Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 36
(1926)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 281]
| |
GanoekohGa naar voetnoot*)
| |
Eerste Tooneel.
Jakob, Rozette.
Jakob
(is bezig het ganoekoh-ijzer, een zwaar koperen luchter met acht armen, dat voor hem op tafel staat, van kaarsen te voorzien. Neuriend neemt hij de kaarsen uit een doosje en plaatst ze in de daarvoor bestemde gaten).
Rozette
(kijkt toe).
Jakob
(nadat hij alle armpjes van kaarsen heeft voorzien)
Waar is de sjammes?
Rozette.
Die heb je op de schoorsteen laten liggen
(ze krijgt van de schoorsteen een los koperen armpje, dat ze Jakob geeft).
Jakob
(steekt ook daar een kaars in en bevestigt het armpje vervolgens voor aan het ganoekoh-ijzer. Dan neemt hij het geheel op).
Hij staat! Klaar!
(Voorzichtig plaatst hij de luchter op de schoorsteen).
Hoe laat is 'et nou, Sette? | |
[pagina 282]
| |
Rozette
(kijkt op de regulateur, die naast de schoorsteen hangt)
Half vier. Je hebt de tijd nog.
Jakob
(komt naar de tafel).
Nò, tijd? Met een half uurtje komt de tram.
Rozette
(knikt hem toe)
Ja, met een half uurtje....
(ze gaat zitten).
Jakob
(gaat ook bij de tafel zitten).
Halen hoef je hem nou niet meer, nou de stoomtram er is. 't Vorig jaar moest je nog een dikke drie kwartier loopen naar 't station. Nò, wat ben ik ze toch vaak met een plezier getippeld, die drie kwartier als Moos kwam....
(Even stilte. Hij kijkt naar het ganoekoh-ijzer).
Dat ie nou net fijn de laatste dag ganneke kan meenemen, dat doet me recht goed! Weet je nog hoe die vroeger een plezier had in 't aansteken van de kaarsjes? Als ie zoo naast me stond dan blonken zijn oogen van plezier. Hé, weet je nog?
Rozette
(glimlachend in de verte ziend).
En als ie daarna dan met jou mongoe soer zong.... Moos zingt zoo mooi....
(Een oogenblik zitten ze allebei in gedachten).
Jakob.
Nog net even de laatste dag.... 't Kerstfeest valt ook zoo mooi van 't jaar. Simge over de heele wereld. Da's mooi. Waarom moet ook de een nou feest hebben en de ander morgen? Zoo - samen, dat is mooi.... Wat zal ie van de schuur opkijken met de nieuwe zolder!
Rozette
(genietend).
En de nieuwe voordeur!
Jakob.
Ja, de voordeur.... en de schuur....
(hij staat op).
Rozette.
Wat wil je doen?
Jakob
(gaat naar de deur).
Doen? Niks.
Rozette.
Blijf nou hier. Mot je nou kou pakken in de deur? 't Duurt nog een dik kwartier voor de tram komt.
Jakob.
Heb ik gezegd, dat ik naar de deur wou? Ga weg, narrente!
Rozette.
Blijf nou rustig zitten. Je hebt weer gehoest vannacht.
Jakob.
Kuch jij niet als je je verslikt?
Rozette
(kijkt hem ongeloovig aan).
Verslikt?
Jakob
(gaat weer zitten).
Ja, verslikt. Natuurlijk verslikt. Ik was stiekum aan 't slikken.
Rozette.
Ik zal je salmiak maken met anijsspiritus.
Jakob
(koppig).
'k Wil 't niet hebben. 'k Heb 't niet noodig.
Rozette.
Ik maak 'et toch. 't Is goed voor je borst.
Jakob.
Mijn borst is best. Alle jiddisje kinder zellen zoo'n borst hebben as ik. Omijn!
(Men hoort de voordeur in 't slot vallen en sloffende stappen in de gang).
Rozette
(luisterend).
Daar is iemand.
Jakob
(kijkt om naar de deur).
Hartog denk ik. | |
[pagina 283]
| |
Tweede Tooneel.
Jakob, Rozette, Hartog Blumenthal.
Hartog
(komt binnen).
'n Avond samen
(hij geeft eerst Rozette een hand).
