Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 35
(1925)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 86]
| |
De internationale tentoonstelling van sier- en nijverheidskunst te Parijs,
| |
[pagina 87]
| |
komt. Maar waarom al die kinderachtige kransen en snoeren van parelende electrische lichtjes, waarom die vuurwerkfonteinen en watervallen, waardoor het kermiskarakter nog méér werd geaccentueerd? Noch op bouwkunstig noch op lichttechnisch gebied bereikt de Parij sche expositie die schitterende, oogverblindende geheelen, waarop de laatste sierkunsttentoonstelling te Göteborg mocht bogen. Doch al valt de totaalindruk tegen - het architectonische Europa is misschien nog verwarder dan het politieke en economische: van een stijl is geen sprake! - zoo vallen er in detail prachtige dingen te bewonderen. Sommige landen, zooals Polen, Zweden, Tsecho-Slowakije en tot op zekere hoogte Rusland maken een verrassenden indruk; anderen munten weer uit door een of andere uitzonderlijke kunstindustrie, die ter wereld zijn weerga nauwelijks vindt. Wij zullen daarom, bij Holland beginnende, de voortbrengselen der verschillende geïnviteerde staten bespreken, om bij Frankrijk, dat meer dan de helft van het tentoonstellingsoppervlak beslaat, te besluiten. | |
I. De Nederlandsche inzending.In de Rue des Nations maakt het Hollandsche paviljoen, tweede in de slagorde der naties, met zijn zacht baksteenrood tegen het glanzende groen der omgeving een indruk van vertrouwen en fijne harmonie. Eerst ziet gij het van opzij; daarna buigt ge om, rust even uit op de zwevende betonbank, die in front is opgesteld en uit welks leuning de rijzige vlaggestok met leeuw van Lauweriks ontspringt, die U met zijn fleurig oranje-blanj e-bleu omwappert. Vandaar hebt gij een uitstekend gezicht op ons hooggedaakte huisje, dat zich in twee rechtlijnige vijvertjes ter linker en rechter van het baksteenen toegangspad spiegelt. Uit den ongeveer rechthoekigen grondslag verrijzen drie lage wanden: eerst een baksteenwal, daarna een ter weerszijden sterk-inspringende doorloopende glaswand, welke bekroond wordt door een ver-overstekend buitengewoon hoog gebroken dak, met roode panleien gedekt. Wat de achtermuur betreft, deze is tot boven de nok opgetrokken als topgevel, waarin het dak - eenigszins als de kap van een Oud-Hollandsche schouw - bevestigd lijkt. Zonder een spoor van versiering is dit grondplan een bron van mooie architectonische oplossingen. Zoo geven de zij muren een indruk van massieve baksteenblokken, die aan de voorgezelzijde zichtbaar doorsneden worden door de iets uitspringende glaskooi: een sober-aantrekkelijk spel van volumes! Verder wordt de monumentaliteit der zij-massa's op vernuftige wijze versterkt door de baksteen-omrande tuinterrassen, met begonia's beplant. Bij den voorgevel vormt een uitstekend blokportaal met in-driekleur-versierde deur een teekenend contrast met den glaswand, waarin het is ingelaten. | |
[pagina 88]
| |
Wat de decoratieve kunst betreft, deze blijft tot den achtergevel beperkt. Dit naakte hoogrijzende baksteen vlak wordt alleen verlevendigd door de even kunstige als kunstzinnige wijze, waarop ons nationale materiaal erin is verwerkt. Aan de zijkanten lijkt het bekleedsel evenals een purperen gordijn opgenomen; in het midden is in reliëf de achtersteven van een oud zeilschip geëvoceerd met de sterk-sprekende golflijnen van het zog: een meesterstukje van gevelplastiek! Boven prijken ter afsluiting in halfcirkelvormigen kam de helgekleurde wapens der provinciën van Zijl, die enkel nog op 'n beetje patine wachten om zich bij den ingetogen baksteenwand aan te passen. Op twee