| |
| |
| |
Gebrandschilderde ramen van Jaap Weyand in het Kennemer Lyceum te Bloemendaal.
Wie den scholenbouw van 25 à 30 jaar geleden vergelijkt met dien van tegenwoordig moet ook op dit gebied een groote vooruitgang constateeren. Waar in de laatste jaren onder invloed van allerlei meer of minder geslaagde opvoedkundige systemen gepoogd werd het onderwijs voor ‘het kind’ meer vrij te maken, heeft men - en terecht - ook zijn aandacht geschonken aan de verzorging der schoolruimten zelve.
De nieuwe scholen - en ik denk hier bijv. aan datgene, wat een gemeente als Amsterdam reeds heeft gedaan en nog steeds daarvoor doet werden ontworpen door kunstenaars, die beter hun vak verstonden dan deze of gene gemeente-ambtenaar, die toevallig met zoo'n ‘karreweitje’ werd opgeknapt.
Als vanzelf ging men ook aan het inwendige de noodige zorg besteden. De schoollokalen werden beter geproportioneerd. De nare geelwitte of loodgrijze tinten werden vervangen door pittige en sterksprekende kleuren. Men is aan de schoolversiering, in den vorm van prentkunst van hedendaagsche kunstenaars, zijn aandacht gaan schenken, kortom: de kunst, die te lang was beschouwd als een noodzakelijk kwaad, waarmee men zeer zeker de jongelingschap niet hoefde te bezwaren, is thans, in dezen of genen vorm, zoo goed als overal de middelbare school binnen gehaald.
In het Kennemer Lyceum, dat reeds door zijn prachtige ligging een aantrekkelijkheid voor de jeugd is, ging men - door milde schenking daartoe in staat gesteld - nog een stapje verder en liet den schilder Jaap Weyand negen gebrandschilderde glasramen voor de nog te vullen raamopeningen in het trappenhuis maken. Over deze belangrijke opdracht aan een der jongere schilders wil ik gaarne enkele woorden schrijven.
Al direct was hier een remmende factor, nml. deze, dat den schilder drie lange smalle raam-openingen werden toegewezen in een architectuur, waarin van te voren in geen enkel opzicht - aesthetisch noch praktisch - was rekening gehouden met den thans voltooiden glasarbeid.
Weyand stond dus voor de inderdaad moeilijke opgave, in een architectuur die verre van oorspronkelijk en op z'n minst onbelangrijk is, een monumentale schepping te maken, die ondanks het schoone en abstracte wezen der glasschilderkunst, in vorm zoowel als door inhoud voor den gemiddelden Lyceumbezoeker te begrijpen en te aanvaarden zou zijn.
Vandaar dat de schilder de gebonden kracht der strikt versierende opgaaf heeft geofferd aan de meer illustratieve voorstelling. Weyand's ramen zijn mede daardoor van een sterk-persoonlijk lyrisch element doortrokken. Bovendien was terwille van het niet zeer overvloedige licht
| |
| |
in de hal, een zekere terughoudendheid in de kleur geboden. De kleur is in Weyand's ramen dus niet wat men noemt ‘op volle kracht.’ De negen ramen hebben drie-aan-drie een symbolisch-didactischen inhoud.
Rechts en links zijn de vrouwelijke en mannelijke deugden telkens in drie voorstellingen boven elkander aangebracht, nl.: Jeugd, Devotie en Liefde; Opoffering en Eenvoud; Jeugd, Kracht en Zelfkennis; en: Jeugd, Kracht en Zelfkennis; Kennis en Macht. Middenin vormen Wijsheid Traditie en Deugd; Geloof, Vriendschap en Vertrouwen; Kristallisatie van de Waarheid, de hechte fundamenten voor de ontwikkeling der jongelingschap.
Hoewel men in deze composities bijv. nog het voldragen monumentale karakter van Roland Holst's Amsterdamsche Lyceum-ramen mist, is er, mede door de positief en nadrukkelijk tegenover elkander gestelde kleuren, een verrassende mate van levensblijheid uitgedrukt. Inderdaad is Weyand - de colorist par excellence - in zijn kleur den vorm te buiten gegaan. Het prachtige blauw, groen, rood en goudgeel schijnt als bevrijd uit de dwingende banden der lood-contour in de ruimte te zweven. Daarentegen is de schilder in deze zijn eerste groote opdracht op 't gebied van glasschilderkunst soms wat onvast en aarzelend in zijn compositie. Hierbij ervaart men weer heel sterk hoe ver wij in onze dagen toch van de monumentale scheppingen der middeleeuwers staan, die door schier ongeschreven wetten geleid een eenheid wisten te bereiken.
