| |
| |
[pagina t.o. 1]
[p. t.o. 1] | |
j.h. pierneef.
‘miershope,’ suid-wes-afrika.
oorspronkelijke houtsnede.
| |
| |
| |
De Zuid-Afrikaanse schilder J.H. Pierneef,
door A.C. Bouman
TOEN, in de nazomer van 1920, wijlen Mr. S. Muller Fzn. zich met mij onderhield over mijn aanstaand vertrek naar Zuid-Afrika, voegde hij me onder meer toe: ‘u schildert immers? Dan moet u niet naar Afrika gaan, dat is geen land voor schilders.’ En om zijn goede bedoeling te verduideliken gaf hij me op 'n mooie ochtend ongevraagd verlof om een tochtje te ondernemen langs de Vecht; ‘want’, zei hij, ‘die prachtige herfsttonen zult ge daarginds tevergeefs zoeken.’
Wel had Mr. Muller Zuid-Afrika nooit bezocht, maar zijn oordeel was geenszins uit de lucht gegrepen, zodat dit gesprek van de fijne kunstkenner dikwels in mijn herinnering is gekomen.
Toch is het nodig om dit land te kennen om het werk van z'n artiesten te beoordelen. Vooral geldt dit van 'n echt kunstenaar als Pierneef, geheel gebonden aan en vergroeid met de Afrikaanse natuur.
Om zich een oordeel te verwerven over het peil der kunst en de individuele waardij van de kunstenaars zal men zijn heil niet moeten zoeken bij de kunstkritiek hier te lande; die ligt nog in de windeldoeken. Door haar jeugd gaat ze zich dikwels te buiten; gaarne geschiedt een achteruitzetting van werken uit het atelier van hen die in de officiële wereld of de society geen rol spelen; kleine spitsigheden treffen hun bekwaamheden, en tegelijkertijd de nog niet scherp ziende ogen van het publiek. Deze lelike uitwas ontsiert het wicht bizonder.
Een verontschuldiging voor deze boutade ligt hierin, dat er uit blijken moet hoe bezwaarlik het gaat om aan 'n artiest z'n zuivere plaats toe te wijzen ten opzichte van z'n Afrikaanse confraters niet alleen, maar ook tegenover de Europese kunst.
Het oordeel over Pierneef's werk is dan ook meer subjektief dan wel gewenst zou zijn. Hijzelf beseft dit, en is dezer dagen voor een lang verblijf in Engeland, Nederland en Frankrijk vertrokken, om z'n krachten te toetsen.
Als dit opstel dan ook beschouwd wordt als een warme introductie van 'n kunstenaar, die in Nederland reeds niet meer een onbekende is, zullen de schrijver zowel als de artiest zich gevleid voelen wanneer ze gehoor krijgt.
Hendrik Pierneef is geboren te Pretoria op 13 Augustus 1886. Zijn vader,
| |
| |
van Hollandse boerenafkomst, van beroep modelmaker op een Rotterdamse scheepswerf, is in 1884 op eigen gelegenheid naar Transvaal gekomen, daar werd hij bouwmeester, en verscheidene van de oudere regeringsgebouwen zijn het werk van de oude heer Pierneef. Zijn vrouw, van oorspronkelik Franse afkomst, was de dochter van een Vrijstaatse schoolmeester.
Pierneef's eerste onderwijs kreeg hij op de Staatsmodelschool, en de tekenonderwijzer daar was de Hollander Hondius. Na de Boeren-oorlog, in 1901, trok de famielie, om gevangenschap van de vader te ontgaan, naar Nederland terug, waar ze twee jaar, in Rotterdam, bleven. En deze twee jaren hebben de ogen van de jonge Pierneef geopend voor de Hollandse schilderkunst. Z'n vrije uren bracht hij in Boymans door, en tentoonstellingen trachtte hij trouw te bezoeken. Een winter heeft hij de avond-tekenlessen van de Akademie bijgewoond. In die tijd begint hij zelfstandig te schilderen, meest figuren en dieren. Zuid-Afrika echter trok moeder en kinders onweerstaanbaar, en de vader hoorde naar hun stem.