Sette, veel jaren ganneke.
Rozette.
Dank je, Hartog, 't zelfde.
Hartog
(geeft Jakob een hand).
Jakob.
Jakob.
Ga zitten, Hartog.
Hartog.
Even.
(hij neemt plaats).
Is je zoon der nog niet?
Jakob.
Met een kwartiertje komt ie met de tram.
Hartog.
Hoe lang heeft ie vacantie?
Jakob.
Een dikke week zeker, hé? De meesters hier hebben ook een dag of tien vrij met Kerstmis.
Hartog.
Hij is toch hoofdmeester, niet?
Jakob.
Nò, ja, maar daarom heeft ie niet langer vacantie dan de anderen, gammer!
Hartog
(haalt de schouders op en lacht).
Weet ik veel!
(de anderen lachen mee).
Jakob.
Van de geleerdigheid hebben wij nebbisj niet veel verstand, Hartog. Wij kennen de koeien beter.
Hartog
(smakt even).
Nò, een meester is zoo geleerd niet! Een neefie van mij - een zoon van Saar en Moos - is ook onderwijzer en als je mij vraagt is ie nog stommer als het achterend van een koe.
Jakob
(gepikeerd).
Jouw neefie is jouw neefie! Maar onze Moos! Hé! Je wordt maar zoo hoofd in Amsterdam. Eén, twee, hup!
Hartog.
God zal mij bewaren tusschen ouders en kinderen te stoken.
Jakob.
Nò? Te stoken, zegt ie! Wat sla jij vandaag voor een mesjoggaas uit? Ik zei alleen, dat Moos knap is. De beroemdste menschen van Amsterdam komen bij hem om raad.
Hartog
(lacht).
Als ie ze dan maar een goeie raad geeft.
Jakob
(lacht luid).
Nee niet! Een puike!
Hartog.
Nò, goed.
(tot Sette)
Moeke zal tòch blij zijn, dat d'r jongen komt.
Rozette
(glimlacht tegen hem).
Jakob niet.
Hartog
(lacht iets spottend).
Nee, Jakob niet! Zijn eenige, zijn trots!
Jakob
(weer verzoend).
Wat hebben wij anders op de wereld als onze jongen?
Rozette.
Blijf je een kopje koffie drinken, Hartog?
Hartog.
Nee, 'k ga weg. 'k Dacht, dat Moos er al was. en 'k wou hem goeien dag zeggen.
(Hij staat op).
Ik loop vanavond of morgen wel es even weer aan. | |
[pagina 284]
| |
Jakob.
Nò, wat een haast!
Hartog
(lachend).
Drukke zaken.
Jakob.
Nebbisj, in December.
Hartog
(geeft Sette en Jakob een hand).
Plezierige jontof en de groeten aan Moos.
Rozette.
Dank je hoor!
Jakob.
Hartog. - Je vindt de weg wel, hé?
Hartog.
Hou je gemak maar.
(Blumenthal af).
| |
Derde Tooneel.
Jakob, Rozette.
Rozette
(na een oogenblik van stilte).
Je moet niet met Hartog over onze jongen praten. Dat begrijpt hij toch niet.
Jakob
(haalt zijn schouders op).
Wat valt er te begrijpen?
Rozette.
Ze spotten er maar mee, dat wij zoo aan Moos hangen. Zag je niet hoe zijn oogjes flikkerden toen ie tegen jou zei: ‘Zijn eenige, zijn trots?’
Jakob
(smakt even).
Laat ze flikkeren.
Rozette.
Zoo spotterig. Praat er niet over.
Jakob.
Sjat me wat!
Rozette.
't Is niet noodig. Bij zoo wat kennen ze nou eenmaal niet bij.
Jakob
Wat heeft hij van zijn jongens gemaakt? Veedrijvers! Knechten voor zichzelf! Koeien! Opgevreten het ie ze dadelijk toen ze maar net van school konden, Vuile taal uitslaan op de markten, maar ze kennen d'r naam nog niet eens zonder fouten schrijven. Nò, laat me asjeblief met menoeche!
Rozette
(lachend).
Wij hadden ook zoo met Moos moeten doen, dan hadden ze niet gelachen.
Jakob.
Ba, zeg ik! Ba!
Rozette.
