Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 36
(1926)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
Wajang
| |
[pagina 11]
| |
Een wajangpop is nml. een schaduwbeeld. Zij moet dus niet bekeken worden in opzicht, maar in doorzicht; zooals zij dan ook in de werkelijkheid vertoond wordt. Haar silhouet moet zich projecteeren op een wit scherm, of, zooals dit in Krefeld geschied is, op matglas. En dan veranderen de figuren ineens van gedaante. De tot dusver voor ons ‘onbegrijpelijke dingen’ bieden dan het hoogste op het gebied van zwart- en witkunst, en wat eerst gedrochtelijk karikatuur scheen, wordt een weloverlegde stijl, die niets met de realiteit te maken wil hebben, zuiver verbeelding geeft in schitterend gelukte vormen. Trouwens wajang beteekent in de eerste plaats schaduw; en verder schaduwbeeld, schim. Maar ook schimmenspel, nml. de tooneelvertooning met figuren tegen een verlicht scherm. Laat ik beginnen met u in schaduwbeeld een fragment te toonen uit een Javaansch tooneelstuk (Zie pl. 1), waarbij Ardjoena in gevecht is met Koembakarna, den grootsten der reuzen. Zooals bekend, is Ardjoena de Adonis der Javanen (pl. 7), het type van mannelijke schoonheid, onkwetsbaarheid en onoverwinnelijkheid, de lieveling der goden en.... der vrouwen. Toch liefhebbend en getrouw echtgenoot: in pl. 2 zien wij hem bezig zijn vrouw te leeren schieten met pijl en boog. Hier evenwel zien wij de wajangfiguren, zooals die uit buffelleer gesneden zijn. De lijnen zijn aanwijzingen voor het beschilderen der figuren met helle, vlakke tinten, of voor het vergulden. Hoofdhaar en baard zijn zwart geschilderd. Langs die lijnen zijn de figuren met puntjes en streepjes doorgebeiteld, waardoor hare schaduwbeelden het subtiel-filigraanachtige vertoonen als in pl. 1 te zien is. Hunne vormen zullen u vreemd en grillig voorkomen. Wij vinden punten van overeenkomst met de wijze waarop in het oude Egypte en Assyrië de menschelijke gestalte werd afgebeeld. (Zie pl. 3, blz. 18). Bij beiden zijn het gezicht en de beenen en profiel, en het bovenlijf daarentegen bijna en face. De voeten zijn naar denzelfden kant gekeerd. De voorste schouder is korter dan de achterwaarts gelegene, daar men perspectivisch den schuin geplaatsten voorsten schouder in het verkort ziet. De achterste schouder is overdreven lang en de overdrijving gaat nog veel verder in de lengte der armen, die bijna tot aan de voeten reiken.
Nu hebben wij bij de oud Egyptische en Assyrische, zoo ook bij de Javaansche afbeeldingen van menschelijke figuren te doen met styleeringsmotieven. In den Javaanschen aard ligt een sterk begrip van stijl, ook voor sierkunst | |
[pagina 12]
| |
en ornamentiek. Waar het stijlbegrip sterk ontwikkeld is, zijn de overdrijvingen ook sterker en zijn mitsdien de armen van een Javaansche wajangpop nog langer dan die van de langgerekte figuren van Toorop. Alle expressie staat onmiddellijk in verband met het gebaar. Dit gebaar wordt bij de wajangpop uitsluitend met de armen en handen gemaakt, en de overdreven lengte der armen accentueert het gebaar, m.a.w.: de eerbied bij den Javaanschen groet (sembah) - door beide handen aan elkaar gevoegd voor het aangezicht te brengen - wordt hierdoor veel duidelijker gezien en sterker gevoeld. Het agressieve van den aanval wordt veel machtiger. Ook Rembrandt teekent de handen van den Heiland veel te groot naar verhouding van het lichaam, in die schilderijen, waar hij de aandacht speciaal wil vestigen op de wondere macht die van die handen uitgaat. Iedere wajangfiguur stelt een bepaalde persoon voor. Wij zouden ze niet gemakkelijk van elkaar kunnen onderscheiden, maar de Javaan kent zijne helden en heldinnen aan allerlei karakteristieke kenmerken. Het voornaamste kenmerk is de gelaatsuitdrukking. Die is bij het edele type rustig, of liever beheerscht, ingehouden. Een eigenschap, waar de Javaan zelf naar streeft. Slechts bij enkele figuren is de uitdrukking trotsch en heftig. Bij de rustige gelaatsuitdrukking behooren de halfgesloten, spleetvormige oogen. Ruwe, woeste poppen hebben groote wijd opengesperde oogen. De houding van het hoofd is dikwijls wat voorovergebogen. Het edele type onderscheidt zich verder doordat neusrug en voorhoofd in één lijn liggen, de neus lang en fijn is, terwijl bij het onedele type de neus knotsvormig naar voren of zelfs omhoog steekt (pl. 4). Reuzen en apen hebben slagtanden. Het bovenlijf is gewoonlijk bloot, maar vorsten en prinsen dragen wel een statiekleed met een sleep, die tusschen de beenen en van achteren afhangt. Kluizenaars en goden dragen klompvormige schoenen. Een groote plaats neemt ook de humor in, steeds door drie narren verpersoonlijkt, die te herkennen zijn aan hun lachverwekkend voorkomen (pl. 6). De grootte der poppen is nooit willekeurig, maar steeds naar vaste verhoudingen, terwijl de plaats, die zij op het tooneel innemen, ook streng met Javaansche vormelijkheid geregeld is. (Zie pl. 5.)