'n Tijdje werkt Pierneef in Zuid-Afrika alleen verder, weer in z'n vrije tijd, want nu bibliothekaris aan de Staatsbibliotheek, maar in 1906 gaat hij in de leer bij F. Oerder, destijds in Pretoria gevestigd.
Ondanks z'n ‘leermeesters’ is Pierneef een self-made artiest. Zijn begaafdheid heeft zichzelf gevoed door een onverschrokken idealisme. In de laatste jaren geniet hij de erkenning, van Engelse kant zowel als van Afrikaans-Nederlandse, waarop hij nu recht heeft en die hem zeer schraagt in z'n ondernemingslust.
Sterk zijn dus de banden die hem aan Nederland binden, opnieuw versterkt door z'n huwelik met een Nederlandse vrouw; de Afrikaners mogen echter in hem met recht hun tiepiese eigen schilder zien.
Zijn werk draagt de stempel van z'n prettig, open karakter. Men beschouwe z'n kop, geboetseerd door Fanie Eloff, een kleinzoon van President Kruger. Er is geen gekompliceerdheid of geraffineerdheid. Onmiskenbaar Hollands is het tiepe. De Hollandse deugden - ik neem ze over uit ‘Rembrandt als Erzieher’ -: bedrijvigheid, vrijheidsliefde, diepte van gemoed, eenvoud, Pierneef heeft ze in Hollandse mate. Z'n bedrijvigheid is groot, het schilderen z'n handwerk, zoals bij de zeventiende-eeuwers. Vrijheidsliefde, stellig een erfenis van z'n ouders, niet het minst van z'n vader, wil bij hem de kant uit van ongebondenheid. ‘Ek is 'n barbaar’ zegt Pierneef, met zekere ironie, die de uitspraak tempert. Gemoedsdiepte is meestal moeiliker aan te tonen, spreekt het meest uit z'n heimwee naar de Transvaal, naar het ongerepte bosveld, z'n open werkplaats. Eenvoud spreekt uit z'n persoon al evenzeer als uit z'n werk. Zelfverheffing of 'n artistiek fluwelen jasje heeft hij niet.
Pierneef's altijd ‘jeugdige’ eigenschappen spreken wel het sterkst
| |
| |
in z'n ‘jeugd’-werk. Ik herinner me een wit huisje onder blauwe hemel - maar dan ook blauw! - tussen groene populieren, met een botergeel bloemenveldje ervoor, waarin de vreugde om de kleuren de schilder te machtig is geworden. Het bevat een belofte voor de toekomst, maar vormt geen atmosferiese eenheid. Want in Zuid-Afrika is een bedekte lucht nodig om zó sterke kleuren te verkrijgen, en dan is er immers vochtigheid in de atmosfeer. Zoals zo vaak bestaat dan ook in Pierneef's jeugdwerk een zekere tegenstrijdigheid tussen de werkelikheid en de uitbeelding.
Maar reeds vroeg neigen de schilderingen naar het monochrome, het beste bewijs van de rijpende vizie. Verscheidene grotere stukken bereiken een gave totaaltoon, meest overwegend in oker en bruin; de overige kleurelementen gelukkig daaraan gesubordineerd. Het tiepies Transvaalse landschap eist doorgaands een sober kleurengamma; een hele reeks van Pierneef's stukken is met stelligheid door dit ‘monochrome’ karakter te herkennen als behorend tot een bepaalde tussen-periode in zijn werk.
Ik denk hierbij aan het grote paneel, dat het monumentaal sluitstuk van deze reeks vormt. De oker-kleur overweegt; zelfs de lucht is daardoor aangedaan. De droge lijnen van de wijkende boomstammen onderstrepen de asbruine toon. De markante inkerving van de rivierbedding accentueert de harde droogte van de bodem. De piramidale heuvel met z'n simpele voetstuk, in grel licht gezet, beneemt elke illuzie van een wazige horizon.