'k Heb kransjes gebakken voor bij de koffie. Zijn grootste lekkers. Je zal een gezicht zien strak!
Jakob
(verkneutert zich van pret).
En de voordeur.... en de schuur.. D'r is hier wat veranderd in die negen maanden!
Rozette
Acht maanden zijn 'et. Met Paschen was Moos nog hier.
Jakob
(knikt)
Paaschmaandag, ja. Toen goot 'et zoo.
Rozette
Ja, toen goot 'et zoo. - Toen was Moos nog geen hoofd.
Jakob
Nee.... nee. Dat is ie in Mei geworden.
Rozette
Op een sjabbesmorgen om half twaalf kwam de brief....
(even stilte).
Jakob
(kijkt op de klok).
Zou je nou geen koffie zetten. De tram is wel meer.... | |
[pagina 285]
| |
Rozette
(lacht).
Zal je zien, vandaag is ie niet te vroeg. Als ie op tijd is, duurt 'et nog....
(ze bestudeert de klok)
dan duurt het nog tien minuten.
Jakob.
Hoe kan je nou zoo stom rekenen? Kijk nou - 't is zeven minuten voor vier en om drie uur negen en vijftig is de tijd. Dat is bij mij.... zes minuten en zes minuten is niks.
(Hij staat op).
Rozette.
Blijf nou hier. Je hoort 'em vanzelf bellen.
Jakob.
Om mijn kuchie? Ik zal je salmiak met anijsspiritus wel gaan slikken, wees maar stil.
Rozette.
Ik zal achter water opzetten voor de koffie.
(Rozette af).
Jakob
(gaat naar het ganoekoh-ijzer, voelt aan de kaarsen of ze goed stevig zitten en zet een enkele beter in de houder).
Rozette
(komt terug).
Jakob.
Die éene dag ganneke, die doet me nou toch zoo'n plezier. Dat 'et vandaag nou nog net de laatste dag is.
Rozette
(glimlacht en knikt hem begrijpend toe. Even stilte. Dan hoort men op kleine afstand op straat een bel luiden).
Jakob
(schrikt).
Sette, de tram! De tram! Zie je nou wel? 'k Heb 'et gevoeld, dat ie vroeg zou wezen!
(hij holt de deur uit).
Rozette
(gaat naar de kamerdeur en blijft vol blijdschap wachtend op de drempel staan. Dadelijk daarop hoort men stemmen in de gang en even later ziet men Mozes Cohen verschijnen).
| |
Vierde Tooneel.
Jakob, Rozette, Mozes.
Mozes
(een jonge man met welverzorgd uiterlijk. Donker, doch niet bepaald een geprononceerd joodsch type. Hij spreekt correct, zelfs min of meer afgemeten, zooals dat vaak aan onderwijzers eigen is. Hij gedraagt zich dikwijls zoo, alsof hij bang is geen ‘heer’ te schijnen als hij anders zou doen. Hij is wel hartelijk tegen zijn ouders, doch tegelijkertijd wat onwennig. Hij is blijkbaar trotsch op zijn kennis, maar heeft iets vergoeilijkends voor de betrekkelijke onwetendheid van zijn vader en moeder).
Rozette
(met tranen in de oogen).
Dag jongen, dag mijn jongen.
Mozes
(kust zijn moeder).
Dag, moeder. Hoe is het er wel mee?
(ze komen binnen, gevolgd door Jakob, die met verheerlijkt gezicht het koffertje van zijn zoon draagt en in een hoek van de kamer neerzet).
Jakob
(neemt zijn zoon, die zich van overjas en hoed ontdoet op).
Daar is ie nou! | |
[pagina 286]
| |
Mozes.
Ja, vader, daar is ie nou.
(hij neemt jas en hoed op en wil ze wegbrengen naar de gang).
Rozette.
Laat dat maar eerst even liggen, jongen. Vader neemt 'et dadelijk wel mee.
Mozes
Nee, moeder, daar hou ik niet van Ik kan geen rondslingerende kleeren zien
Jakob
(lachend).
Nò, vroeger slingerde er nog wel es het een of ander van je rond. Sette?
Rozette
(glimlacht gelukkig).
Mozes.
