een aantal schrijvers doen, hebben we dat niet zóó letterlijk op te vatten. Trouwens aan 't zooeven besproken jaartal op het stuk steen blijkt al, hoe de strenge voorschriften van vroeger geleidelijk vervaagden. Wel was het aan het personeel verboden buiten Deshima te komen, maar ook op dien regel waren nogal uitzonderingen. Op gezette tijden maakte het opperhoofd met eenige andere Nederlanders de reis naar Yedo, waarvan ook teekeningen bestaan; o.a. de prent van Hokusai reeds bij Prof. de Visser's artikel gereproduceerd, waar ze door 't volk bekeken worden. Doch ook de doorsnee ‘bedienden’ kwamen nu en dan wel in de stad. Zoo bij het jaarlijksche plaatselijke feest of ‘matsuri’ van den Suwatempel. Suwa is een beschermgeest, dien we vermoedelijk, afgaand op het ritueel als van Chineesche afkomst hebben te beschouwen, maar met het karakter van een plaatselijke godheid, hoewel deze ook wel elders vereerd wordt. Het voornaamste heiligdom ervoor vindt men te Shinano, maar de tempel te Nagasaki is toch ook van groot belang. Hij ligt in een fraaie omgeving bij het Suwapark opeen der heuvels, de Tateyama en is o.a. versierd met een groot beeld van een paard. Het is nog steeds de voornaamste Shintōtempel te Nagasaki. Ook vroeger, bij de inquisitie tegen het christendom, speelde deze een leidende rol. De tempels voor Murasaki en Shinmyō (plaatselijke heiligen) zijn daarnaast gelegen. Het feest viel vroeger op den 9en - 11en dag van de 9e maand (een wisselende dag in begin October volgens onze kalender) en is nu op 8-9 October vastgesteld. De viering bestaat in hoofdzaak in een processie met het beeld van de godheid in de O mikoshi (een klein achtkantig heiligdom) van en naar een daartoe bestemde en bepaald ingerichte plaats; O hato of O tabi dokoro (plaats v.d. eerwaarde reis) geheeten. Daar en ook op den tempel | |
[pagina LXIII]
| |
fig. 13. huis op de hoek, met wachthuis.
fig. 14. tuinhuis met omgeving.
| |
[pagina LXIV]
| |
fig. 15. scherm voorstellende het feest van de suwatempel met hollandsche gasten, te nagasaki.
fig. 16. schaal voor rijst en groenten (dombori) met teekeningen van nederlanders en hun schepen.
fig. 17. schaal met voorstellingen van nederlandsche schepen.
| |
[pagina 317]
| |
vinden dan verschillende ceremonieën, plengen van amesake (honingbier) en spelen plaats en tenslotte keert het beeld terug. Deze open marktplaats (O hato) nu wordt ons voor oogen gesteld op het hierbij weergegeven gedeelte (afb. 15) van een beschilderd scherm, dat zich bevindt in ‘Fukiro’, een der voornaamste restaurants te Nagasaki; de andere helft van het scherm stelt de trap voor naar het heiligdom met de 2 groote torii. Op de O hato dan werd een eenvoudig gewijd gebouw in den traditioneelen vorm der oeroude hutten opgetrokken. Links en rechts daarvan stonden twee denneboomen. Om de daarvóór gelegen ruimte werden aan drie kanten zitplaatsen opgeslagen voor de priesterschap, de vertegenwoordigers der Gouverneurs en verdere voorname toeschouwers. In die ruimte voerden telkens een tiental jonge geishas en andere kinderen benevens eenige volwassenen uit een bepaald aantal van de 70 wijken der stad tal van (meest Chineesche) dansen en spelen uit, onder het zingen van Chineesche liederen. Daarbij gingen ze dan in omgang rond. Op onze afbeelding ziet men zulk een dans bij de daartoe opgestelde attributen, in dit geval: een rots met denneboomen in een vijver met visschen en schildpadden, alle symbolen van gunstige voorbeteekenis, terwijl in de nabijzijnde straat links toebereidselen voor verdere spelen worden getroffen en rechts draagstoelen voor de toeschouwers gereed staan. Een optocht blijkbaar van een zooeven afgeloopen vertooning gaat de trap op. Rechts op den achtergrond ziet men nu het personeel van de factorij, kenbaar aan de 17e eeuwsche westersche kleedij en aan de typische, uit den toon vallende gezichten. Zóó dus kwamen de ‘bedienden’ op een der genoemde rustdagen, welke het met laden en lossen drukke najaarsseizoen onderbraken, deze ‘kermis’, gelijk het in de factorijdocumenten heet, bijwonen. Zóó heeft ook de bekende auteur Kaempfer het uit eigen aanschouwing (1692-'93) uitvoerig beschreven, terwijl Japansche ooggetuigen uit het eind der 18e eeuw zijn getuigenis aanvullen, en aldus viert men nog heden die feestelijkheden te Nagasaki. Het scherm is een der beste kunststukken op gebied van de plaatselijke geschiedenis.