De Afrikaanse vlakte heeft zeer zeker haar eigen grote bekoring. Toch ken ik weinig van Pierneef's werk, waarvan deze bekoring uitstraalt. Het sentiment der Vrijstaters en Transvalers voor hun Karroo-vlakte is dan ook m.i. meer van dichterlike aard dan gegrond op sterke vizie. Jan Celliers' gedicht ‘Die Vlakte’ bewijst dit ook wel. Er bestaat uit de genoemde periode van Pierneef's werkzaamheid een schilderij, dat geïnspireerd schijnt te zijn door de eerste strofe van dit gedicht:
Ek slaap in die rus van die eeue gesus,
en dof en loom in my sonne-droom,
Tot die yl-bloue bande der ver-verre rande
wyd-kringend aan d'puur alomwelwend asuur
Ik heb er de schilder nooit naar gevraagd, en de feitelike waarheid doet er ook weinig toe. Maar het is denkelik niet geheel toevallig dat dit stuk hangt in de studeerkamer van een professor in de letterkunde, en een ander professor hoorde ik die versregels citeren toen hij er voor stond. Dit stuk verdient de naam van litterair schilderij. Het is pictureel niet
| |
| |
sterk en als geheel tamelik onbeduidend. Maar het heeft een zekere litteraire waarde, als illustratie bij een bekend gedicht, en behoort dus gerangschikt te worden onder die grote reeks van anecdotiese of sentimentele uitbeeldingen, die vragen om een onderschrift.
Er schuilt een groot gevaar in deze werkwijze, vooral voor een artiest als Pierneef, dat aan dit stuk treffend te demonstreren zou zijn. De kunstenaar, in de eerste plaats reproductief, werkt door een geleende impuls, en geeft aan z'n doek een sentimentele waarde die niet intrinsiek eigen is aan zijn uitbeelding van het onderwerp. Het stuk is belangwekkend als een dokument in de ontwikkelingslijn van de maker. Ik voeg er aanstonds bij dat te midden van vroeger zowel als later werk een dergelijk stuk min of meer onecht, on-Pierneef's, aandoet. De verwarring van sentiment met een litteraire bijsmaak en echte schildersvizie is bij hem gelukkig uitzondering. Ik zou, na deze opmerking, haast durven beweren dat een akademiese omgeving voor dit natuur-talent een gevaar is.
Een verfrissing voor de kunstenaar zijn z'n veelvuldige verblijven in de Kaap-Provincie. In haar Zuid-West-hoek is veel meer groen geboomte dan in de Transvaal, het hele landschapskarakter verschilt door de bergen en de zeelucht, en niet het minst ook door de stoffage met de vele oud-Hollandse boerenhuizen.
Het gereproduceerde stuk: ‘Plaas in die Boland’ laat grote kontrasten van toon zien. De statige bloekom-bomen omlijsten als kerkpilaren de verscholen plaas. Een aardig beeld bij een Afrikaans schrijver stelt zo'n plaas voor als een vogelstruis, die pronkt met z'n opgezette veren. Zo ligt ook hier het huis zich te koesteren in de zon, beschut door de bergen, en beschermd door z'n eigen opgaand hout. De Transvaler heeft aan dit geboomte een sterke expressieve kracht gegeven, dominerend over 't hele landschap.
Talrijk zijn Pierneef's studies en stukken uit de buurt van Stellenbosch en vrij gretig de kopers. Veelmeer naturalisties dan het vorige stuk is de ‘ou wynkelder op die plaas’, het gemoedelike en toch zo koket versierde oude gebouw tussen de eikeboomen. Zo'n gegeven is zeer geschikt voor het bekijken van lichtwaarden. De schilder heeft van de kontrasten ruim partij getrokken, en het geheel blijft meer aandoen als een studie dan als schilderij, ondanks het formaat. Verschillende partijen zijn wat losgelaten, blijkbaar van weinig betekenis voor de bedoeling van de schilder, maar men wordt niet geheel overtuigd dat dit onderwerp niet even goed of beter op veel kleiner schaal en bijv. door een houtsnee, zou kunnen zijn behandeld. Het spreekt vanzelf dat bij Pierneef's grote productie een vrij aanzienlike middenmoot van dergelijk werk voorkomt. Maar zeker zal die moot aàl kleiner worden, naarmate de kunstenaar zich àl meer bezonnen rekenschap geeft van het waarom bij het kiezen
| |
| |
fanie eloff. portret van j.h. pierneef.
