trompet. Maar die klanken vielen spoedig stil. En men hoorde nu alleen nog den eenzamen zanger daarboven, die zijn plechtig avondlied aanhief.... Hij zat boven op den derden eik van de dreef die op den aardeweg uitliep naar het goed van den jonker. Verderop lag het rieten dak van een hoeve, waar het late licht als oude sneeuw over lag. Alles scheen ingeslapen in de omringende stilte. Nu begon het luchtige klare nootjes te regenen uit het stoute keeltje van den ongezienen nachtegaal.
- Als we 'm maar eens konden te zien krijgen, meende Muske.
- Ik zie hem, fluisterde Jefke schielijk.
't Werd, ginds-hoog, een frazelend gemijmer, dan weer een forsig gehamer van klankjes, schel getik op een zilveren aambeeld, klinkklaar gebel of kristalgetinkel. 't Was lijk een springfontein van zoete en felle geluidjes. Dan smeet de vogel uit zijn keel een gorgelend spel van parelige toontjes, een paternoster van lichte trillerkens, als een snoer van kralen aaneengeregen.
't Klonk door den stillen avond als getokkel op een vreemd instrument. Een mierelend geswatel, dat rees en dan weer daalde, luchtig danste of speelsch stoeide. Toen werd het een hartstochtelijk dringen, een weemoedig zeuren, een lang-gerekt weeklagen..
't Was een eindelooze melofee, een zilverig geweef van wisselende tonen, dat opeens scheen te scheuren en af te breken. Toen was 't aarzelend herbeginnen en dapperder slaan en jagen, een vragen, een smeeken, een bidden, 't Was een gebed, opstijgend in den zomerschen nacht, den nacht, die, over 't eenzame land, met stillen luister geruischloos nederzonk.
Het donkerde stilaan. Jefke en Muske hadden een tijd roerloos gelegen, Een welligheid was zoet door hun leden gevaren en de zwoele lucht had hen bevangen met slaperigheid. Mus had zijn oogen een poosje dicht gedaan.
De nachtegaal zweeg een tijd. Toen vielen opeens weer heldere waterslagen en hoog over 't land zweefde het mierelende gezang, sleepend soms of droomerig kwijnend, met vlagen van driftig geweld.
Zij waren zoetjes in slaap gevallen. Alle geruchten waren verstomd. Het was nu nacht, en de maan dreef als een weeke ronde bloem door de wijde ruimte der hemelen....
Hun adems gingen rustig. Hun lichamen waren roerloos gezegen in den weldadigen sluimer. 't Was de zwoele zomernacht en de vredige rust alom.
....Toen, bij 't uchtendklaren - de nacht was kort - Muske opeens ontwaakte, keek hij verbaasd rond zich, en zag Jefke naast zich liggen, zijn maat met wien hij gisterenavond zoo kalm naar huis was gegaan, na de lange uren op de kermis. Hij wreef zich even de oogen. Hij hoorde hoe Jefke rustig doorsliep. Hij stond op en trok stilletjes naar huis.
Jefke lag en sliep nog een tijd door.... tot de zon opeens door zijn geloken oogwimpers kwam boren en hem wakker maakte.
De nachtegaal zweeg.