Iedere wajangvertooning wordt begeleid en afgewisseld door muziek. Het orchest is de gamelan, die uit een aantal instrumenten van verschillende soort bestaat. De melodie staat geheel op den voorgrond en is steeds éénstemmig.. Door veelstemmigheid zou de zangwijs geschaad worden. Ze wordt aangegeven en ingeleid door één strijkinstrument, een tweesnarige viool | |
[pagina V]
| |
pl. 1. ardjoena in gevecht met koembakarna: de strijd tusschen goed en kwaad.
pl. 5. de laatste vergadering dek pandawa's, waarin besloten wordt tot den broederkrijg (mahabarata). 15e eeuw vóók chr.
| |
[pagina VI]
| |
pl. 2. ardjoena leert zijn vrouw schieten met pijl en boog.
| |
[pagina 13]
| |
(rebab), waarbij het eenige blaasinstrument van het orchest, een bamboezen fluit (soeling) wat tint en kleur aanbrengt. De begeleiding heeft den boventoon. Deze geschiedt door slaginstrumenten: groote en kleinere gongs, metalen bekkens van verschillende grootte, houten en metalen klankstaven, zoomede een langwerpige trom (gendang), die met de beide handen bespeeld wordt en het tempo aangeeft. Alle Javaansche muziek is feitelijk begeleide éénstemmige melodie. Zooals oorspronkelijk elke muziek van den vóórtijd zich kenmerkt door een beperkt aantal tonen, is ook de gamelanmuziek oorspronkelijk slechts vijftonig. De gamelan, die hierop berust, heet saléndro. Zij toont het meest overeenkomst met de oud-Grieksche muziek. De vijf tonen zijn eenigermate terug te vinden in de vijf zwarte toetsen van onze piano. Naast de saléndro bestaat de gamelan pélog,, die als nieuwere - hoewel nog eeuwenoude - gamelan een octaaf beslaat van zeven tonen. In het toonstelsel alleen is het verschil gelegen tusschen het pélog- en het saléndro-orchest, want de soort instrumenten is bij beide dezelfde. Zij worden ook op dezelfde manier bespeeld, en wel, in een volledige gamelan, door een 24-tal mannen, die allen bij of naast hunne instrumenten op den grond zitten. De plaats van het orchest bij een wajangvoorstelling is achter den vertooner (dalang), die mede, met gekruiste beenen, op den grond zit. Opmerkelijk is dat het pélog gestemde orchest bij het volk niet zoo geliefd is als de 5-tonige gamelan saléndro. Daar ons begrip van ‘tonaliteit’ (waarbij alle stemmen zich uit één bepaald accoord ontwikkelen en in datzelfde accoord haar oplossing en slot vinden) ontbreekt, moeten vele Javaansche melodieën voor ons Europeesch oor onbevredigend eindigen. Zij eindigen met een sonoren en dreunenden gongslag, die elke orchestfrase afsluit. Toch drukt ook deze muziek zeer duidelijk het karakter uit van het volk in zijn geestelijk en maatschappelijk leven. In hun zang is het gemeenschappelijk denken en voelen uitgedrukt en nooit de eigen gedachten van den zanger. De persoonlijkheid van den zanger treedt geheel op den achtergrond voor het algemeen volkskarakter. Het is in den echten zin van het woord gemeenschapskunst, volkskunst. Een ‘communistisch’ ideaal! Voor een bewust scheppend kunstenaar is hier geen plaats; het repertoire blijft dan ook onveranderd hetzelfde, het is afgesloten. Maar de kostbare erfenis der vaderen uit langvervlogen tijden, die schat van melodieën, bewaart de Javaan als een dierbaar kleinood, dat hem nog immer in benarde uren opheffing en bezieling brengt. Elke melodie, | |
[pagina 14]
| |
