Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 36
(1926)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 244]
| |
Nederlandsche monumenten in Japan,
| |
[pagina LI]
| |
fig. i. sueyoshibune (schip van de firma sueyoshi voor de buitenlandsche vaart), met bezoekers en enkele westerlingen, vermoedelijk hollanders, aan boord.
houtsnede naar een schilderij in de kijumizutempel te kyoto. | |
[pagina LII]
| |
fig. 2. ingang van de haven bij hirado, nabij de plaats waar eens de nederlandsche factorij lag.
fig. 3. nederlandsch anker in 1782 gevonden in de buurt der voormalige nederlandsche factorij van hirado.
| |
[pagina 245]
| |
worden. Eerst komt een en ander over de oudste vormen der Nederlandsch Japansche betrekkingen met de daarop volgende episoden gedurende het begin der 17e eeuw. Daarna behandel ik het verblijf der Hollanders te Nagasaki en het eiland Deshima. Terwijl tot besluit eenige afbeeldingen den invloed der Hollandsche kunsten en wetenschappen zullen illustreeren. De gedaante, waaronder de Hollanders zich aanvankelijk in Japan vertoonden, was die van avonturiers-kooplieden. De bekende Jan Huygen van Linschoten, Nederlandsch pionier in het oosten, vermeldt, dat destijds (1584) ieder, die naar Oost-Azië (China, Japan) wilde tijgen een zekere som als kapitaal voor eigen zaken noodig had. Zoo ging omstreeks dat jaar een zijner landgenooten in Portugeeschen dienst derwaarts. Later, toen voor het eerst een Nederlandsch schip in de Japansche wateren kwam (Februari 1600), was dat een der overblijvende uit een vloot van vijf vaartuigen, die was uitgerust door één der toen nog bestaande afzonderlijke maatschappijen, opgericht door Van der Hagen, die, van het feit, dat althans dit schip, dat onder een hevigen storm op de Japansche kust strandde, met de lading werd geborgen, geenerlei voordeden heeft getrokken. Evenwel waren er onder de overlevenden van de bemanning, die zich als scheepsbouwer, koopman, geschutgieter of in ander bedrijf in Japan vestigden, en ten deele goede zaken deden, zelfs tot naam en aanzien kwamenGa naar voetnoot*). Ze traden in relatie tot de Japansche autoriteiten; sommigen kwamen tot zekeren invloed; ze pasten zich veelszins aan bij de toestanden des lands. Enkelen vestigden zich voorgoed en namen deel aan den buitenlandschen handel als ingezetenen. Het Japansche schip, dat op de eerste afbeelding is weergegeven, geeft een denkbeeld van die door particulieren gedreven eigen zaken en scheepvaart in het begin der 17e eeuw. Het Tokugawa-regime, dat toen juist gevestigd was, moedigde zooveel mogelijk den buitenlandschen handel aan, en bevorderde, dat daarin een zoo groot mogelijk aandeel genomen werd door de eigen binnenlandsche schepen, welke onder contrôle der overheid stonden. Voor het uitrusten van zulke vaartuigen verleende men passen, voorzien van rood zegel. Een aantal daimyos (landsheeren), eenige tempels en een menigte handelaars bezaten zulke verlofsbrie ven om schepen in de groote vaart te hebben. Onder laatstgenoemde vinden we ook enkele buitenlanders vermeld, o.a. Miura Anjin (William Adams) en Yayōsu (Jan Joosten Lodenstein)Ga naar voetnoot†). Beiden waren met genoemd Hollandsch schip in Japan gekomen en hoewel de eerstgenoemde als raadgever van Iyeyasu het best bekend is, heeft ook de ander, naar wien o.a. een straat (wijk) in het handelscentrum van Tōkyō genoemd is, een zekeren naam gekregen. Het graf van Adams meent men te | |
[pagina 246]
| |
hebben teruggevonden, maar het wordt betwijfeld, of dit werkelijk het zijne is. Behalve de genoemden is ook Van Santvoort zeer bekend geworden. Of de schepen dier vreemdelingen van een soortgelijk model waren als het hier afgebeelde, is niet vast te stellen. In ieder geval hadden deze er in zoover mede te maken, dat Japansche firma's te Nagasaki en elders personen (vermoedelijk buitenlanders) in dienst namen, die door taalkennis (b.v. Portugeesch, Hollandsch, enz.) en andere kundigheden bijzonder geschikt waren om als bemiddelaars en raadslieden op te treden in de streken, waarop men handel dreef (China, Philippijnen, Achter-Indië, Java, Sumatra). Zoo