Ja, vader, maar de mensch moet zich nu eenmaal ook zelf een beetje opvoeden. Als ik netheid van mijn leerlingen eisch, dien ik zelf in de eerste plaats netjes te zijn.
Jakob
(volmondig).
Ja, da's waar.
Mozes
(verdwijnt naar de gang).
Jakob
(zacht).
Nou zal je zien, nou ziet ie de voordeur. Zoo pas was 't ie open en kon je niks zien.
(ze zitten vol verwachting).
Mozes
(keert terug en schuift een stoel bij de tafel).
En nu vertel me eens wat. Is hier nog wat nieuws?
Jakob.
Heb jij niks gezien?
Rozette
(half verwijtend).
Nou kan ik toch zien, dat jij hier niet meer thuis bent.
Mozes
(kijkt van zijn vader naar zijn moeder).
Gezien? Is er dan wat?
(hij kijkt rond).
Rozette.
Nee, hier is 'et niet. - We hebben een nieuwe voordeur gekregen.
Jakob.
En een nieuwe zolder in de schuur. Kom maar es even mee. Jij zal opkijken!
Mozes.
Och, vader, laten we nog even blijven zitten, 't Is een heele reis van Amsterdam naar hier!
Rozette
(vergoeilijkend omdat ze op Jakobs gezicht wat teleurstelling leest).
Moos is moe, Jakob.
(tot Mozes).
Zal ik nou een kopje koffie inschenken?
Mozes.
Zeker, moeder, dat is goed.
Rozette
(verdwijnt naar achteren). (Even stilte).
Mozes.
Wat is 'et hier toch stil in 't dorp, hé vader? Men moet er wel eerst even weer aan wennen, hoor! Als je altijd zoo'n drukte om je heen hebt....
(lachend)
Een heel verschil met de Kalverstraat en 't Rembrandtsplein.
Jakob.
Nò, vroeger vond jij 't hier ook mooi.
Mozes.
Zeker, zeker. Nou nog hoor. Nou nog. Ik wijs ook alleen maar op 't verschil. En dat is groot.
Jakob.
Nò, je moeder en ik hebben hier altijd met plezier gewoond. | |
[pagina 287]
| |
Zooveel bennen we niet gewend. - Heb je een plezierige reis gehad?
Mozes.
O, jawel, vader. Alleen 't laatste end was een weinig vervelend. De menschen hier in 't noorden kunnen soms zoo raar doen, hé? Soms is 't net of ze geen Hollandsch verstaan. Vroeger is me dat nooit zoo erg opgevallen, maar nu....
Jakob.
Ze bennen hier wat stijver, niet zoo hupsachtig. Nò, ja, we leven hier ook.
Rozette
(komt terug met de koffie. Ze neemt kopjes en schenkt in. Dan houdt ze met een gezicht van
‘Nou zal mij 't benieuwen, wat jij daar wel van zegt!’
Mozes een trommeltje met koekjes voor).
Mozes
(neemt vriendelijk een koekje).
Ik had 'et juist met vader over 't verschil tusschen 't leven hier en in Holland, moeder. Weten jullie wat 'et is? Je leeft in een groote stad intenser - ik bedoel.... je hebt er meer aan je leven.
Jakob
(smakt even).
Als ik mijn broodje met Gods hulp mag blijven verdienen, zooals tot nou an toe en we mogen gezond blijven met mekaar dan is 'et goed.
Mozes
(trekt zich weer terug).
Ja zeker, vader. Natuurlijk
(hij breekt een stuk van het koekje af en eet het op).
Rozette
(kijkt vol verwachting toe).
Jacob
(die het gezicht van zijn vrouw ziet, tot Mozes).
Is dat wat? Lekkere koekies of niet?
Mozes.
O, ja, vader.
(tot Rozette).
Heel lekker, hoor moeder.
(Even stilte. Ze drinken koffie en eten hun koekjes).
Jakob.
Hoe lang heb je nou vacantie?
Mozes.
Dertien dagen, vader.
Rozette
(blij).
Dertien dagen! Da's mooi!
Jakob.
Of dat mooi is. En je salaris draait maar door, hé?
Mozes
(met een meerderheidslachje).
O, ja, natuurlijk, vader.
Jakob
(tot Rozette).