geput uit dien rijkdom, heeft den zin van een, voor het geheele volk verstaanbaar symbool, evenzeer als elke wajangfiguur aan elken man uit het volk van oudsher bekend, liefde, vereering of afschuw inboezemt. Om de muzikale waarde van de gamelan aan te geven, kan ik niet beter doen dan aanhalen wat fijnvoelende Europeesche kunstenaars daarvan gezegd hebben: ‘Waar de krijgsmuziek bruut geweld, moed en kracht moet typeeren, hooren wij de luide, heen en weer klinkende klokkeklanken van de koperen bonangs en kenongs, gepaard aan het heftig getrom op de gendang en aan het dreigend gonggedreun; zij doen het hart sneller kloppen en geven wonderlijk mooi het onstuimig karakter van den levendigen strijd weer. Gedurende den weemoedigen zang van vrouwen daarentegen, is de zachte, in mineur gestemde gamelanbegeleiding heel lieflijk en bekoorlijk melodieus. Tusschen het klankschoon geklingel-klangel van de kleinere bonangs, weent, het harte roerend, de tweesnarige rebab naast de tierelierende bamboefluit, die zingt als een vogel.’Ga naar voetnoot*) En verder: ‘Een avond in Pakoealaman. De gamelan verguldt den tijd. De tijd vergeet zijn gewonen gang. Kwartieren krimpen ineen tot minuten, minuten lijken als zalige uren zoo lang. Soms in haar zachte oogenblikken, klinkt de muziek alsof ik de engelen hoor zingen. Soms, in haar halve kracht, alsof ik alle klokkespellen van den hemel hoor. Soms, in haar volle geweld, is het alsof er een bronzen storm door mijn slapen dondert.’Ga naar voetnoot†)
Reeds uit een oogpunt van kunst is dus de wajang van beteekenis, te meer waar wij hier staan voor een zeer karakteristiek Javaansch cultuurmonument, dat reeds meer dan tien eeuwen lang de belangstelling van een geheel volk heeft weten te behouden! Reeds lang voor de 11de eeuw na Chr. moet het schimmenspel op Java inheemsch zijn geweest en toen reeds kwamen de vertooningen en vormen overeen met de tegenwoordige. Zij zijn van zuiver Javaanschen oorsprong. De machtige bekoring, die er van dit schimmenspel uitgaat, wijst er wel op hoe het den Javaan in zijn denken en voelen en zijn gemoedsleven beheerscht. En zoo is de wajang voor ons niet alleen een uitnemend en hoogst belangrijk middel tot bestudeering van het Javaansche volks-karakter, maar bovenal om door te dringen tot zijn zieleleven. De voorstelling van de Nibelungen op het doek geeft ons een beeld van het leven onzer voorvaderen, en toovert ons die lang vervlogen eeuwen weer voor oogen met al de poëzie van het in nevelen verborgen verleden, met zijn ridders en helden. | |
[pagina 15]
| |
Maar de wajang geeft meer dan een bioscopische voorstelling van eeuwenoude sagen met haar helden- en ridderfiguren, goden en halfgoden, menschen en daemonen. Deze vertooningen rusten op esoterischen grondslag. En deze is gelegen in het religieus karakter der wajang. De Javaan geloofde dat zijn dooden machtige beschermgeesten waren geworden, in staat den levende krachtige hulp te verleenen in alle levensomstandigheden. Zij moesten daartoe echter worden opgewekt door loftuitingen, muziek, offers (geschenken) en het branden van wierook. Geesten zijn machtiger dan levende menschen en reeds de tegenwoordigheid der geesten kan een gezegenden invloed hebben op de aanwezigen en hun geluk en voorspoed verzekeren. Deze voorstelling leidde o.a. tot het maken van beelden, waarin men zich den geest van de afgestorvenen dacht. Volgens een eveneens algemeen verbreid geloof vertoonen de zielen der afgestorvenen zich in de gedaante van schimmen of schaduwen. Nu heeft men den vorm dier schimmen willen nabootsen en deze schimmen-afbeeldingen op een scherm of doek vormen in beginsel het Javaansche schimmenspel. Nu had men de zielen der afgestorvenen vóór zich, in den vorm waarin ze zich aan de levenden konden vertoonen! De vertooningen moesten bij voorkeur in het nachtelijk uur plaats hebben; de tijd dat de schimmen rondwaren. Men kon nu de schimmen van zijn eigen voorouders oproepen; men kon hen overladen met geschenken, en zich van hun hulp verzekeren. De vertooning maakte deel uit van den voorvaderlijken eeredienst en de vertooner, die waarschijnlijk ook wel het hoofd van het gezin kan geweest zijn, was de priester of sjamaan, het medium dat de geesten opriep, de