ontvingen de Hollanders de eerste berichten over het verblijf van bovengenoemde schipbreukelingen van een Portugeesch kapitein, die zoo'n Japansche jonk commandeerde. Met een dergelijk vaartuig, door den Heer van Hirado uitgerust, kwamen twee leden dier bemanning te Patani op de kust van Annam en hun berichten gaven mede aanleiding tot de eerste zending van de Oost-Indische Compagnie naar Japan in 1609, waarbij de eerste officieele ‘hofreis’ gedaan werd, eveneens in zulk een schip, en waarbij de beroemde pas verkregen werd, die (hoewel de formule eenigszins afwijkt) blijkbaar overeenkomst vertoond heeft met de bovenvermelde ‘brieven met rood zegel’, echter nu ingericht voor een in 't buitenland gevestigde monopolie-maatschappij van een andere natie. Ook later verschijnen deze Japansche schepen keer op keer in de annalen van den handel der Compagnie in die streken. Ze treden ook als concurrenten en tegenstanders op. Zoo b.v. in Formosa, waar de handelspolitiek van het pas gevestigde Hollandsche gezag de Japansche vaart belemmerde, hetgeen een botsing ten gevolge had (1628), waarvan de gouverneur Nuijts, later ook door de ‘hooge Regeering’ gedesavoueerd en aan de Japanners uitgeleverd (1630), het slachtoffer werd. Intusschen was de verandering in de politiek van het Tokugawa-regime begonnen, waarbij de vervolging tegen het Christendom tenslotte geleidelijk een bijna volledige afsluiting van alle verkeer met den vreemde tengevolge had, hetwelk het einde van het uitzenden der eigen Japansche, voor overzeeschen handel bestemde schepen beduidde. De herinnering daaraan wordt levendig gehouden door een aantal votiefschilderij en o.a. in de Buddhistische Kwannontempel ‘Kiyomizudera’ te Kyōto. Het hier afgebeelde is aan dat heiligdom aangeboden in October 1634 (Kanei 11) en behoorde aan het handelshuis Sueyoshi (afb. 1). De vorm is ongeveer die van een Chineesch schip met een hooge verschansing, voorzien van patrijspoorten en uitspringende ingangen; de lengte moet ongeveer 12 jō (36,5 M.), de breedte 5 jō, 4 shaku (15,3 M.) zijn geweest, terwijl aan de 3 masten de groote, moeilijk te hanteeren zeilen zijn bevestigd. Sommige bijzonderheden doen echter ook aan Westerschen invloed denken. Er moet ruimte in zijn geweest voor 300 personen. Derge- | |
[pagina 247]
| |
lijke schepen zijn het eerst bij Hirado gebouwd. Op den voorsteven bevond zich een hut voor den commandant. Of het festijn, dat we hier zien aangericht, gehouden werd ter herinnering van een behouden terugkomst, of wel om een andere reden, is onzeker. In ieder geval vermaken de aanwezigen zich met muziek en dans, met rooken en waarzeggen en met diverse kaart- en bordspelen. Spijs en drank zijn er in overvloed aanwezig. Onder de aanwezigen o.a. rechts aan den achtersteven en in het want bevinden zich een aantal vreemdelingen en matrozen, kenbaar aan hun kleeding (hoeden en mantels) benevens aan hun lichteren haartint. Om dit laatste alleen reeds is het aannemelijk, dat het Hollanders zullen zijn geweest. Daarenboven waren de Portugeezen toen in naam reeds verbannen en hoewel ze nog te Nagasaki (op Deshima) vertoefden en er handel dreven, zullen ze vermoedelijk destijds niet meer als gasten van een Japansch huis op een feest zijn afgebeeld. Door deze omstandigheden - verbod van de Japansche groote vaart en den Portugeeschen handel - werd juist destijds de hoop levendig, dat de Hollandsche ‘negotie’ zeer tot bloei zou komen en men vond er aanleiding in om de gebouwen voor de factorij bij Hirado in meer solieden en fraaien stijl te vernieuwen en zoodoende ook hierdoor vorm te geven aan de gedachte, dat de Compagnie zich langzamerhand duurzaam in Japan had gevestigd. De later te behandelen redenen werkten ertoe mede, dat men daar in 1636 toe overging. Een Nederlandsche kaart van 1623 geeft de ligging van deze factorij vrij duidelijk weer. Aan de noordzijde (rechts voor de binnenvarenden) van de fleschvormige reede en haven lagen de huizen van het stadje en de verschillende dorpen; het meest naar buiten toe, aan een bocht ‘Kawauchinoura’, lag toen de