j.h. pierneef.
plaas in die boland.
j.h. pierneef.
ou wijnkelder op die plaas.
| |
| |
j.h. pierneef.
bij plumstead, kaapprovincie.
bekroond schilderij op de south african academy.
j.h. pierneef.
suid wes sandsteenberge.
| |
| |
van z'n medium. Hiermee wil niet gezegd zijn dat dit soort studies in olieverf overbodig zou wezen. Maar wel worden ook minder goed verantwoorde studie-doeken hier als voltooide schilderijen aangemerkt, en een schilder mag men dan niet kwalik nemen als hij aan de verleiding toegeeft om ook deze onrijpe vruchten tussen de rijpe ten toon te stellen en te verkopen. Hijzelf maakt echter een zuivere kennis van en een juist oordeel over zijn werk moeiliker dan nodig is, doordat men veel meer moet schiften dan gewenst is.
Het volgende schilderij hier afgebeeld: ‘Bij Plumstead, Kaap Provincie’ is karakteristiek voor de omgeving van Kaapstad; het stuk werd bekroond op de tentoonstelling van de South African Academy te Johannesburg in 1923. Het winderige van de Kaapse vlakte zit in de vier waaibomen eigenzinnig belichaamd.
Ik heb reeds opgemerkt: het Bosveld, de grote ongerepte wereld benoorden Pretoria, is Pierneef's tuiste. Daar vindt hij het Transvaalse landschap in rijker flora, waar de sterke atmosferiese wisselingen enorme verscheidenheid van koloriet scheppen.
Hoewel zeer verschillend van de Kaap-Provincie, is dit laatste toch een trek van overeenkomst ermee, en deze Bosveld-doeken vormen een schakel met de vorige. Vooral het hier afgebeelde (bl. III): ‘Wegtrekkende donderbui’, is smijdig geschilderd. De brutaal-groene bomen, zat gedronken van de regen, steken hun koppen in de donkere lucht. De schilder zat midden in de nattigheid te werken, zelf over-verzadigd van 't hemelvocht. In een halve achtermiddag, opgejaagd door een nieuwe bui, smeet hij z'n impressie neer, met een beproefd kunnen, verworven door naarstige studie en intieme vertrouwdheid met z'n wereld.
Dit en dergelijke stukken zijn op hun best doordat er geen atelierlucht aan zit. In een klimaat als hier is dit mogelik. Maar daartegenover: de verleiding is groot om zo'n expressie-uit-één-stuk, in vele gevallen gerechtvaardigd ook door het gegeven, als voorbeeld te stellen ook voor ander werk, waarbij dóórdringen in het onderwerp meer gewenst zou zijn. Pierneef heeft stellig heel wat werk tentoongesteld dat een zeker gemis aan diepte niet verbergen kan onder techniese vaardigheid.
Een ander bosveld-stuk, zeer breed geschilderd, geeft een fraaie en sobere expressie van het eigenaardig land.
Het vorig jaar, 1924, zag hem in Zuid-West. Opgetogen kwam hij terug: heel nieuw werk, bijna alles verkocht op de tentoonstelling in Windhoek. Een ideale wereld voor onze schilder, alleen wat tè ver weg. Het eerste Zuid-West-stuk (bl. III) doet in z'n rechter benedenhelft ietwat Rembrandtiek aan in z'n gouden lichteffekt. De twee boompjes staan te gloeien op de hete plaat van licht, tegen de diep blauwe en loodzware heuvels,
| |
| |
die eerst de voorgalerij vormen van de imposante reeks daarachter. Het ongerept wijde van het land, waarboven de elementen hun vrije loop kiezen, ligt goed in dit stuk besloten.
