Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 35
(1925)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 245]
| |
Graphische kunstenaars,
| |
[pagina 246]
| |
heden te strijden heeft, is iets dat den vluggen bezoeker wel nooit in de gedachte zal komen. Ik zou wel willen beweren dat dit ook haast onmogelijk is, want in afwijking met bijna al onze provinciehoofdsteden komt Maastricht ons daarvoor te ongewichtig voor, te volkomen natuurlijk en van een zoo verheven onverschilligheid voor de ijdelheid van den menschelijken geest dat de pijn van het scheppen in deze stad wel zeer slecht zou passen.
Als gij dan weer in de steilheid van ons Noorden onder den druk van een oude cultuur de duisternis van den naderenden winter hebt te torsen in Uw geest, wil het wel gebeuren dat ge als tegen een licht-zilveren verschiet deze licht-gouden stad als een visioen van verlangen voor Uw oog ziet verrijzen. Het is dan ook inderdaad niet zonder een soort verheugenden schrik dat ge opeens als door een toeval, op een niet al te donkeren middag bemerkt dat ook daar boeken worden uitgegeven, gedrukt, verlucht en somtijds zelfs geschreven (net als in Holland) doch dan door rasechte Maastrichtenaars! Wanneer ge dan weder wat van deze verbazing zijt bekomen, de boeken ter hand neemt en met ernstig-hollandsche belangstelling en aandacht beschouwt, herstelt zich allengs de rust in uw gemoed. Ziet, zooals de geest van Maastricht is, zoo is ook het werk der Maastrichtsche artisten. Want al is er aan deze boeken gewerkt, soms met pijnlijken twijfel aan eigen kunnen, dan weder met oplevende hoop iets goeds te maken, voor ons die ze kant en klaar toegezonden krijgen, schijnen ze soepel en eensklaps, zorgeloos, zoo uit het brein van hun scheppers te zijn voortgekomen,.... het lijkt alles wel even, in den aanvang, alsof hun makers het geheele geval niet zoo buitengewoon belangrijk hebben gevonden. Dit geldt ook, in 't bizonder zelfs voor het werk van Henri Jonas. Werk dat opvalt door vlotheid en een onbewuste kracht. Het is gezond, zonder verstandelijke opzettelijkheidjes en het heeft - dit is wel bizonder te waardeeren in Nederland - zonder provinciaal te zijn, toch een zuiver locale kleur, van verfijnde zuidelijke boerschheid somtijds.
Henri Jonas dan heeft zich in het jaar 1921 verdienstelijk gemaakt door zijne medewerking aan een herdruk van ‘de Zeven Broeders,’ gedicht van Mathias Kemp, dat reeds in 1916 met eenige andere gedichten van den zelfden auteur in een bundel ‘Het wijnroode Uur’ verscheen, en zich door deze medewerking doen kennen als een graphisch kunstenaar van beteekenis. Bedoelde herdruk verscheen bij de uitgevers Leiter-Nypels te Maastricht en werd op de eigen persen van deze firma gedrukt met letter en initialen van S.H. de Roos. Als ik mij niet vergis is het de | |
[pagina 247]
| |
eerste van een aantal uitgaven van verzorgde boeken door bovengenoemde firma tot stand gebracht, meerendeels, voorzooverre het de verluchting betreft, in samenwerking met Jonas. Het werk verscheen in beperkte oplage en bevat, behalve een titelblad in houtsnede, een negental illustraties benevens twee sluitstukken eveneens in hout. Hun, die het gedicht niet gelezen hebben, zal bij een eersten aanblik het werk niet dadelijk en volkomen bevattelijk zijn, want inderdaad is het geheel met de vrij fantastische tekst samengegroeid, of eigenlijk - de heer Kemp vergeve mij, die toch voor zijn schepping waardeering gevoelt, deze meening - boven den tekst uitgegroeid. Doch wanneer men eenmaal weet dat het gedicht de wilde tochten der geweldige winden over de stad en het wijde land van Limburg in rythme brengt; dat de zeven broeders zijn de zeven winden van het stervend en uitgedroogde zomerland, ontdekt men al gauw wat de breede zwier van lijn en de groote wijdheid van vlak in deze afbeeldingen te beduiden heeft. Werkelijk groot en wijdsch en stoer van conceptie zijn veel van deze houtsneden, welke in zich, naar het mij voorkomt, den nauwlijks beheerschten hartstocht der impressionistische met de bedwongen abstraktie van de expressionistische zienswijze in zich vereenigen. De vijf beste ervan zijn volgens mijne overtuiging zoowel illustratief, verhalend dus, als typographisch onberispelijk. Het abstrakte welke toegepaste kunst bezitten moet, wil zij inderdaad ‘toegepast’ zijn, is op onopmerkelijke, haast verborgen, wijze in deze houtsneden aanwezig, zoo dus, dat daardoor het verhalende niet tot onwerkelijke vormen wordt verstard. Ik heb dan het oog in 't bizonder gevestigd op: a. die waarop in beeld is gebracht de ruige stormachtige tocht van een der broeders ‘de Schoorsteenbruller,’ dewelke in donkeren nacht in al zijn ruwe geweldigheid over weerlooze dorpen en gehuchten trekt. De schoorsteenbruller zette dan zijn mond
op de oude hoorn der grofgehalsde schouwen
en bromde vreemde vreeselijke dingen
naar 't diepe duister van de zwoele kamers.”