Dat most ik nou ook es hebben, Sette, hé? Maar als ik in huis blijf, verdien ik geen pos jet.
(lachend tot zijn zoon)
Ga je nou es weer met mij de boer op? En achter de koeien loopen? Hu! Hu! Met een stok? Hé? Dat was vroeger zijn lust en zijn leven als ie met vader meemocht naar de beestenmarkt. Weet je dat nog wel? Ha, ha, ha!
Mozes
(lacht luid).
Nou of ik 'et weet!
(Ernstiger).
Maar 'k zou er deze keer geen tijd voor hebben. - Overmorgen moet ik weer weg.
Rozette
(teleurgesteld).
Overmorgen al?
Jakob.
En je hebt toch dertien dagen vacantie?
Mozes.
Ja, zeker, vader, maar ik kan helaas tegenwoordig niet meer | |
[pagina 288]
| |
over mijn tijd beschikken.
(gewichtig).
Dinsdagavond moet ik voor de vereeniging Volksonderwijs in Amsterdam spreken over de resultaten van ons onderwijs volgens het systeem van dr. Montessori.
Jakob.
Over wat zeg je?
Mozes
(een ietsje wrevelig).
Nou ja, over een soort van onderwijs.
Jakob.
O.
(stilte)
Rozette.
Nog een kopje koffie, Moos?
Mozes.
Nee, moeder, dank u wel. Ik drink nooit meer dan één kopje koffie.
Jakob.
Een koekje lust hij nog wel!
Rozette.
Ja, jongen?
(ze houdt hem het trommeltje koekjes voor).
Mozes.
Nee, moeder, ik moet niet meer hebben.
(Alsof hij zich verplicht gevoelt te prijzen).
Ze zijn heel lekker, hoor! Heusch!
Rozette
(zet het trommeltje weer neer).
Jakob
(kijkt haar onderzoekend aan, doch op haar gezicht valt niets te lezen. Dan zegt hij plotseling:)
Tel ik niet meer mee? Geef mij nog een koppie koffie en nog een koekje!
(Rozette schenkt hem in en legt een koekje naast zijn kopje. Even stilte).
Jakob.
Heb je veel vrienden in Amsterdam, Moos?
Mozes.
O, ja, vader, heel veel.
(het gesprek stokt weer even).
Wat ik zeggen wou. Eh.... Moos klinkt me zoo cru.... zoo eh.... hard in de ooren....
(hij kijkt zijn vader en moeder even aan).
Jakob.
Wat.... Wat zeg je?
Mozes
(wat weifelend).
In Amsterdam noemen ze mij Maurits of eigenlijk.... eh.... Mau. Willen jullie....
Jakob
(lacht)
Mau? Mau?
Mozes
(wat geirriteerd).
D'r is toch niets bespottelijks aan vader? Ik zie dat tenminste niet in.
Jakob
(lacht weer).
Mau! Mau! 't Lijkt wel een kat. Ha, ha, ha! Mau!
Mozes.
Vader ik wou, dat u er niet zoo om....
Jakob.
Heb jij dat bedacht, dat Mau? Was Mozes niet fijn genoeg meer? Was je bang, dat ze konden hooren, dat je een jood bent? Jood blijf je toch!
Mozes.
Daar gaat 'et toch niet om, vader.
Jakob.
O, nee, gaat 'et daar niet om? Waarom gaat 'et dan wel? Mau!
(hij imiteert het gemauw van een kat).
Mau.... mau....
Rozette
(angstig)
Jakob! Toe nou.!
Mozes
(op een meerderheidstoon, waaruit blijkt, dat hij zich niet wil ergeren).
Nou ja, 't was maar een verzoek en u behoeft 'et | |
[pagina 289]
| |
natuurlijk niet te doen. Laten we er maar niet meer over praten;
(hij kijkt rond en ziet het ganoekoh-ijzer).
Hé, is 'et ganneke?
Rozette
(grijpt de gelegenheid snel aan).
Ja, de laatste dag net vandaag! Dat treft, hé?
Mozes.
Ja, dat is zeker toevallig.
(hij staat op en gaat naar de stander, die hij bekijkt).
Rozette
(tracht Jakob, die stug bij de tajel zit, met blikken tot grooter verzoeningsgezindheid te brengen. Jakob doet echter of hij niets ziet).