Toch is het zwakker, want meer traditioneel van vizie, door z'n band ook met de vorige Transvaalse en Kaapse stukken, dan het volgende. Dit twede Zuid-West-stuk (bl. II) zou ik mannelik willen noemen, naast het stellig meer vrouwelik karakter van het eerste. Het is ongemeen sterk door z'n open aanvaarding van de waarheid: in wezenloos bleek geel en steenrood, zeer breed en borstelig geschilderd, liggen de zonkanten der reuzen zandsteenbergen dood te branden. Daaronder de paddestoelen van bomen, door wind en zon en zand gedrongen om hun kleine plekje aarde koel te houden. Alle fierheid is hun vreemd. Het eerste stuk is ongetwijfeld gezien, maar toch onmiskenbaar ook op effect berekend. Van stofuitdrukking - men lette bijv. op de linkse hoge bergrug - is het ook veel minder dan het andere, dat ik als een van de beste stalen van Pierneef's kunst beschouw.
In dit late, recente werk, valt weer de monochrome neiging op, maar nu toch verrijkt, minder flets, en meer verdiept, in zich bevattend opvallend zelfstandige kleurnoten. Het monochrome, in de eerste stukken herinnerend aan sommige grote litho's van Duitse landschapschilders, is waarachtiger geworden, omdat het minder opvalt, minder met opzet is nagestreefd.
Deze onbevangen blik op het landschap en de aanvaarding ervan in zijn blote waarachtigheid is een waardevolle overwinning van de kunstenaar. Zijn temperament naast de zuiver natuurlike sfeer waarin hij werkt hebben deze verovering mogelik gemaakt. Ze is nog niet zo volkomen, dat de schilder konstant op 'n hoger peil verheven is. De oude mens komt nog herhaaldelik boven. Dan gaat z'n werk weer lijken op dat van vroeger en het verraadt dan weer een vlucht uit de open, heldere, maar ietwat nuchtere ruimte, die door haar brutale wijdheid en veelomvattendheid de schuchtere geest te zeer verstrooit, naar intieme schuilhoekjes van een enkel boompje aan de waterkant, of een wit huisje tussen wat bloemen en slanke bomen. Daartussen door kan men wel de ware schildersblik opmerken, en nooit verlochent hij zich door in het zog te varen van kunstbroeders met misschien groter naam, maar veel minder Afrikaans karakter. De meeste in Europa gevormde of door Europese kunst beïnvloede artiesten missen de onbevangenheid om het Afrikaanse landschap te beamen. Op de laatste December-tentoonstelling van de South African Society of Artists, in de ‘stadszaal’ te Kaapstad, waren de voorbeelden van dit onvermogen overwegend. Een representatief schilder als Roworth, voor wiens portretten men 500 pond sterling betaalt, vergastte de beschouwer op 'n paar monstra van kleur en techniek.
| |
| |
Zware plakkaten van zwartbruine schaduw, romantiese boomgroepen à la Corot of Rousseau, een techniek die weinig of niets openbaarde van de eigenschappen van het Afrikaanse veld, moesten ons binnenleiden van Europa in Afrika. Het resultaat was slechts het omgekeerde.
In deze zin mag ik misschien ook de bij het begin van dit opstel aangehaalde woorden van Mr. Muller verstaan: voor een Europeaan, een Nederlander, een Engelsman, is het hoogst moeilik om te ontkomen aan de banden van zijn tradiesie. Hoe meer een Europees schilder gewerkt heeft voor een eigen stijl en intieme vertrouwdheid met een bepaalde sfeer, hoe moeiliker moet het hem vallen om hier de oude Adam af te leggen. Daarbij komt dat dóórdringende liefde voor het Afrikaanse landschap, wat iets anders is dan oog voor het romantiese en zonnige schoon, feitelik slechts mogelik is voor de zonen van het land.