b. Een welke zich bij het volgende fragment aansluit: ‘De groote hageldrager boog het hoofd
en hing geweldig over 't stille land........
de kranke halmen richtten traag zich op
en blikten siddrend in den hoogen hemel,
waar midden rossen gloor het grauwe lijf..
van Hageldrager en diens vracht zoo dreigde....
Hij boog de nek.... al de akkers werden donker....
| |
[pagina 248]
| |
loste den snok.... en leegde traag de baal
licht-trippend ruischen rees van heinde en veer,
de grijze haverhalmen schrokken neder
in holle wegen kwam wat witte winter....’
c. De prent welke ons ‘de Danser’ voor oogen voert, de snelste en levenslustigste der gebroeders en wij zien juist hoe hij met zorgvuldige zwier een aardsch meisje gevangen neemt en na kortstondig geluk haar weer laat gaan. d. De afbeelding van de werkzaamheid van den oudsten der zeven gebroeders, die aan het einde van het gedicht verschijnt en als de wijzere, na de dolle tochten, de wolkenstoeten (het speelgoed zijner broeders) opbergt, of zooals de dichter dat verhaalt: ‘En dag verging en nacht en weerom dag
en nacht, en aldoor dreef de kalme herder
de regenherder uit het milde westen,
over de vlakke, koele, groene wereld
zijn geel- en grauw-gevachte regenkudden....
Dan rest nog, zeker niet de minstgeslaagde, de laatste, welke ons eenigermate als een toegift nog achter den tekst wordt gegeven. Daarop ziet men: glooiende akkers onder een zwaren stormhemel, een scheur bij den horizon laat even de grove silhouet van opgaand geboomte zien en een hooge wind drijft langs gebroken regenboog een wilde jacht van hagel en regen. Ziet ge wel? in dit werk is het karakter van den Limburger, de ruige gemoedelijke landbouwer aanwezig en tegelijkertijd is het toch, ondanks primitieve natuurlijkheid, bezonken en in den grond goed en rustig overdacht. De verrassingen welke het U bereidt berusten niet op bedenkseltjes of vernuftige aanpassing aan uitheemsche theorieën, integendeel het gaat zooals een vlugge windvlaag door het loover der abeelen, alle vreemde invloeden voorbij. Waar in enkele der andere houtsneden minder belangrijke fragmenten aanwezig zijn is dit wellicht te wijten aan een te weinig contact met tijdgenooten en gemis aan hun steun. Men gevoelt Jonas hier als een eenzaam werker op een wijden akker, die in zijn noeste vlijt niet uitziet naar de verre weg waarover de zwaarbeladen wagens der moderne cultuur, of wat daarvoor moet doorgaan, den horizon tegemoet rijden. En toch zit zijn werk vol moderne sentimenten.