De groote deugd dezer negen ramen is wel, dat het reeële levensbeeld vervluchtigd is tot een deel van het alomvattend licht.
Daarom lijkt mij de geestelijke invloed op de gaande en komende jeugd zeer groot; want telkens zal er in het voorbijgaan een zekere ontroering van deze stille kleurenflonkering uitgaan, waardoor - zij het dan dikwijls onbewust - het schoonheidsgevoel gunstig beïnvloed wordt.
Zooals reeds gezegd is deze groote opdracht mogelijk gemaakt door de schenking van een milde geefster en gever, die, hoewel zij bescheidenlijk verzochten hun naam te verzwijgen en evenmin hun beeltenissen met de gebruikelijke beau-geste uit den tijd van de Van Eijcks of der Medici's voor het nageslacht lieten aanbrengen, toch de stille voldoening mogen smaken, dat, mede door hun nobele daad, de aesthetische sfeer in dit schoolgebouw is opgevoerd tot belangrijk hooger peil.
A. van der Boom.
| |
Enkele Redon's bij d'Audretsch, Den Haag.
Het wil mij altijd voorkomen, dat Odilon Redon in de beeldende kunst alleen is blijven staan als de zuivere visionnair. Aan de waanzieningen die hij ontving, moet niets zijn toe of afgedaan. Geen berekening noch
| |
| |
waarneming corrigeerde ze; de droom werd zoo als hij was, op steen gebracht. Ook heeft niemand vóór of na hem die eigenschap van juist dat te verbeelden dat niet onder woorden te brengen is. Men kan de grilligste bedenksels van Jeroen Bosch zakelijk beschrijven, ontleden, men kan Goya's woeste chimères terugbrengen tot een haat, een obsessie. De moderne Duitsche griezelaars zijn cerebraal en pervers. Redon is vaag, en rein, en ik zou haast zeggen, serieus in zijn beklemming. De suggestie is geïsoleerd, veronstoffelijkt. Blake, die hem soms nog het naast staat, is in zijn vormgeving bezwaard en omkneld door allerlei conventies, door gemeenplaatselijke vormentaal. Redon gebruikt zijn beeldend vermogen, dat volmaakt is, slechts als van uit de verte. De vrees, de weemoed, de pijn - of soms ook de blijheid, en ook wel de ontstellende hoovaardij, die ons uit zijn visioenen aanzien, drijven, zweven ons voorbij, zooals zij hem verschenen zijn.
De woorden van Baudelaire: ‘Gloire et louange à toi, satan’ of die van Flaubert in zijn Tentation: ‘Une tête de mort, avec une couronne de roses. Elle domine une torse de femme d'une blancheur nécrée’ worden concreet naast zijn paraphrases, met de vreemde beklemmende sfeer, die door een blik van een diep donker oog bepaald schijnt.
Hier zijn enkele van die prachtige litho's aan den wand gehangen: de sphinx met haar vérstarend oog vol mysterie, een van die avortieve, vischachtige wezens die in het Niet weg schijnen te drijven, ons vasthoudend met een oneindig-somberen blik, die planeet, zwevend boven een eindelooze begroeide vlakte, als in het sfeerlooze.... Redon, dunkt mij, had in den steen zijn ware materiaal, op papier wordt alles schier te positief. In pastel kon hij ook, zooals in meer dan een van zijn bloemstukken vooral te zien is, dat onstoffelijke, zich bijna oplossende van de kleur geven. In een schoone, onreëele sfeer schijnt, het enkele landschap, de molen weg te dompelen die achter een rotssteen rijst.
C.V.
| |
Jan van Herwijnen te Rotterdam.
In een kort tijdsbestek is Jan van Herwijnen met zeer verschillend werk voor den dag gekomen. Met eenvoudige, groote, serieuse contourteekeningen naar de allerongelukkigsten onzer samenleving, de paria's der maatschappij, blinden, stommen, idioten en krankzinnigen uit de armste gestichten van onze hoofdstad, debuteerde hij.
Daarna als een die, uit de hel verlost, de schoone aarde met de zon, den blauwen hemel op haar liefelijkst ziet, schilderde hij vredige, blonde landschappen uit het primitieve oord Callioure in Zuid-Frankrijk. Eenvoudig opgevat, in vlak tegen elkaar gezette kleurplans, met onvaste contourlijnen geteekend, zoo bracht hij de stemming, den geest van dit land tot ons in enkele doeken.
| |
| |
Nu, één of twee jaar verder, komt de schilder die het tragische van vroeger in teekeningen trachtte te geven, uit Spanje terug met zwaar gedragen schilderwerk, rotsachtige landschappen uit een armelijke streek, dramatisch, donker van toon.