Zoo zijn dan de vreemdelingen in de Japansche kunst herhaaldelijk als motief gebruikt en waar dit eenmaal het geval was, kon men verwachten, dat de kunstenaars zich ook lieten onderrichten door de buitenlandsche opvattingen, dat men indrukken daarvan door hen ziet bewerken. Een duidelijk voorbeeld van deze ontwikkeling geeft het aardewerk. Nu en dan vindt men nog wel schalen als die op afb. 16 en 17, welke versierd zijn met Hollanders in kleurig kostuum en hun schepen. Deze ‘dombori’, waarin men groenten, rijst en dergelijke opdient, doen aangenaam aan door hun rijken tooi in blauw, groen, zwart, rood en goud. De figuren, welke op het deksel, het hoofd naar de rand en de buitenzijde zijn aangebracht zijn | |
[pagina 318]
| |
zeer karakteristiek met hun joviale, ‘goedronde’ gezichten. Het binnenste vertoont een soberder teekening van een schip op het deksel en het karakter voor ‘lang leven en geluk’ op den bodem. Daarbij dient in het oog gehouden, dat vele grovere als ook fijnere soorten aardewerk in de buurt van Nagasaki vervaardigd werden en nog worden; onder de eerste groep behoort een soort poppen, voorstellend een ‘roodharigen’ Nederlander met een helkleurigen haardos, in uniform. Ook Kyōto was een centrum van die kunstnijverheid, waar de Compagnie en particulieren hun bestellingen deden en waar men een tijdlang het oud-Delftsch heeft nagevolgd. Stukken van die soort zijn in verschillende Europeesche verzamelingen te vinden. De Hollander, zijn omgeving en zijn voortbrengselen waren dus een soort curiositeit; aldus zien we hem, behalve op aardewerk en in netsukes, op de houtdrukprenten, waarvan een aantal boeken, zooals de ‘Nagasaki Miyage’ (reisgeschenk uit N.) van Keisai Yeisen; de Nagasaki meishō zue (teekeningen van beroemde plaatsen uit N.) door Ishizaki Yushi en uit later tijd de Yokohama kaikō kembunshi (kijkjes uit de geopende haven van Y.) merkwaardige en goede voorbeelden gevenGa naar voetnoot*), terwijl ook de teekenaars niet alleen de westerlingen afbeeldden, maar ook hun stijl en werkwijze (perspectief en gebruik van olieverf) nu en dan overnamen. Een duidelijk voorbeeld van deze ontwikkeling vormt de reeds boven besproken teekening in Hokusai's ‘Mangwa’, 3e deeltje, bldz. 16, waarop de boomen door Chineesche karakters, de verdeeling en het verloop van de lijnen van de schutting door ‘kana’ teekens, en het westersche huis door ons z.g. ‘dwarsschrift’ zijn aangegeven (afb. 18). Daarnaast (op bldz. 15) zet de kunstenaar in een schema de begrippen voor ‘ooglijn, horizon’ enz. uit. De verschillende deeltjes bevatten ook verder tusschen veel echt Japansch, allerlei ‘vreemdigheden’: negers, vuurwapenen, buitenlandsche dieren, enz. Zoo ging het in de kunst, zoo ook in de wetenschap en techniek. Velerlei wijst op een zekere belangstelling voor, en zelfs op invloed van de buitenlanders en hun producten. Van die voortbrengselen noemde ik reeds de klokken, maar er zouden b.v. electriciteitsmachines, globes en medische instrumenten, die alle zijn nagemaakt en geteekend, aan zijn toe te voegen. De geschiedenis van de ‘Hollandsche studie’, welke het begin mag heeten van de ernstige beoefening der westersche wetenschappen en hun mechanische toepassing is eveneens te illustreeren met tal van afbeeldingen, zooals het boekGa naar voetnoot†) van Prof. Kleiweg de Zwaan er zoovele te zien geeft. Om daarbuiten nog een en ander te vinden, wat nog niet zoo bekend mag | |