Ook een ander boekwerk, dat als uitgave zelf naar mijn inzicht volkomen harmonisch is, werd door Jonas van een belangrijke houtsnede voorzien. | |
[pagina LV]
| |
h. jonas.
de stormwind. | |
[pagina LVI]
| |
h. jonas.
de schoorsteenbruller.
h. jonas.
de hageldrager.
h. jonas.
de danser.
h. jonas.
de regenherder. | |
[pagina 249]
| |
Ditmaal een houtsnede in kleuren (te zamen met het wit van het tekst-papier in 6 kleuren). Deze houtsnede zullen wij hierbij niet reproduceeren, wijl zij waarschijnlijk zonder kleuren te veel zal verliezen. Het boek is een herdruk van een der bijbelsche profetieën (in oud fransch) en wel ‘La Prophetie de Ioei’; de houtsnede bevat in vogelvlucht de belangrijkste gebeurtenissen uit deze voorstelling, is dus eenigszins een verzameling van verhaalfragmenten geworden en het is op zichzelf wel reeds een verdienste dat zij toch tot een zuiver geheel is gegroeid, de kleuren zijn frisch en naïef gehouden. Deze houtsnede doet veel naïever en primitiever aan dan de vroeger besprokene, zonder echter ook maar in een enkel opzicht tot onbeholpenheid te vervallen en bezit daardoor juist wel iets zeer bekoorlijks, al is zij wellicht meer als een belofte voor de toekomst, die naar wij hopen meerdere kleur-houtsneden van Jonas zal brengen, te beschouwen. Behalve deze prent, welke tegenover de titelpagina is geplaatst, heeft Jonas voor dit boek drie initialen ontworpen, deze niet in hout, en wel voor den aanvang van ieder hoofdstuk een. De eerste is blauw en versierd met een motief van gele sprinkhanen, zulks naar aanleiding van een der Egyptische plagen; de tweede rood met gele omgeving, de schaduwachtig gestileerde schimmen van een drietal trompetsters schallen als het ware den eersten zin van het hoofdstuk ‘Sonnez la trompette en Sion, hurlez ma saincte montagne’ uit. De laatste, een C, is groen, met als omgeving een paars druiven- en druivenrankmotief. Deze initialen zijn wel zeer bizonder, zij passen prachtig bij de krachtige tekstletter, verstoren de rust van den bladspiegel niet, doch dragen daartoe integendeel - zooals dat bij oude boeken geschiedt - bij. Ook dit werk verscheen te Maastricht, in 1923, en werd gedrukt bij de uitgevers (sur les presses des maitres-imprimeurs) Leiter-Nypels. Nog sneed Jonas titelhoutsneden voor een tweetal niet in den handel zijnde bundeltjes verzen, n.1. een van Lousbergh en een van P. Baudin, terwijl hij ook de omslagversiering voor de beide Vondel-herdrukken door de firma Leiter-Nypels ondernomen - n.1. in 1922 Adam in Ballingschap en Lucifer - ter hand nam. Deze versieringen zijn bijna louter decoratief, toch is op vrij duidelijke wijze de nederstortende Lucifer in de driehoeksvulling aanwezig en de engel, welke Adam en Eva uit het paradijs verdrijft in den goed verdeelden rechthoek, blank in het zwart, herkenbaar. Geheel anders, meer picturaal, zooals trouwens in dit geval wel niet goed anders kan, is het portret in houtsnede dat hij naar een schilderij van Rembrandt van den dichter-kruidenier Jeremias de Decker vervaardigde voor den zoo goed geslaagden herdruk van diens ‘Goede Vrijdag.’ Ook dit werkje verscheen bij dezelfde uitgevers. Terwijl bij hen nog in bewerking zijn de navolgende werken welke eveneens houtsneden of versiering van Jonas zullen bevatten: | |
[pagina 250]
| |
h. jonas.
jer. de decker (naar rembrandt).
h. jonas.
omslag-verluchting. De propheet Jonas, en een bundel verzen van M. KempGa naar voetnoot*). Behalve dit alles sneed hij een klein vignet voor Vondels Aenleidinghe ter Nederd. dichtkunst en een houtsnede voor Vondels ‘Lof der Zeevaert,’ van welke werkjes bij de ‘Trajectum ad Mosam-pers’ te Maastricht herdrukjes verschenen. Nog te vermelden zijn dan ten slotte: kleiner werk, waarvan hierbij iets wordt afgedrukt, en enkele affiches en litho's. Zoo gesteund door althans een tweetal kunstzinnige uitgevers mogen wij verwachten dat Jonas werkzaam zal blijven aan de verluchting van het boek. Ongetwijfeld zal hij dan ook als gevolg van zijn sterker wordende belangstelling in het graphisch werk zijner kunstbroeders - in het verleden en het heden - iets van zijn eenzaamheid verliezen, hij zal hier en daar van hen wat leeren.... doch hij zal, rustig en gemoedelijk als hij is, wel niets van zijn persoonlijkheid inboeten, in dezen onrustigen en ongemoedelijken tijd. |
|