We hebben nu gerede aanleiding om over te gaan tot het andere belangrijke medium van onze artiest: de houtsnede.
Het is geen toeval dat juist Pierneef zich zo bizonder aangetrokken voelt tot deze werkwijze. Want hier is het zijn taak om de kleur en de stof aan te duiden door het zwart-en-wit-kontrast; het werk moet suggestief zijn, meer dan vertellend.
Bij al de zonneschijn en de vlammende kleuren vaak, is de totaal-impressie van een Afrikaans zomer-landschap immers één-tonig. De ijle, droge, transparante lucht doet wel kontrasten van licht en schaduw scherp spreken, maar het licht is zo fel en medogenloos dodelik voor de fijne kleurschakering, de slagschaduw zo intens, dat deze strijd van licht en donker al het andere verdringt.
Als andere schilders zich blind staren op de vele kleuren zonder de sinthese ervan te bereiken, ziet Pierneef's oog, bij heldere zonneschijn, het licht in eerste instantie, en dus ook het donker, al het andere subordinerend. Uit een andere drang dan bijvoorbeeld Jan Mankes snijdt Pierneef z'n blokken, maar bij beiden zit hetzelfde gronddenkbeeld als beginsel voor. De lijn moet vooral helpen om de stof te verbeelden, bij Pierneef meer dan bij Mankes. Beiden zoeken de innigheid door soberheid te weerspiegelen, alleen Pierneef, vindend minder innigheid om zich heen, gaat dus de decoratieve kant op. Daar ligt een groot gevaar. De techniese vaardigheid beheerst de tekenachtigheid van oude gevels met hun ornamenten; van hoogopgaande stammen tegen bleek-lichte achtergrond. Maar dit bleke wit in Pierneef's houtsneden is dikwels te leeg. Een witte muur, op wit papier gezet, is wit, maar suggereert soms onvoldoende de half vergane kalklaag. Grillige boomstammen tegen de witte, wezenloze hemel zijn soms toch te zeer silhouetten, te zeer op hun ware dikte
| |
| |
gemeten, te weinig door het alles doordringende licht omspeeld. Dan is het wit dor en levenloos en zonder innigheid.
Het hele omvangrijke oeuvre van Pierneef's hout- (gewoonlik linoleum-) snijwerk heeft door z'n principiële waarheid, z'n erkenning van het sober monochrome, vitale betekenis. Met verlangen en gerechtvaardigde verwachting zien we de ontwikkeling en volmaking van dit werk tegemoet. Stellig zullen bijvoorbeeld vele Franse houtsneden zijn ogen openen voor de mogelikheden op dit gebied. Ik acht het geenszins ondenkbaar dat onze kunstenaar voor deze geliefde werkwijze onderwerpen zou zoeken in Europa.
Gelukkige houtsneden van Pierneef zijn er in flinken getale. Gewoonlik spreken ze van een sterke overtuiging, een echte drang om een houtsnede te maken en niet iets anders. Terwijl hij buiten bezig was aan een studie in olieverf hoorde ik hem zeggen: ‘Hierdie ding sou mooi wees vir 'n houtsnee’. Nu was het een warme, zonnige morgen, en het landschap wijd, met bergen in de achtergrond. Alleen een rijk-donkergroene den stond te midden van het licht; fors, kompakt, langs den weg, met een plakkaat schaduw onder zich. Het was niet toevallig dat hij juist deze boom als centrum schilderde, evenmin toevallig dat hij er een houtsnee van wou maken. En ten slotte, misschien beheerst door zijn dekoratieve opvatting, was hij ietwat teleurgesteld dat hij niet genoeg kleur op z'n doek had gekregen.
Het grote aantal zwart-en-wit platen uit Pierneef's werkplaats bewijst te meer dat veel gegevens om hem heen te kleurloos zijn en van te weinig toonwaarde voor een schilderij. De twee kunstuitingen vullen elkaar dan ook gelukkig aan, en een oordeel over Pierneef als landschapschilder zal hem als houtsnijder geregeld moeten raadplegen.