[pagina 319]
| |
heeten, hebben we ons te beperken en uit te zien naar minder bekende of pas den laatsten tijd opgerichte monumenten. Tot laatstgenoemde behoort de gedenksteen (afb. 19) ter eere van de eerste anatomische sectie in Japan, welke tevens een belangrijk feit was in de ontwikkeling der westersche medische wetenschap aldaar. Deze is opgericht in het vroegere Kotsugahara, op de begraafplaats van de tempel ‘Minamisenji’ aan een der eindpunten van de tram bij Tōkyō. Hier lag vroeger de gerechtsplaats en de terechtgestelden werden er begraven. Nu was het, wegens de voorstelling, dat de overledene dit in zijn toekomstig bestaan schaden zou, verboden het lichaam van een gestorvene te verminken, behalve juist in gevallen, waarbij dit als verzwaring van de doodstraf na voltrekking daarvan nog werd toegepast. Eenige doktoren, die zich ook toelegden op de westersche geneeskunde, hadden zich reeds vroeger een Nederlandsche ‘anatomische tafel’ verschaft en hadden het groote verschil opgemerkt tusschen de voorstelling op de punten in dat boek en de toenmaals (eind 18e eeuw) in Japan algemeen geldende voorstellingen, welke men uit de Chineesche medische leeringen had overgenomen. Door het bijwonen eener dergelijke executie was het hun dus mogelijk zich ervan te overtuigen, welke van beide opvattingen de juiste was. Deze ‘sectie’ had dus te Kotsugahara plaats en de bedoelde artsen bevonden, dat de weergave van den bouw van het menschelijk lichaam in de bovengenoemde ‘tafel’ van Kulmus veel nader bij de werkelijkheid kwam dan de overgeleverde ‘medische’ denkbeelden, welke bij hun daaromtrent bestonden. Enkele van hen gingen dus daarna Nederlandsch leeren, om ook de bijschriften te vertalen. Deze medici nu, Sugita Gempaku, Maeno Ryōtaku en anderen, beschouwt men nog als de grondleggers van de westersche geneeskunde in Japan. Het is eigenaardig, dat deze Nederlandsche uitgave van Kulmus' ‘tabulae anatomicae’, welke hier te lande zelfs in de bibliotheek der ‘Maatschappij voor Geneeskunde’, de meest volledige op dit gebied, ontbreekt, nog altijd in Japan bewaard werd, als een merkwaardig document van historische beteekenis. Misschien bestaat ze daar nog, hoewel ik meen gehoord te hebben, dat althans het exemplaar, hetwelk ik te zien kreeg, bij den brand van September 1923 in vlammen is opgegaan, gelijk zoovele oude boeken. Als bewijs van piëteit jegens deze oude meesters nu is in 1922 op genoemde plaats de gedenksteen opgericht, welke men op afb. 19 ziet en waarop bovenaan een relief is gebeiteld, weergevend de titelplaat van het meergemelde en aldus in 't Japansch vertaalde ‘Hollandsche’ boekwerk, met het opschrift ‘Chineesche dwalingen in de observaties’. De plaquette daaronder beschrijft de ervaringen van Gempaku en de zijnen. Een herdenkingsuitgave van de huldigingscommissie, waarin deze nader worden toegelicht staat op het oogenblik niet tot mijn beschikking. | |