heldendaden der voorouders bezong, den huisgenooten lessen onder het oog bracht en openbaringen en voorspellingen deed. De wajangfiguren waren dus voor den animist bezielde schimmen. Voor den Javaan is de wajang de schakel tot, het contact met de bovenzintuiglijke wereld, en al is hij Mohammedaan of zelfs Christen geworden, (al worden de geesten niet meer door een medium opgeroepen bij een vertooning), de wajang zal voor hem toch steeds in zekeren zin gewijde kunst blijven. Bij geen gewichtige gebeurtenis in het leven mag de wajangvertooning ontbreken. Het is voor den Mohammedaanschen Javaan, om zoo te zeggen, de kerkelijke inzegening bij het huwelijk, de feestviering bij geboorte en besnijdenis, waarbij raadgevingen voor het leven worden meegegeven en onheil en ziekte bezworen wordt. Geen enkele stand is daarvan uitgesloten. Van den vorst, die zijn stamboom opvoert tot de helden der oude verhalen, tot den geringsten dessa-man, is het een | |
[pagina 16]
| |
handreiking van Boven om hem veilig door het leven te geleiden. De Javaan is Mohammedaan naar uiterlijken vorm en belijdenis; doch in verreweg de meeste gevallen is hij dit slechts in naam. Het animisme zit hem - zij het onbewust - in hart en nieren. Op zijn best genomen is een wajangvertooning voor hem een louter vermaak, tot opluistering van levensgebeurtenissen ‘von der Wiege bis zum Grabe’, maar dan toch met kinderlijke volksvereering der voorvaderlijke helden uit zijn meer aangevoelde dan geboekstaafde vaderlandsche geschiedenis. Elk tooneelstuk geeft toch een conflict tusschen een booze en een goede macht, dat eindigt met de overwinning van het Goede in de gestalte van een held, die den vertegenwoordiger van de booze macht onschadelijk maakt, en de zaken weer in het rechte spoor brengt. (Zie pl. 1) Desondanks behoort aan elke rechtgeaarde waj angvertooning het branden van wierook vooraf te gaan, terwijl op een koperen bekken spijzen en vruchten liggen, die de vertooner (dalang) met zijne muzikanten mee naar huis neemt. Het branden van wierook was een hulde aan de geesten der voorouders in welriekende geuren; en de gave van spijzen, die sadjèn heet, had oorspronkelijk de beteekenis van een offer aan die voorvaderlijke geesten, die zich laafden aan de fijne, onstoffelijke krachten van de offeranden. Deze beteekenis mag vervallen zijn, zoodat het offer niet meer is dan een geschenk aan den dalang en zijn orchest, desnoods - voor de meer intellectueelen - een hulde uit piëteit aan zijn cultuurgeschiedenis. Op deze wijze zou dan het religieus-animistische element aan de wajang ontnomen zijn, om alleen het legendarisch-historische te bewaren.
Staan wij ten slotte even stil bij het belangrijkste Javaansche heldendicht Brata Joeda, waarvan de oorsprong reikt tot in Voor-Indië, waar het onder den naam Maha Bharata bekend is. Dit epos, dat dateert van de 15de eeuw v. Chr., bevat verhalen van goden en menschen, gegroepeerd om de beschrijving van de lotgevallen en den onderlingen strijd van de heldengeslachten der Pandawa's (de 5 zonen van Pandoe) met hun neven de Korawa's. De weigering der Korawa's om aan hun neven de helft van het rijk af te staan, werd tenslotte de aanleiding tot het uitbreken van den Grooten Strijd der Barata's (helden), die in de 15de eeuw vóór Christus zou plaats gehad hebben en waarin de Korawa's zoo goed als geheel ten onder gingen en door het geslacht der Pandawa's werden vervangen. (Zie pl. 5) Behalve evenwichtigheid der compositie in de opstelling der figuren, zien wij in pl. 5 een vormelijk streng doorgevoerde préséance: Rechts: de oudste der Pandawa's (Joedistira), geflankeerd | |
[pagina VII]
| |
pl. 6. de nar nalagarèng steekt den draak met een baboe, die te veel werk maakt van haar toilet.
pl. 4. doersasana.
pl. 7. ardjoena.