Nederlandsche ‘logie’. De gebouwen waren echter nog alle van hout en wat leem geheel in Japanschen stijl, hetgeen dikwijls ongesteldheid veroorzaakte en brandgevaar meebracht. Daarom trok men te Sakikata aan een landtong bij de reede, ± 4 K.M. van het stadje Hirado een nieuw, fraaier en steviger steenen bouwwerk op, waardoor ‘'t Comptoir’ werkelijk wat meer aan den weidschen naam ‘het kapitale of koninklijke huis’, door sommige der opperhoofden gebezigd, beantwoordde. Aan de overzijde van de straat op Kyushū, waar nog eenige pakhuizen stonden, bevindt zich het dorp Hinoura. De Westersche bouworde en de hoogte van de factorij, waardoor deze zich boven de huizen der Japanners verhief, wekte afgunst en zoodoende konden de christelijke jaartallen 1636 en 1639 in den gevel (die echter ook in 't oude gebouw voorkwamen n.l. 1612 en 1618) met vele andere christelijke gebruiken der Hollanders aan de vervolgingspartij onder de Tokugawaregeering tot voorwendsel dienen voor het willekeurig en hard | |
[pagina 248]
| |
bevel om deze pas gereed zijnde bouwwerken onmiddellijk te sloopen (1640). Het toenmalige opperhoofd Caron (door den heer van Hirado heimelijk gewaarschuwd) stemde hierin onmiddellijk en zonder voorbehoud toe, redde dus den toestand voor de Compagnie en voorkwam een gewapende overval op factorij en schepen door de reeds geconcentreerde troepenmacht. Toch waren ook na afbraak van dit nieuwe ‘kantoor’ nog genoeg andere overblijfselen uit 's Compagnie's tijd op het eilandje ‘Hirado’, dat bij het meest westelijk gedeelte van Kyūshu in het zuiden van straat ‘Tsushima’ tusschen Japan en Korea ligt. Grootendeels echter zijn die door een brand, in 1906 vernield. Een foto en prentkaart, gekozen uit een aantal, die de stamhouder van de daimyōs van Hirado, Graaf Matsuura, aan schrijver dezes aanbood, zijn hierbij afgebeeld n.l. 1e. de haveningang bij Kawauchi no ura (afb. 2) en een prentkaart van het omstreeks 1782 bij de voormalige factorij opgevischte steenen anker (afb. 3). Dit zijn, behalve een steenen muur, 2 putten, benevens de uitgebreide historische verzamelingen van graaf Matsuura en die van eenige particulieren, de voornaamste Hollandsche herinneringen aan den bloeitijd van dit nu zoo afgelegen oord, hetwelk alleen door zeer ongeregelde bootverbinding van uit Sasebo of Hinoura te bereiken is. Feodale gebruiken zijn er nog in eere, zooals duidelijk blijkt, als onze gezanten eens een bezoek aan het eiland brengen en de bevolking uitloopt om de vertegenwoordigers der oude vrienden van hun Heer te begroeten. Het moet dus aan het beleid der toenmalige opperhoofden uit die jaren (1634-'41) worden toegeschreven, dat de Hollandsche handel de kritieke periode van sluiting des lands overleefde en gehandhaafd bleef. Behalve de goede verstandhouding met de plaatselijke daimyōs hebben ze steeds de gunstige gezindheid gezocht van de bij hun aankomst pas gevestigde macht der Tokugawas. De Portugeezen hebben voor hun missie o.a. aansluiting gezocht bij de tegenstanders van dat regime, n.l. Hideyori en de zijnen, die tot aan hun vernietiging in 1616 te Ōsaka gevestigd waren; ze hebben tevens door dit weifelen als anderszins de verdenking versterkt, dat zij politieke bijoogmerken hadden. Daarentegen heeft de Nederlandsche Compagnie, sinds de vestiging in Japan, zich steeds absoluut loyaal gedragen tegenover de bestaande Shōgunale regeering. Zij heeft deze door onderricht in allerlei (b.v. door het zenden van artillerie-instructeurs en zelfs door feitelijken bijstand met eigen geschut) geholpen tijdens den Shimabara-opstand van 1637. Zij heeft de vriendschap en de gunst van het gouvernement te Yedo aangekweekt door passende en welgevallige geschenken. Ze had het succes deze aanvaard en gewaardeerd te zien en als blijvende gedenkteekenen plaatste het ShŌgunhuis ze bij de groote monumenten, die ze destijds (na 1636) voor de, kort na de overwinning van Osaka in 1616 overleden | |
[pagina LIII]
| |
fig. 4. staande en hangende kandelabres, door de oost-indische compagnie aangeboden en in de toshōgu (graftempel van iyeyasu) te nikkō geplaatst.