[pagina 320]
| |
Eenige vooraanstaande medici, o.a. Dr. Miyamoto en andere geleerden, hadden zich n.l. tot de oprichting van die steen vereenigd, aangezien die eerste ‘anatomische sectie’ in Japan toen 150 jaar geleden zou hebben plaats gehad; n.l. zooals de plaquette vermeldt in 1771. Het lijkt nu intusschen betwistbaar, of het tijdstip voor die gebeurtenis aldus moet gesteld worden: 1e. omdat de bekende bioloog en geneesheer Thunberg er geen melding van maakt, hoewel hij in Nederlandschen dienst 1775-76 in Japan vertoefde en te Yedo een tijdlang geregeld bezoek kreeg van en onderwijs gaf aan twee der beoefenaars van bovengenoemde ‘Hollandsche studie’, die genoemde sectie zelf zouden hebben meegemaakt. 2e. naar aanleiding van het boekje ‘Rangaku koto hajime’ (Het begin der Hollandsche studie), waarin Gempaku zelf de gebeurtenissen beschrijft. Dit boekje dateert van 1815 en de auteur verhaaltGa naar voetnoot*), hoe hij en zijn vrienden ‘ongeveer 50 jaar geleden’ die wetenschap voor 't eerst beoefenden; dit brengt ons dus op een iets vroegere dateering. Van een dier pioniers zegt hij dan ook, dat deze werken publiceerde ‘in de perioden tusschen 1764 en 1780’.Ga naar voetnoot*) Het blijkt dus, hoe onnauwkeurig de geleerde, destijds een man van in de 80, zich den juisten tijd, waarin deze feiten voorvielen, toen hij dus ‘omstreeks 39 jaar’ zou geweest zijn, herinnerde; vermoedelijk heeft hij ze grootendeels uit het geheugen opgeteekend. Dit moge zijn, zooals het is, hieruit blijkt echter de groote belangstelling, ook in het tegenwoordige Japan, voor de werken van deze eerste voorgangers uit de westersche, dat is de Hollandsche school. Het onderwerp is zelfs, omstreeks denzelfden tijd als de steen is opgericht, behandeld in den vorm van een novelle, die denzelfden titel draagt als Gempaku's zooeven genoemd boekje. Het is de bekende, moderne schrijver Kikuchi Kan, die deze novelle het eerst publiceerde inhettijdschrift ‘Kaizō Zasshi’ en later in den bundel ‘Dōri’ (de weg der Harmonie). In 1922 (als ik me goed herinner) verscheen een Nederlandsche vertaling in het dagblad ‘De Locomotief’ en daarna, in het Amerikaansche tijdschrift ‘Scientific Monthly’ van Februari 1924, een Engelsche onder de eenigszins onjuiste titel ‘The Dawn of Western Science in Japan’Ga naar voetnoot†). Nederlandsche boeken, zooals dat over anatomie, zijn dus reeds vroegtijdig in grooten getale en in allerlei soort in Japan gekomen, vooral sinds de opheffing van het verbod deze te gebruiken, wat m.i. niet vóór de tweede helft der 18e eeuw (± 1760) te stellen is. Zeer vele ervan zijn vertaald en daaruit hebben de Japanners gedurende de lange periode, dat nog geen handelsverkeer met andere naties was toegestaan, hun kennis van het westen en de daar bestaande kundigheden en gebruiken geput. Op een | |
[pagina LXV]
| |
fig. 18. deshima, naar een teekening van hokusai in de mangwa.
fig. 20. de nederlandsche bibliotheek in de normaalschool te shizuoka met 17e eeuwsche atlas.
| |
[pagina LXVI]
| |
fig. 19. gedenksteen van de eerste ‘anatomische sectie’ in japan, geleid door studie der hollandsche boeken opgericht in het vroegere kotsugahara.