| |
[pagina VIII]
| |
pandoe.
krishna.
het snijden en beschilderen van wajangpoppen.
| |
[pagina 17]
| |
door zijn jongste tweelingbroeders. Links: de oom, Kresna, tusschen de twee andere Pandawa's (Ardjoena en Wrekodara). Kresna en Joedisttira, als de oudsten en dus de voornaamste woordvoerders: op gelijke elevatie; de andere Pandawa's daar beneden, behalve Wrekodara, die boven allen uitsteekt, niet alleen door zijn reusachtige gestalte, maar vooral ter typeering van zijn karakter: ruw en onbehouwen, niets gevend om vormen van wellevendheid, tot iedereen sprekend in het z.g. ‘laag Javaansch’, dus ook tot meerderen in rang en leeftijd, ja zelfs tot goden. Dit product van de Hindoesche letterkunde is door de Hindoes met hun godsdienst nevens vele andere hunner geschriften en verhalen in de eerste eeuw onzer jaartelling naar het oude Java overgebracht. Hier werd de Maha Bharata in 1157 uit het Sanskriet in het Javaansch vertaald. Wij kunnen niet nalaten een eeresaluut te brengen aan de Javaansche taalgeleerden, die reeds toen het Sanskriet zoo volkomen meester waren. Al spoedig werd de geschiedenis der Pandawa's en Korawa's zoo algemeen bekend en geliefd, dat men zich die geheel op Java voorgevallen dacht en de daden der helden, die in den Brata Joeda verheerlijkt worden acht de Javaan als behoorende tot de geschiedenis van zijn vaderland: Patrie c'est l'histoire de nos ancêtres! En toch ziet de Javaan er tegen op om de Brata Joeda op het tooneel te brengen: deze geweldige broederworsteling, waarin het eene heldengeslacht het andere vernietigt; waarbij het niet meer gaat om een avontuur van edelen tegenover daemonen, - rechts tegen links - maar de strijd in de eigen gelederen gestreden wordt; zie, het is begrijpelijk dat dit den Javaan te zeer aangrijpt om er met welgevallen van te kunnen genieten. Dan verlustigt hij zich liever in de avontuurlijke verhalen van Pandoe's zonen uit den vóór-Bratajoeda-tijd, waarin deze, als typen van het edele en goede, met moed en behendigheid, met overmoed en blijden lach, den strijd aanbinden tegen al wat des duivels is! En hij geniet van een lakon (tooneelstuk) als bijv. Mitaraga, die bij voorkeur op een bruiloft opgevoerd wordt, en waarin Ardjoena, na zich door ascese zedelijk gestaald te hebben, den hemel verlost van de geweldige stormaanvallen van aardsche daemonen, als prijs waarvoor hem een hemel-nymf als bruid wordt geschonken. Merkwaardig genoeg beteekent Mintaraga: ‘Verheven boven de zinlijke neigingen.’
Dit alles betreft de min of meer legendarische geschiedenis der Hindoesche Voor-Indieérs, die de Javaan tot de zijne gemaakt heeft. Het wajangspel illustreert echter ook de eigen Javaansche geschiedenis, dus die van een later tijdperk dan de Voor-Indische mythen en sagen. De poppen van deze wajang, die gedog heet, zijn op dezelfde | |
[pagina 18]
| |
wijze bewerkt als de tot dusver beschreven wajang peorwa. Beide zijn zij wajang koelit, d.i. uit leer gesneden en à jour bewerkte schaduwbeelden. Hun voorkomen is echter ietwat gewijzigd: hier uitsluitend hoofddoeken in plaats van de haarwrong der wajang poerwa. Bij de wajang gedog ziet men ook voor het eerst de Javaansche kris, zooals die nog tegenwoordig als steekwapen of ornament gedragen wordt. Alleen is hier in plaats van Ardjoena, Pandji de held der vertooningen. Opmerkelijk is dat de wajang gedog muzikaal geïllustreerd wordt door de 7-tonige gamelan pélog; bij het nieuwere schimmenspel het nieuwere orchest: een nieuwe lente, een nieuw geluid! Doch evenzeer als de gamelan pélog bij het volk niet geliefd is, zoo is ook de wajang gedog minder populair als de wajang poerwa, ondanks Pandji, de echt Javaansche Prins van het machtige Hindoe-Javaansche rijk Djenggala, als een incarnatie van Ardjoena wordt beschouwd. De eigenlijke ‘Wajang’ is voor het Javaansche volk de Wajang Poerwa, begeleid door de 5-tonige gamelan saléndro.
pl. 3. egyptisch en assyrisch figuur.
|
|