fig 5. armlusters, vermoedelijk van hollandsche afkomst, aan de muur van de toshogu met bas-reliefs
| |
[pagina LIV]
| |
fig. 6. hollandsche scheepslantaarns, japansche votiefstukken in het heiligste van de keiga, graftempel voor iemitsu te nikko.
fig. 8. gracht te nagasaki, die vroeger deshima van den vasten wal scheidde.
| |
[pagina 249]
| |
stichter van haar huismacht, en later voor andere Shōguns oprichtte. Het bekendst zijn wel de kandelabres bij de Tōshōgu te Nikkō, het reeds genoemde groote heiligdom voor Iyeyasu. Wie de torii (shintō-tempelpoort) en de groote hoofdingang met de beschermgeesten doorgaat, en links omslaande, over het voorplein, met zijn talrijke gebouwen zich naar de hoofdtempel begeeft, bevindt zich, als hij eenige treden is opgestegen, vóór den beroemden tweeden ingang, ‘de Yōmeimon’. Daar staan links en rechts eenige kandelabres (deels in een omhulling voor bederf bewaard), waarvan bij alle de buitenlandsche herkomst door den vorm direct opvalt. Hierbij doet zich de vraag voor, welke luchters nu eigenlijk van Nederlandsche afkomst zijn. Daarbij heeft men in het oog te houden, dat voorzoover bekend, ten eerste in 1636 op de gewone reis naar Yedo het opperhoofd Caron en de koopman Hagenaer bij den pas opgetreden Shōgun Iemitsu het succes hadden, dat het vroegere opperhoofd van Formosa, Nuyts, door de Compagnie vrijwillig als gijzelaar overgezonden, eindelijk werd vrijgelaten. De gunstige stemming van den Shōgun was vooral veroorzaakt door aanbieding van een grooten 30-armigen kroonluchter van 796 pond, die bij de audiëntie in een houten toestel was opgehangen en door den Shōgun voor plaatsing in de Tōshōgu werd bestemd. Ten tweede weet men, dat ook de hofreis van 1640 van zeer groot belang was. In dat jaar toch had men twee Portugeesche schepen, die, tegen 't bevel van 't vorig jaar in, toelating verzochten, teruggezonden en de opvarenden terechtgesteld. De band met de Europeesche natie, die toen de oudste (bijna een eeuw oude) brieven in Japan had, was verbroken; de antichristelijke beweging, die destijds onder de leidende ambtenaren veld won, bedreigde, zooals we zagen, ook de Hollanders. Ook toen echter vielen de aangeboden staande koperen kaarsenkroon, benevens 12 armluchters, met 500 waskaarsen, zeer in den smaak en wederom werd plaatsing in het mausoleum te Nikkō bevolen. Aldus kan men de Hollandsche herkomst aannemen van den hangenden kandelaber (rechts) en den staanden (links), welke men hier ziet gereproduceerd (afb. 4) en die links vóór den Yōmeimon zijn opgesteld. Gelijk blijkt zijn zij door dichte omhulsels omsloten. Ook meldt het opschrift, dat beide; de draaiende lamp (deze bewoog n.l. als ze brandde) en de staande tōrō (= votieflantaarn), uit Holland kwamen en geheel van westersch maaksel zijn. Over den staanden kandelaber aan de overzijde (niet op de afbeelding) waarbij men vermeld vindt, dat deze van de Ryū Kyū gekomen is, bestaat nog eenige onzekerheid. Zoo wijst de platte grond van den tempel voor in het album, waaraan ik de plaat ontleen, deze als ‘Hollandsch’ aan, en de Westersche vorm doet bij velen de meening ontstaan, dat zij iets met | |
[pagina 250]
| |