bij den tempel minamisenji, nabij tokio. | |
[pagina 321]
| |
groot aantal plaatsen in staats- en particuliere verzamelingen zijn nog vele dergelijke boeken en andere voorwerpen, welke aan de Hollandsche studie en haar beoefenaars herinneren. Behalve Nagasaki en omstreken kan men in dat opzicht noemen: Fukuoka, de universiteitsstad van Kyūshū, en een aantal andere plaatsen op dat eiland, als Saga, zetel der daimyōs van Hizen, en denkelijk Kagoshima, die van Satsuma. Ook geeft men stadjes langs de binnenzee (Shimonoseki, Hiroshima, Onomichi) aan voor het opsporen van zulke overblijfselen, hoewel ik ze daar niet heb aangetroffen. Verder is er te Ōsaka, te Sakurai en vermoedelijk te Wakayama (de beide laatste in het Yamato-schiereiland) wel het een en ander. Dan zijn vindplaatsen voor zulke verzamelingen, Kyōto (universiteit en particulieren) en steden langs de weg vandaar naar Tōkyō. In de hoofdstad zelf heeft men o.a. een zeer groote collectie in de ‘Bibliotheek van het Kabinet’, binnen de muren van het keizerlijk paleis gelegen naast de ambtswoning van den Premier; hier wordt b.v. het origineele exemplaar van Doeff's woordenboek bewaard. Verder schijnen niet alleen Kōga en Mito daar in de nabijheid, maar ook Tottori op de westkust en in het verre noorden: Sendai en Mizusawa, de geboorteplaats van den beroemden ‘Hollandschen’ geleerde Takanō Nagahide, (waar men een monument ter zijner eere aantreft) benevens Hakodate in de Hokkaidō (Yezo) en vele andere steden in alle streken des lands dergelijk materiaal te bevatten of althans te hebben bevat. Als voorbeeld geef ik hier een afbeelding van een dergelijke merkwaardige verzameling, n.l. die in de bibliotheek der Rijksnormaalschool te Shizuoka (afb. 20). Deze school, in het familiedomein der Tokugawa's zelf gelegen en oorspronkelijk een school voor Samuraizonen, waarvan de leerlingen dus later tot invloed konden komen en in een door de traditie gewijde stad gelegen (Ieyasu bracht hier zijn laatste levensjaren door), bevat een veelsoortige hoeveelheid boeken op allerlei gebied. Behalve werken over medicijnen, natuurkunde en technische vakken mogen hier die over recht, economie, taalkunde, land- en volkenkunde genoemd worden. Een grondig kenner van deze oude studiën over het westen is Prof. Mutō te Nagasaki, die vele oude werken, welke vóór de Meiji periode in Japan bestudeerd werden besprak en verder in verschillende artikelen aantoonde, dat zijn landslieden de kennis omtrent spoorwegen (naar aanleiding van 't 50-jarig bestaan der z.g. ‘eerste’ lijn in Japan tusschen Yokohama en Tōkyō), en de leer van Adam Smith, (bij de jongste herdenking van dien staathuishoudkundige) meest uit Hollandsche boeken geput hebben. Ook omtrent het ontstaan van 't Japansche bankwezen (dat Prof. Mutō uit China afleidt) en van de eerste kennis der electriciteit, welke grootendeels te danken is aan den veelzijdigen ‘Hollandsch gezinden’ Hiraga Gennai (1709-1779) (eveneens een vermaard schrijver van | |
[pagina 322]
| |
vertellingen en drama's), die een electriciteitsmachine, welke de Compagnie had ingevoerd, vereenvoudigd namaakte en het gebruik demonstreerde, (mogelijk ook wel met behulp van boeken)Ga naar voetnoot*) heeft deze schrijver duidelijk de buitenlandsche herkomst aangewezen. Iets dergelijks zien we aan een der oudste documenten uit genoemde boekerij, een 17e eeuwschen atlas, een dergene, waarmede de Hollandsche cartografen en drukkers zich destijds zulk een naam verwierven en waarvan, zooals hier blijkt, zelfs tot in Oost-Azië exemplaren zijn overgebracht. Wat we in verband kunnen brengen met het feit, dat de Shōgunale regeering, of althans een enkele van haar ambtenaren, in het begin der 18e eeuw den toestand der verre landen en volken onderzocht en o.a. een atlas liet komen. Zooals gezegd, had de beweging dezer Hollandsche studie een eeuw later bij het einde van den Franschen tijd reeds aanmerkelijke vorderingen gemaakt, toen deze nog ondersteund werd door de komst van den geleerden Von Siebold, die 1823-1829 en later nog eens van 1859-1861 in Japan verblijf hield. De overblijfselen van zijn verblijf te Nagasaki zijn algemeen bekend. Daartoe behooren in de eerste plaats het terrein, waar het