Die sombere opvatting is niet alleen de reflex van het landschap rondom hem. Ook de stillevens uit dezen tijd zijn zwaar en onhandig, dik in de verf geschilderd; en in hetzelfde gamma brengt hij twee levensgroote naakten op doek die van alle licht verstoken zijn.
Is er coloristisch veel goeds in het werk van dezen jongen schilder, technisch is het alles nog te ver beneden het grootsche van zijn onderwerpen. Er wordt in den tegenwoordigen tijd te veel door jonge kunstenaars verlangd zich uit te kunnen zeggen, reeds in een periode, dat men zich nog tevreden moest stellen met zich te verrijken aan kennis, aan bekwaamheid, zich te verrijken door dieper door te dringen in de geheimen der natuur, inplaats van, bij een oppervlakkig aanschouwen van de buitenwereld, te wroeten in eigen zieleleven.
Dit is nu ook de fout van Jan van Herwijnen en daarom laat dit zijn werk onverschillig, ja wekt wrevel, daar men beseft dat hij den eigen groei tegenwerkt.
A.O.
| |
Tentoonstelling van batiks in het woonschip ‘de wiekslag’ van Otto van Tussenbroek.
In dezen barren tijd van woningnood en huizenspeculatie behoort het wonen op een schip tot de geneugten des levens. Dat wil dan zeggen: wonen op een schip, dat dien naam waardig is te dragen en niet in zeekasteelen, zooals men ze bij menigte in de grachten van schier elke stad kan bewonderen. Immers, house-boats zijn er in onze dagen vele, en zeer leelijke!
De vormgeving is gemeenlijk in den stijl van wasch- of kolenhok geconcipieerd waarbij het architectonisch accent is gelegd in den uitbouw eener onmisbare en zeer nuttige inrichting. De schoonheid en het woonschip zijn dingen, waarover de haastmensch met zijn meestal eenzijdig intellectualisme zich weinig bekommert. Niet alzoo de Wiekslagcommandant met zijn voortdurenden strijd tegen alles wat banaal en leelijk is. De inrichting van zijn woonschip was dan ook een kolfje naar z'n hand.
Natuurlijk werkt hier alles mee. Eerstens de ligging van het gevaarte in de prachtige bocht van het droomerige Zuider-Buiten-Spaarne. Daar is reeds stemming door het spoelende water, dat zachtjens tegen de wanden klotst en de zon, die een spel van schitter lichte arabesken op wanden en zolder toovert. Daar is verder de stilte, slechts een enkele
| |
[pagina XLIII]
[p. XLIII] | |
| |
| |
adolphe willette.
ongepubliceerde teekening.
(verz. r.w.p. de vries jr., hilversum)
| |
| |
maal onderbroken door de ver verwijderde geruchten van het landleven, dat zich als een film binnen het kader der ramen afspeelt.
Met de inrichting van het schip werd een atmosfeer geschapen van kleur, licht en levensblijheid. Oude en moderne potteries verdragen zich hier uitstekend. Om een 18e eeuwsche credence zijn weer moderne meubelen gegroepeerd, o.a. een paar zeer geslaagde fauteuils (aardige oplossing van het probleem aesthetisch en goedkoop!) Aan de wanden hangen de batiks, een paar bekende affiches of eenig reclame-drukwerk en te midden van al dit moois, ver van het peuterige Haarlemsche rumoer, woont en werkt Otto van Tussenbroek, en.... voelt zich een volslagen gelukkig man.
Zoo kon het gebeuren dat hij aan het batikken is gegaan.
Tijdens een verblijf in Zwitserland werden dezen zomer de eerste successen geboekt; de expositie in het woonschip, nu kort geleden, bewees, dat ook de stijve Haarlemmers er wat voor voelden.
Terwijl ik van batikken spreek gaan mijn gedachten onwillekeurig terug naar mijn eersten studie-tijd op de Haarlemsche Kunstnijverheidsschool, waar wij aankomende jongelingen ons zaten te vergapen aan de zoo buitengewoon knappe doeken van Chris Lebeau. Natuurlijk beoefenden wij allen de schoone const van de tjanting, waarmee ettelijke boekomslagen, teacosies en vooral dassen be-wasdruppeld werden. Het karakter van die batiks werd ganschelijk bepaald door het geometrisch ornament in blauw en bruin.