den Hollandschen handel te maken heeft. Daartegenover ontbreekt elke vermelding van zulk een geschenk in de geschiedbronnen onzer landgenooten, zoover men deze daaromtrent heeft onderzocht; alleen is daar sprake van de twee bovengenoemde. Bovendien vermelden de ‘Annalen van Nikkō’ het aanbieden van een ‘kandelaber’ door de bewoners der Ryū Kyū in 1644, hoewel in dit bericht ook sprake is van een draaiende lamp ‘uit Korea’, terwijl die, gelijk we zagen, uit Holland komt. Verder heeft de z.g. Ryū Kyū-lantaarn 30 armen, evenals de staande aan den overkant, zoodat verwarring mogelijk is. Doordat de geschenken van deze landen (Nederland, Korea, Ryū Kyū) bij elkaar geplaatst zijn, heeft men het wel willen doen voorkomen of het hier de hulde van de drie ‘schatplichtige’ landen gold. Het spreekt vanzelf, dat dit een misvatting moet heeten. Zoo is dan ook het karakter voor ‘tribuut’, dat vroeger in het opschrift in den tempel voorkwam, vervangen door dat voor ‘geschenk’. Ook de voorstelling, alsof deze kandelabres bepaald met het oog op den bouw van de Tōshōgu (die trouwens pas in 1637 begon) zouden gezonden zijn, lijkt onjuist. Ten slotte zijn de luchters, gelijk van zelf spreekt, afkomstig van de O.I. Compagnie, en niet van de Nederlandsche regeering. Naast het Hollandsche geschenk sieren verschillende (totaal 118) tōrō's of Japansche steenen tempellampen, afkomstig van verschillende landsheeren, het monument van Ieyasu. Dit is echter vooral een teeken van den rang, die den giften der Compagnie en dus ook den afgevaardigden, die ze aanboden, toekwam. Het karakter van die giften is reeds hierdoor bepaald, dat het Shōgunaat al heel spoedig begon en er stelselmatig aan vasthield een tegengeschenk mee te geven en, in geval de Compagnie iets extra's aanbood, volgde ook iets dergelijks van de zijde van het Bakufu. Ook hiermede dient men rekening te houden bij overweging van de vraag of die lantaarns als ‘tribuut’ beschouwd werden. De bovenvermelde 12 armlusters van 1640 zijn denkelijk aan den bijzonder mooi gebeeldhouwden muur naast den Yōmeimon aangebracht (afb. 5). De basreliefs stellen, naar men ziet, voor: bergvogels, phoenixen, pauwen in de bovenvakken en watergevogelte (ganzen, eenden) in de beneden vakken. Deze geven een denkbeeld van de schoone, doch eenigszins overladen versiering van de tempels te Nikkō, die tot de beste voorbeelden behooren van de Japansche bouwkunst in de 17e eeuw. Dat voor den Shōgun, onder wiens bewind bovengenoemde geschenken zijn aangeboden, n.l. Iyemitsu (1636-1651) en ook in diens eigen mausoleum, de ‘Reiya’, op korten afstand van de Tōshōgu gelegen, een ‘product’ van Nederlandsche afkomst zou zijn geplaatst, ligt voor de hand. Dit is vermoedelijk aangeboden omstreeks 1655. Er zijn in dien laatsten tempel ook enkele geschenken uit Korea, doch terwijl deze, evenals bij de Toshōgu, | |
[pagina 251]
| |
buiten op den voorhof staan, bevinden de Nederlandsche lantaarns zich in de ‘Honden’, het heiligste centrale gebouw van den ‘Iemitsutempel’ (afb. 6), naast de fraaie votieven, welke, zooals de wapens met de drie pitten aanduiden, van leden van 't Tokugawahuis of anders van de allergrootste landsheeren afkomstig zijn. Deze votieven zijn kraanvogels, bamboes (teekens van lang leven en geluk) enz. Verder vindt men nog in het museum te Nikkō, waar de persoonlijke eigendommen van den eersten Tokugawa-shōgun te zien zijn, een aantal artikelen, die van het etiket ‘Hollandsch’ voorzien zijn: een juweelkist met snijwerk (afb. 7), een klok met Japansche uurkarakters, een ‘eenhoorn’, e.d. De catalogi zijn echter in dat opzicht niet eenstemmig en men houde in 't oog, dat tot nog voor korten tijd in Japan ‘Hollandsch’ een aanduiding was voor