landhuis Narutaki stond, hetwelk nog door enkele gedeelten ervan en een gedenksteen is gekenmerkt. Het is sinds eenige jaren opgenomen onder de officieele historische monumenten, die onder de zorg van de Japansche regeering staan. Hier toch heeft Von Siebold onderwijs gegeven en bij zijn tweede verblijf ook gewoond. De afdruk is genomen naar een te Nagasaki zeer verspreide prentkaart, (afb. 21), die, gelijk men ziet, ook het portret van Von Siebold bevat. Ten tweede een gezicht op de beide steenen, waarvan een ter eere van Von Siebold zelf opgericht in 1879 (rechts) en een in het midden, de aan de oprichting deelnemende vrienden en leerlingen van den geleerde (soms tot hoogen rang en grooten naam gekomen) vermeld. De steen links is indertijd door Von Siebold zelf opgericht ter eere van Kaempfer en Thunberg. Deze laatste bevond zich oorspronkelijk in den botanischen tuin van Deshima en staat nu met de andere in het reeds genoemde Suwapark bij den opgang naar de bibliotheek, welke zooveel historisch materiaal bevat. De afbeelding (no. 22) van deze steenen ontleen ik aan een prent uit den bundel verhandelingen, verschenen ter gelegenheid van de herdenking van het feit, dat 100 jaar geleden genoemde geleerde voor 't eerst in Japan aankwam. Deze plechtigheid had, door omstandigheden uitgesteld, in 't voorjaar van 1924 plaats. Het is mede naar aanleiding van deze bijzonderheid, dat hier nog eens | |
[pagina 323]
| |
de reeds tamelijk bekende monumenten voor Von Siebold worden gepubliceerd en de vraag ter sprake gebracht, of en in hoeverre ook deze onder de Nederlandsche overblijfselen in Japan kunnen gerekend worden. Nu eh dan toch hoort men de meening verkondigen, dat aan de verdiensten van dezen onderzoeker, die te Würzburg werd geboren en wiens familie geheel Duitsch is, Nederland geenerlei of nauwelijks eenig aandeel zou hebben. Daarbij wordt de eer van den gehuldigde dus uitsluitend voor zijn geboorteland opgeëischt, terwijl toch alleen het land, dat hem in dienst nam, aan Von Siebold de kans gaf, om voor de studie der westersche wetenschap in Japan en voor de kennis van de Japansche cultuur, land-en volkenkunde in Europa en Amerika te doen, wat hij gedaan heeft. De Nederlandsche regeering heeft hem daartoe in officieele zending uitgezonden en verder op allerlei wijzen ondersteund. Zoowel tijdens zijn eerste verblijf op Deshima als gedurende zijn latere vestiging te Leiden (waar zijn eerste collecties nog bewaard worden) heeft hij, steeds in ambtelijken dienst als officier van gezondheid bij het Nederlandsch-Indische leger, op velerlei wijzen belangstelling en medewerking van hoogerhand genoten. Zijn tweede reis geschiedde als vertegenwoordiger van de Nederlandsche Handelmaatschappij. Dat het ditmaal niet in officieele missie was, heeft men uitsluitend aan toevallige omstandigheden toe te schrijven. Dat het tenslotte niet tot een benoeming als Nederlandsch diplomatiek vertegenwoordiger gekomen is, gelijk de toenmalige Gouverneur-Generaal wilde (en waarbij het feit, dat de regeling der betrekkingen met Japan juist toen van den Indischen dienst naar die van Buitenlandsche zaken werd overgebracht, mede van invloed schijnt geweest te zijn), heeft Von Siebold in zijn laatste levensjaren van ons land vervreemd. Doch welke de motieven toen ook geweest zijn, zeker is, dat van vroegere omstandigheden veelszins een onjuiste lezing in omloop is. Zoo heeft het Nederlandsche opperhoofd Von Siebold gedurende het proces, dat tegen hem in 1828-'29 gevoerd is en dat zijn verbanning uit Japan ten gevolge had, niet in den steek gelaten, doch heeft, zooals uit het dagregister van 1829 blijkt, een nadrukkelijk vertoog tot de Japansche autoriteiten gericht en een verzoek om hem, als Nederlandsch ambtenaar, niet langer onder bewaking te Deshima te laten, doch te vergunnen, dat hij naar Indië zou vertrekken. Welk verzoek bijna dadelijk werd toegestaan. Ook een aantal van zijn Japansche leerlingen, die mede waren gevangen genomen zijn op voorspraak van de Nederlandsche regeering in vrijheid gesteld. Gelijk bekend was 't ook onze ‘Commissaris’, die in 1856 opheffing van VonSiebold's ballingschap wist te verkrijgen, waardoor diens tweede reis mogelijk werd.
