De wondertuin
door Emmanuel de Bom.
DE tuin, door geen hand besnoeid noch geordend, was thans geworden een wilde weelde, waar, aan alle kanten, ongemerkt, vreemde bloeisels waren opgeschoten, uit toevallige zaden, door de winden willekeurig daarheen gestrooid, of wellicht door een vliedenden vogel in zijn vlucht verloren, waar ze naderhand opdoken als verrassende geheimzinnigheden.
Eerst waren 't, in 't voorjaar, de iberissen geweest, die als sneeuwvlokken aan alle kanten lagen te blanken, naast de bonte verschheid van primula veris en crocussen, diep-purperen deze of lila of okergeel, en de felle blauwdruif of wilde hyacinth.
Dan waren 't de teerblauwe vergeet-mij-nieten, waartusschen paarse monnikspenningen oprezen, die heel den tuin innamen en onder 't jonge loof der struiken als een Perzisch tapijt weefden.
Nog vóor hun lichtgroene bladertjes uitgepuild waren, hadden de peperboompjes een sieraad van geurige purperen kleine bloempjes vertoond, die later tot vuurroode bolletjes uitgroeiden.
Toen in den boomgaard de pruimelaars, de perzikboomen, de perelaars, de kerselaars en laatst de appelaars in witten en rosen tooi uitsloegen, spreidde zich in 't wilde gras aan hun voet een welige goudgele sprei van boterbloemen.
Hier en daar hieven kersouwkes naïef hun knikkende rose en witte kopjes.
Seringa's bewierookten uit hun bosschages heel de lucht.
Tot langzaam zich ontvouwde de ivoorgele teederheid der narcissen, de weduwlijke staatsie der purperen irissen en de vermiljoenen pracht of de goudgele glorie der tulpen.
Dan, in een schattige weelde, kwamen te voorschijn, aan alle kanten, oranjebloesem, balrozen, pioenen, Spaansche kers, campanula's, lupienen, ridderspoor, vingerhoedkruid en de hartstochtelijke papavers.
...Maar, op een avond deden zich, aan lange ranke stelen, vreemde maanbleeke, citroenig-gele bloemen open, als in reien bijeengeschaard vóor en terzijde van het huis. Des middags bleven ze geloken, om 's avonds en des nachts tot in de koelere ochtenduren, van als de maan zachtkens aan den hemel zich verhief tot als ze 's morgens wegbleekte, hun teedere kelkbladen te ontplooien. Het was een geheimzinnig gebeuren.
Langsheen de rozige appelbloesemig-geverfde gevelwanden van het