al het Westersche en dat b.v. ook de Portugeezen reeds uurwerken hebben aangeboden. Wel is het zeker, dat de Japanners onze klokken met gewichten gekend hebben, aangezien daarvan nog wel een eigenaardige nabootsing wordt aangetroffen. Aan 't gewicht is dan een wijzer bevestigd, die volgens Japansche indeeling de uren van een etmaal aangeeft. Deze behooren echter feitelijk in een later gedeelte van dit opstel thuis; hier kan volstaan worden met de vermelding. Ten slotte vindt men ook aan de overige graven der Tokugawashōguns, o.a. aan dat, bij de Zōzōji-tempel te Shiba in Tōkyō wel eens een ornament, dat wordt bestempeld als van Hollandsche afkomst te zijn. Doch dergelijke mededeelingen zijn niet zonder nadere contrôle te aanvaarden.
Zoo bleef de Nederlandsche Compagnie dan in Japan gevestigd en bood jaarlijks, na 1790 om de 4 jaar, haar geschenken aan. Echter is het bekend, dat ze al gauw na de afbraak van de gebouwen op Hirado gedwongen was naar Nagasaki te trekken (1641), waar ze het sinds 1635 voor de Portugeezen gestichte en door het verblijf van onze voorvaderen vermaard geworden Deshima betrok. De waaiervormige afbeelding van dat eiland is zoo dikwijls gepubliceerd, dat we die bekend mogen onderstellen. Hoe het eiland destijds in de baai van Nagasaki lag, weten we ook van tal van kaarten uit de 17e en 18e eeuw, waarop ook de Nederlandsche schepen staan. Een daarvan is reeds bij een vroeger artikel opgenomen. Echter is nu het gedeelte om de baai drooggelegd en de aldus ontstane stadswijk heet thans in haar geheel ‘Deshima’. Het voormalige eigenlijke eiland is echter nog duidelijk op den plattegrond van de stad te herkennen. Reeds vroegerGa naar voetnoot*) heb ik een en ander elders besproken, en aangewezen, hoe de factorij er uitzag; daarom kan nu volstaan worden met de behandeling van hetgeen er van over is en enkel merkwaardige desbetreffende kunstwerken. | |
[pagina 252]
| |
Wat nog bestaat, is de strook water, waardoor de factorij vroeger van den wal gescheiden was, en die nog duidelijk den vorm van een boog heeft (afb. 8). De brug, die vroeger, in het midden daarvan, de verbinding met den vasten wal vormde, is echter verdwenen. De gebouwen zijn nu meest pakhuizen van leem en hout, al is een der huizen (links op den voorgrond) nog kenbaar aan zijn Europeesch voorkomen en zijn marmeren gang. In den tuin van dit huis (nu een restaurant) is ook opgesteld het stuk steen, dat men op afb. 9 ziet. Hoewel het opschrift eenigszins onduidelijk is, moet het toch blijkbaar als ‘V.O.C. (het embleem der O.I. Compagnie) 1696’ worden opgevat. Het signet is nogal verwrongen, zooals dat op meer door Japanners vervaardigde afbeeldingen het geval is; de afmetingen zijn 80 bij 50 cM. Het stuk zou door Boedinghaus omstreeks het midden der 19e eeuw naast de opperhoofdswoning ontdekt zijn. Bij dit geval heeft men rekening te houden met het feit, dat op het eiland aan het eind der 17e eeuw zoo goed als geen steenen voorkwamen. Op Deshima toch waren alle huizen weer van hout, grootendeels in Japanschen stijl evenals op Hirado. Het blijkt echter, dat in het genoemde jaar 1696 het brandvrije pakhuis ‘de Lely’ een der twee opslagloodsen, die in tegenstelling met de meeste andere gebouwen aan de Compagnie zelf behoorden, geheel vernieuwd is. De arduinsteenen voet, waarop de pakhuizen waren opgetrokken, en de drempels zijn daarbij door andere vervangen. Nadat voor dit doel eerst een bepaalde