Hoewel het tijdperk van den overwegenden invloed van Nederland bij de ontwikkeling van Westersche wetenschappen en instellingen in Japan | |
[pagina 324]
| |
zich nog tot na de voorloopige opstelling des lands ± 1860 heeft uitgestrekt, was deze periode tegen het einde der 19e eeuw wel geheel afgesloten. Het jongere geslacht ginds kent de geschiedenis; zoowel van het meer dan 200 jaren bestaan hebbend recht onzer natie om alleen onder de westersche mogendheden in Japan te verblijven en handel te drijven, als die van hetgeen door de werkzaamheid en aanwezigheid der Nederlanders is tot stand gekomen, nog enkel als overlevering. De geschiedenisboeken b.v. der huidige middelbare scholen verhalen vooral van die 18e en begin 19e eeuwsche betrekkingen met de Hollanders alleen terloops. Onze taal, die eens de bestgekende van alle Europeesche was, is men nagenoeg vergeten. Toch zijn er nu en dan gunstige getuigenissen over ons land, zoowel van menschen uit het volk als van vooraanstaande personen; vooral de laatste jaren, nu de relaties weer toenemen, treft men die aan. Zoodat ook in Japan nog wel iets aanwezig is van de geest van vertrouwen, welke dit volk destijds naar ons deed uitzien als hun leermeesters en raadslieden. Ten onzent is ook veel gebrek aan juiste kennis vast te stellen. Men schijnt hier, om alleen dit te noemen, zich de meest zonderlinge voorstelling te maken over de toestanden bij de oude Hollanders in Japan, o.a. over hun ‘verzaken van 't christendom,’ van ‘trappen op 't kruisbeeld’ enz. Enkele van dergelijke misvattingen heb ik getracht hier recht te zetten. Alles bijeengenomen echter konden de begrippen omtrent het land van de rijzende zon, enkele eminente kenners (zooals prof. de Visser) uitgezonderd, vrij wat grondiger wezen. Dit is nog steeds het gevolg van dezelfde lauwheid, waardoor we stil hebben toegezien, dat andere vreemdelingen onze plaats en ons werk innamen. Dat was b.v. het geval bij den aanleg der Japansche spoorwegen omstreeks 1870, bij de opvoeding der Japansche medici, enz. Zelfs zijn anderen aanspraak gaan maken op den naam van uitsluitende openstellers (de Perry-expeditie van 1853) en leermeesters van Japan voor de westersche studies en relaties, met verwaarloozing van het aandeel der Nederlanders. In hoeverre de overblijfselen ginds ons nog de beteekenis dier oude betrekkingen doen beseffen, zal den lezer door dit opstel mogelijk iets duidelijker zijn geworden. | |
[pagina LXVII]
| |
fig. 21. plaats van het landhuis ‘narutaki’ bij nagasaki, waar von siebold onderwijs gaf en woonde. links portret van von siebold
fig. 22 gedenksteen door von siebold opgericht voor kaempfer en thunberg (links) en twee steenen ter eere van hemzelf opgericht (rechts) door leerlingen en vereerders, wier namen op de steen in het midden staan.
|
|