Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 35(1925)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 101] [p. 101] Bittere liederen, door Annie Salomons. I. Van al dien storm van vreugde en pijn, Dien rijken strijd van neme' en geven, Is mij tenslotte niets gebleven Dan bitter en alleen te zijn. Ik laadde op uw aanbeden hoofd Een wereldlast van sterk verwachten, Maar 'k overschatte verre uw krachten En vlam van hopen werd gedoofd. Nu zing ik weer mijn oude lied: Een zwerver zal 't hier nimmer vinden, Geen hart kan hem voor altijd binden, Hem bloeit geen trouw dan in 't verdriet. Maar 'khad nog nooit zoo fel geëischt, Mijn hart zoo aan één mensch verankerd, Nu lijkt mijn wil voorgoed vergrijsd, En bitterheid, die knagend kankert, Hoont: 't leven is een sjacherspel, De onkreukbren drukt het naar beneden, Hun hoop wordt roekeloos vertreden, Maar aan wie kruipen, geeft het wèl [pagina 102] [p. 102] II. Ik kan nog wel lachen, al branden mijn oogen, Al hamert de smart als een smid in mijn borst, Ik kan nog wel spelen en liegend beloven, Al schrijnen mijn lippen van hunkrenden dorst. Al vond ik geen liefde, ik weiger erbarmen, En wondde ik mijn droom, 'kheb mijn fierheid gered; Ik koester mijn hart wel in eigenë armen, 'k Verberg mijn kwetsuur achter tartend verzet. En bleef mij onthouden de kroon van het leven, Wat vraag ik naar kronen; - ik reik naar de zon. Wie eenzaam en trouw aan zich zelf is gebleven, Zijn sterren en wolken als vrienden gegeven, En niets, dat hem ooit meer ontroofd worden kon. [pagina 103] [p. 103] III. Ach lentelicht, laat mij gestorreven zijn, En wek toch het vredig vergetene niet. Ik wil niet opnieuw uw verslappende pijn En de oude, verbijsterde klank van mijn lied. Ik zong al zoo vaak uw meedoogenloos licht, Ik leed al zoo dikwijls uw zalig verraad, Laat nu mij de rust van mijn wintersche plicht En sluier den glans van uw liegend gelaat. De wind voert de wolken, waarheen hij begeert, De boomen, ze buigen met windewil mee, En heb ik dan nog niet de wijsheid geleerd, Dat steeds men weer kiezen moet tusschen die twee: Of vreedlooze vreugde, - of vreugdlooze vreê, En wàt wij ook kiezen, - 't is altijd verkeerd. [pagina 104] [p. 104] IV. Die dagen straalde elken ochtend opnieuw de zon, Heel de wereld was bloei en geur en verblijden, Toen wij als vertwijfelden van elkander scheidden, En altijd opnieuw scheidden, omdat het toch niet kòn. Die dagen stormde mijn hart zijn vleugels stuk Van wanhoop en teerheid en uittartend streven, Nooit heb ik meer zooveel weg kunnen geven, Als toen met één blik van vertwijfeld geluk. Die dagen waren rijk en van wonderen zwaar, En hun kostbare pijn zal nimmermeer keeren; Nu moet ieder van ons opnieuw trachten te leeren Te leven naar tucht en maat en met beheerscht gebaar; Want hun kostbare pijn zal nimmermeer keeren. Vorige Volgende