Het ornament van cirkels, blokjes, krullen en stippen is echter ter ziele; de meest verwoede propagandisten hebben hun principes moeten wijzigen, op straffe van niet meer ‘en vogue’ te blijven.
Daarbij heeft het batikprocedé de laatste jaren een sterke ontwikkeling ondergaan vooral wat het gebruik der kleuren betreft, welke, door het gebruik van z.g. Alizarine verven (een extract uit anniline, hetwelk volgens de deskundigen als licht-echt geldt) zoo goed als iedere gewenschte combinatie toelaten.
De minutieuze werkwijze met de tjanting wordt door de tegenwoordige batikkers meestal vervangen door de vlottere penseeltechniek.
Dan is er ook nog iets waarmee heele volkstammen van liefhebberende dames zich bezig houden: het rag. Het rag is de fijne kleuren-adering, die wordt verkregen door de verf op den gebarsten waslaag te laten inwerken.
Van Tussenbroek is - zooals hij 't zelf zegt - grootendeels bij wijze van protest tegen dit gebeunhaas der menigte met batikken begonnen. Van te voren stond vast, dat zijn shawls, tafelkleedjes, wanddoeken, loopers e.d. niet kostbaarder mochten zijn dan het gewone winkelgoed, want dan alleen zou zijn streven maatschappelijke beteekenis hebben.
| |
| |
Het strekt hem zeker tot eer althans hierin volkomen te zijn geslaagd.
De technische mogelijkheden heeft Van T. alle met een soort voorhistorische zorg onderzocht. De tjantingtechniek verwerpt hij zoo goed als geheel ten behoeve van de veel snellere werkwijze met het penseel. Maar daarmede verandert ook heelemaal het karakter van de batik en het kan niet worden ontkend: deze krijgt hier en daar wel iets chabloneachtigs.
Evenmin schroomt de batikker zijn kleuren, waar dat noodzakelijk blijkt, direct met het penseel op doek te brengen, soms ook worden bepaalde vakken met een randje was ingedijkt en kunnen meerdere kleuren tegelijk worden opgebracht.
Blijkt de lap, na het uitspoelen van de was, nog niet gebonden genoeg, dan wordt om de tonaliteit te verhoogen een fijne of grovere craquelure aangebracht, teneinde de stemming te verhoogen!
Maar nooit ofte nimmer is het volgens den batikker een speculeeren op het toeval, zelfs de oogenschijnlijk weifelende craquelure past hij slechts daar toe, waar de lap dit vraagt. Over 't algemeen zijn de kleuren puur en met juist accent geplaatst, de combinaties zijn gedurfd doch altijd beschaafd. De vormgeving is naar mijn meening niet steeds evenredig aan de voortreffelijke coloristische eigenschappen.
Men zou deze vooral vloeiender en grootscher willen. Wel is door het in elkander schuiven van blokmotieven een somtijds krachtige bouw verkregen - hetgeen zeker in den geest des tijds past - doch ik kan niet ontkomen aan den indruk, dat het ornament soms te weinig geïnspireerd is.
De batikker zelf geeft dit in zekeren zin wel toe, met dien verstande echter, dat, behoudens de zoo-even genoemde bouwende structuur, de kleur voor hem - den vroegeren schilder - hoofdzaak is. Echter, ‘niet de kunstvaardigheid waarmee het gemaakt is, maar de gezindheid waaruit het ontstaan is kenmerkt een kunstwerk,’ zegt Just Havelaar. Als zoodanig beschouwd zijn deze batiks van Otto van Tussenbroek inderdaad meer dan een subjectief uitspreken van louter eigen aesthetische bestrevingen. Zijn doeken zullen - als ik mij niet vergis - een nieuwe phase in de ontwikkeling van de hollandsche batik gaan beteekenen, waardoor deze nog dikwijls onderschatte en veel te veel misbruikte techniek langzamerhand de beteekenis zal krijgen, welke zij verdient.