Jakob
Ken je dat nog.... Mau?
Mozes
(wendt zich om).
Hé, vader, doe toch niet zoo hatelijk. Moet u mij nu opzettelijk krenken? Ik zeg u toch ook niets onaangenaams?
Jakob
(met een lach).
Nee!
Rozette
(smeekend, terwijl ze hem aan de jas trekt).
Jakob!
(stilte)
Kan je die rede in Amsterdam niet een paar dagen uitstellen, jongen?
Jakob
Nee, die kan hij niet uitstellen.
Mozes
(nu zeer geirriteerd).
Doe toch niet zoo onredelijk, vader. Heb ik je wat gedaan?
Jakob.
Nee, niks, jij nar!
Mozes
(hevig verongelijkt).
Ik ben hier toch met de beste bedoelingen gekomen.... Ben ik daarvoor nu wekenlang blij geweest, dat ik hier es weer heen zou gaan om zóó.... om zoo behandeld te worden? 't Is net alsof u heelemaal niet blij bent, dat ik gekomen ben!
Jakob
(kijkt hem één moment woordloos aan. Dan lacht ie).
Niet blij? Nee, heelemaal niet blij! Ha, ha, ha!
Rozette
(steeds angstiger).
Toe nou.... toe nou toch....
Mozes
(opgewonden).
Nee, heelemaal niet blij! Als je ergens blij mee bent, dan toon je dat, dan doe je niet zooals u....
Jakob
(kijkt hem dreigend aan).
Wou jij mij....? Jij....? Tot zoover ben ik vol, jij lougeifers, zie je dat dan niet? Blij ben ik niet geweest, hé? 'k Had me derop gespitst als op me grootste simge. Ik had kunnen dansen, zoo blij, zoo gelukkig was ik.... Maar jij.... Jij nar! Van het oogenblik af, dat je de beenen hier binnen de deur hebt gezet.... was 't uit.... Heb je ons laten voelen....
Rozette
(schreiend)
Jakob....
Jakob
(moeilijk)
Ik zal 't hem zeggen. Ik moet 'et kwijt! Schaam jij je ervoor, dat je Mozes heet?
(hij windt zich steeds meer op).
Mau wil ie heeten! Mau! Mau! Ha, ha, ha! Mozes Cohen heet je al ben je ook honderdmaal zoo'n groote meneer geworden. Mozes Cohen en niks anders! | |
[pagina 290]
| |
Mozes
(bedwingt zich tot uiterlijke kalmte).
Ik ga even het dorp in, moeder.
Rozette
(alsof ze hem vast wil houden).
Nee.... nee....
Jakob.
Ja, ga maar weg.... ga maar weer weg....
Mozes
(wil nog iets zeggen, bedenkt zich echter en loopt snel de deur uit).
| |
Vijfde Tooneel.
Jakob, Rozette.
(Er heerscht stilte. Jakob kijkt stug voor zich uit. Rozette zit verslagen bij de tafel).
Rozette
(zacht klagend).
'k Heb 'et gevoeld.... de heele dag gevoeld.. dat er iets komen zou.... 'k Had zoo'n onrust in me.... zoo'n vrees.
(ze huilt) (Stilte. De duisternis begint meer en meer te vallen).
Jakob
(staat op, sluit de blinden en steekt vervolgens de lamp aan. Dan gaat hij naar het ganoekoh-ijzer).
Rozette
(kijkt hem angstig aan).
Wat wil je, Jakob?
Jakob
(hard).
't Is nacht, 'k Ga ganneke maken.
Rozette.
Nee.... nee.... Moos komt.... toch.... dadelijk terug....
Jakob.
Moos? Mau! Mau asjeblieft! En als ie terugkomt....
(hard)
Nee!
(Hij ontsteekt de sjammeskaars. Dan neemt hij het gebedenboek in de eene en de brandende kaars in de andere hand. Even wacht hij. Dan zingt hij moeilijk:)
Boroech ato adounoj.... èlouheinoe... melech hongoulom.... asjer.... kiddesjonoe.... barmitswousof....
Rozette
(zit starend bij de tafel. Tranen biggelen over haar wangen).
Scherm zakt langzaam.
Groningen, 12 Januari 1925. |
|