steensoort was afgekeurd, koos de Compagnie een monster van blauwen steen en dit werd ter contrôle van het te leveren materiaal gemerkt en bewaard. Nu is het mogelijk, dat het merken met 's Compagnie's insigne zal zijn geschied. Tevens werd in het contract met den aannemer van de herstelling bepaald, dat, als de steenen vloer binnen 3 jaar ‘qualijck gelegt zoude blyken te zijn’, de steenhouwers verplicht waren om deze gratis te herstellen. Met het oog op een en ander ligt het voor de hand, dat men om steeds te kunnen bewijzen, sinds wanneer het fundament zich daar bevond, in één der steenen en wel in het genoemde monster een jaartal zal gemaakt hebben. Dit kan dan de bewuste steen zijn, die nu in den tuin staat. Inderdaad een ontnuchterende verklaring voor het opschrift op dezen steen, maar daarom op Deshima niet onwaarschijnlijker. Toch zij erop gewezen, dat ook in de befaamde gevelsteenen te Hirado, zoowel in het oude gebouw als in het nieuwe, dat wegens dat opschrift moest worden afgebroken, het teeken V.O.C., benevens het jaartal van stichting stond. De vraag doet zich voor of de Compagnie toen, ruim een halve eeuw na de verwijdering van deze, het weer zal hebben aangedurfd om in het herbouwde pakhuis zulk een gevelsteen aan te brengen. Ook dat kan men onderstellen, hoewel het geenerlei steun vindt in de papieren van de factorij. | |
[pagina LV]
| |
fig. 7. juweelkist(spaansch werk?), vermoedelijk door de nederlandsche o.-i. compagnie aan een der eerste shōguns aangeboden, in het museum te nikkō.
fig. 9. steen met v.o.c. 1696 (?) in den tuin van een der huizen welke op het vroegere deshima staan, te nagasaki.
fig. 10. schip van de o.-i. compagnie.
| |
[pagina LVI]
| |
fig. ii. ‘waterpoort’, waardoor de goederen werden binnengebracht.
fig. 12. huizen in de straat (dispens met eetzaal, enz.).
| |
[pagina 253]
| |
Waar de overige Nederlandsche monumenten te Nagasaki nog verder ter sprake komen, kunnen we nu overgaan tot enkele schilderstukken, welke de factorij en het leven der Nederlanders hebben geïnspireerd. Daarbij is de keus zeer ruim. Een tweetal rolschilderijen (makimono) geven wel de meeste bijzonderheden. Dat, hetwelk bewaard wordt in de bibliotheek te Nagasaki, is reeds gepubliceerd in den vroeger vermelden historischen atlas en elders en geeft het nauwkeurigste beeld van alle gedeelten van het eiland omstreeks 1784. Het tweede, dat ik hier behandel, is minder uitvoerig. Een schip op de golven met vlaggentooi en matrozen in het want vormt het begin (afb. 10). Daarnaast komt de waterpoort, waardoor men de lading binnenbracht, met het Tolkenhuis, waarbij een Hollander met pijp en eenig vee. Aan het voorste gedeelte van het eiland steekt de Nederlandsche vlag boven de huizen uit, waaruit men kan afleiden, dat de teekening uit de verte zal zijn genomen (afb. 11). Het volgende beeld (afb. 12) verplaatst in het straatje, dat van de poort af dwars over Deshima liep. De stijl der huizen is hier zeer duidelijk. Beneden waren pakhuizen en boven de woonvertrekken met balkons, waar men, naar Japanschen trant, door de opening van de papieren schuifdeuren vrij in kan zien. Men ziet, behalve Hollanders en hun Indische bedienden, die, misschien in overeenstemming met hun naam ‘zwarte jongens’ (waarvan 't Japansche kurumbo = neger is afgeleid) donker en iets kleiner zijn geteekend en die, als ‘zwarte Hollanders’, ook de allongepruik dragen, ook nog eenige Japanners. (Slot volgt). |
|