A. van der Boom.
| |
Adolphe Willette.†
Met Willette is een der laatst overgebleven figuren van het oude Montmartre-gilde heen gegaan. Willette, verpersoonlijkt door den eeuwig
| |
| |
verliefden Pierrot, wiens hart door luchtige en vluchtige Pierrettes telkens op nieuw gebroken wordt. Willette, die in de vroolijke midinettes, en bergerettes, slechts de onbezorgde levenslust zag, die met groote charme en gemakkelijkheid het ijle en teêre dier gracieuse fraiische vrouwtjes wist te teekenen. Hij teekende het leven, maar niet snijdend en striemend als Forain, niet met socialen achtergrond als Steinlen, en toch was zijn fijne spot, zijn schijnbare luchtigheid dikwijls een vernis voor diepen ernst. Want al zal men zich steeds Willette blijven herinneren als den ietwat sentimenteelen Pierrot, die op zijn guitaar tokkelde onder het venster eener Colombine, toch mag men hem niet vergeten in zijn fellen haat tegen de Engelschen, toen hij in den Transvaaloorlog partij voor de Boeren koos. Hij was de Pro-Boer par excellence, en zijn platen in ‘le Rire’, in ‘la Vie en Rose’ etc., zijn caricaturen op koningin Elizabeth, ze waren scherp en sarcastisch. Dit was geen beminnelijke spotternij meer, maar een roerend pleidooi tegen het onrecht. Dit was een ‘j'accuse!’ En ook in den jongsten oorlog had die verliefde Pierrot plaats gemaakt voor den republikein, voor den Franschman, wiens land bedreigd werd, en verdedigd moest worden. Ook hij teekende oorlogsplakaten; maar al kon hij fel verontwaardigd zijn, al kon hij het onrecht haten, in zijn hart hield hij meer van een onschuldige snakerij, van lichten spot. En hiervan getuigt zoo menige illustratie uit de talrijke periodieken die zijn werken publiceerden. Wij denken dan slechts aan de Chat Noir, de Courrier Français, aan Le Rire, l'Assiette au beurre, la Vie en Rose etc., etc., om niet te vergeten de talrijke bundeltjes waarin zijn werk werd bijeengebracht.
Willette die de zoon was van een kolonel, werd 31 Juli 1857 te Châlonssur-Marne geboren en begon zijn studies aan het lyceum te Lyon. Hij vertelt zelf echter dat hij een slecht leerling was, en dat hij beter de plaatjes uit een boek begreep dan dat hij den tekst kon lezen, en al spoedig poppetjes ging teekenen voor den Figaro, de Chat Noir, den Courrier Français, en muurschilderingen maken in de Cabaret du Chat Noir, en in l'Auberge du Clou. Maar aan deze dingen, al mogen wij hem gaarne als een ‘begaafd’ teekenaar beschouwen, is toch eenige studie vooraf gegaan, en die deed hij op bij Alexander Cabanel aan de Ecole des Beaux-Arts, waar hij ook met ijver de lessen in aesthetica van Charles Blanc volgde.
Maar Montmartre is zijn eigenlijke vaderland geweest, het oude Montmartre met de Moulin de la Galette, met kunstenaars als Rodolphe Salis, Henri Rivière, Steinlen, Pille, Donnay, Auriol etc.
Daar in de oude cabaret du Chat Noir, ontwierp hij zijn Pierrot-Peintre, maakte hij zijn luchtige teekeningetjes met kleine clowntjes, met Pierrettes, met midinettes.
De Butte, dat was zijn land, het land waar men geen zorgen kende,
| |
| |
waar de kunstenaars leefden van den eenen dag op den anderen, waar ‘la vie de bohême’ hoogtij vierde, waar de kunstenaars van Murger nog leefden.
Dáár droomde hij, maar ook van daar uit ging zijn medelijden en zijn toorn. Medelijden met hen die liefhadden, en wien de liefde niet dan droefheid bracht, haat voor hen, die profiteerden van de goedgeloovigheid, van de lichtontvlambaarheid, van de onschuld der kleine grisettes, wier leven onder de mansardes een gedicht van veel liefs, maar ook van veel leed was.
En ondanks het klimmen der jaren, is Willette zich zelf gebleven. Ondanks de (ook officieele) waardeering die hij ondervond, bleef hij de vlotte luchtige illustrator, voor wien het fijne fransche vrouwtje de eeuwige jeugd en charme personifieert.
Wel bracht de oorlog, zoowel die in Transvaal als de groote latere, zijn gevoel voor onrecht, dat ook achter zijn fijne penteekeningetjes telkens merkbaar is, in opstand, en maakte hij die scherpe satirieke teekeningen; maar steeds met een zachte bewogenheid, die toch meer als een fijne terechtwijzing dan als een felle haat aandeed.
Zij blijven geheel in den toon van zijn Harlequinades. En in dit genre zullen velen hem dan ook zeker blijven gedenken, als den sympathieken, immer verliefden feu Pierrot.
R.W.P. Jr.
|
|