Ik sta trouwens in dit opstel niet verder stil bij het etswerk of bij de koppen door Pierneef gemaakt; alleen de karakterkop van President Kruger wil ik vermelden, modern van opvatting, misschien te weinig hier gewaardeerd.
Aan het slot van dit stuk moeten we nog stilstaan bij Pierneef's groter decoratief werk, waarvan de motieven gebazeerd zijn op de oude Boesman-kunst. Al jaren lang houdt hij zich bezig met het ontwerpen en ontwikkelen van steeds nieuw gevarieerde en gekombineerde tekeningen, daarbij trachtend het oude karakter der Boesman-kunst te bewaren. Het behoort tot het wezen van Pierneef's kunstenaarsaanleg dat hij zich ook juist tot deze natuur-kunst aangetrokken voelt.
Die oude tekeningen oefenen een eigenaardige bekoring uit als men op afgelegen plekken tegen de rotswanden ze bekijkt. Er is een stuk oude geschiedenis van het land aan verbonden, toen het nog wemelde van grootwild, en de primitieve mensjes hun oerbestaan leidden bij de klare
| |
| |
j.h. pierneef.
wegtrekkende donderbui in die bosveld.
j.h. pierneef.
suid wes.
| |
| |
j.h. pierneef.
bloekimbome.
houtsnede, 1920.
j.h. pierneef.
tweelingberge,
stellenbosch. houtsnede, 1922.
j.h. pierneef.
ouwe gebou vanaf kafferlokasie. houtsnede, 1925.
| |
| |
sprengen aan de voet der bergen. Hun wel en wee hebben ze in hun rotstekeningen vastgelegd, dikwels met een verrassende, natuur-werkelike vaardigheid. Hun verfmateriaal, een prachtig, weinig verkleurend oker-rood, sluit zich harmonieus aan bij de omgeving. Het primitieve en toch vaak gespannen lijnenspel der naieve komposities is 'n heerlik uitgangspunt voor onze schilder. Honderden, vaak origineel gevarieerde patronen liet de tekenaar me in z'n atelier in Pretoria zien; hij had ze een tijdje geleden gebruikt bij de dekoratie van de lokalen der school op Ficksburg, een stuk werk waarvoor de opdrachtgevers haast evenzeer te prijzen zijn als de uitvoerder.
Een door Pierneef ontworpen kussen, uitgevoerd in gekleurd leer, met oker-rood, zwart en wit, is een aardig staal, al enige jaren oud, van deze kunstuiting. Sindsdien, in later werk, zijn de mogelikheden meer gedurfd ontwikkeld, en vooral de snaakse en toch rake lijnen, van lichaam en benen in de eerste plaats, veel echter volgehouden.
Een aantal patronen voor borduurwerk staan binnenkort in het weekblad ‘Die Huisgenoot’ te worden afgedrukt; te hopen is dat de moeders en dochters hiervan profijt zullen trekken.
Er schuilt een zekere ironie van het lot in deze aanvaarding der Boesman-kunst op groter schaal in Zuid-Afrika. Misschien 'n honderd jaar geleden werden nog in de Kaap-Provincie Boesmans uitgeroeid: ze waren schadeliker dan de bobbianen. In de Heksriviervallei wist een boer ons nog de plek aan te wijzen waar een hele jachtbuit van kleine Boesman-lichamen op een hoop werd gegooid, en met klippen toegedekt. Nu leest men in ‘Die Burger’ over Pierneef's Boesman-kunst: ‘Dit is suiwer Afrikaans - afgelei (indien nie volkome oorspronklik nie) heel waarskynlik van die dekoratiewe kuns van die Boesman, en dit is in daardie rigting wat ons Suid-Afrikaanse dekoratiewe kuns moet ontwikkel.’ Wèl weinig beseft deze schrijver hierin de snaakse en ongewild-ironiese uitleg van de woorden: wat gij geërfd hebt van uw vaderen, verwerf dat om het te bezitten.
Stellenbosch (Z.A.), 1925.
|
|