zijpenanten ontbloeien twee schoone voortreffelijk- aangepaste figuurgroepen van Hildo Krop, bestemd om van de voorzijde van het gebouw af gezien te worden: helaas is daar zoo weinig gelegenheid om afstand te nemen, dat een groot deel hunner werking te loor gaat. Over het algemeen voldoet het buitenaanzicht uitstekend. Behoudens een enkele zwakkere plaats bij de aanhechting van achtergevel en dak, betreurt men alleen een gebrek aan kleurwisseling, daar het gelijkgestemde baksteen- en panrood alles beheerschen. De schaal en werking der speelgoedvijvertjes is ook wat klein. De eenige vraag, die bij den beschouwer overblijft, is, hoe het zware dak, dat onmogelijk op de glaswanden kan rusten, wordt geschraagd. Maar de zaak lijkt stabiel, dat is het voornaamste. De rationalistische drang om te weten, hoe alles in elkaar zit, is misschien alleen kinderlijke nieuwsgierigheid. Een meer gegrond bezwaar, dat men na herhaalde bezoeken bij zich voelt opkomen, is de zwaarte van ons permanente tehuis, dat sterk met de losse expositie-gebouwtjes rondom contrasteert: misschien is deze zwaarte in het luchtige Parijs een zonde, doch overgebracht in ons eigen milieu lijkt dit in zichzelf gekeerde huisje waarvan de massa's volmaakt tegen elkaar zijn uitgewogen, een zeer juiste weerspiegeling van onzen strengen calvinistischen gemoedsaard. Sommige menschen zien er een eenzijdige uiting der z.g. Amsterdamsche School in, maar daar is het althans uiterlijk veel te sober voor: men kan er evengoed rationalistische en geometrische motieven der voorafgaande en navolgende school in vinden, evenals aanknoopingspunten bij de 17e eeuw: alles bij elkaar genomen is het, zonder typisch modern te zijn, een sprekend samenvattend voortbrengsel onzer architectuur. De hooggekoepelde binnenruimte heeft iets intiems en iets ge wij ds tegelijk. Een tempeltje voor den God der zuivere bouwplastiek! De lage zijwanden, nog verlengd door de uitgeschulpte horizontale beplanking der lambriseering, voeren het oog vanzelf naar den achterwand, waar tusschen twee zijdeuren, gemaskeerd door een barok scherm van Lion Cachet, een soort podium is gebouwd, omboord door prachtige effen gouden ebonietplaten. Daarboven straalt breed-uitgespreid het fonkelende glasraam van Roland-Holst, diepblauw op geel fond: in het midden de Klok- | |
[pagina XVII]
| |
het hollandsche paviljoen van voren gezien (foto rep).
interieur van het hollandsche paviljoen (foto rep).
| |
[pagina XVIII]
| |
nederlandsche afdeeling in het grand palais (foto rep).
nederl. afdeeling op de esplanade, achter muurschildering door van konijnenburg (foto rep).
| |
[pagina XIX]
| |
meubelen van c.a. lion cachet, ramen van prof. a.j. derkinderen, beeld van j. mendes da costa
(foto rep).
h.th. wijdeveld, vitrine (foto rep).
| |
[pagina XX]
| |
s. van ravesteyn, interieur (foto rep).
j.j.p. oud, platenkast (foto rep).
j.l.m. lauweriks, vitrine voor de stad amsterdam (foto rep).
| |
[pagina 89]
| |
kenluider van den Dag en Harpspeelster van den Nacht, geflankeerd door de poëtisch-geëvoceerde bedrijven en beslommeringen der beide daghelften: een van de sterkste en evenwichtigste composities, die wij van den meester kennen. Voor het podium bevindt zich een groen gemetalliseerde betonbank van Staal: middenkolom, waaruit bankvlak een leuning ter weerszijden vrij als de vleugels van een scarabee ontspringen en bekleed met een kleurvonkend gobelin van Gidding. Het middenstuk eindigt van voren in een soort boegspriet met prachtig-gevatten betonkop van Raedecker en wordt bekroond door een bronzen beeldje van Mendes da Costa: de heilige Anna, wellicht iets te klein en overdreven gestyleerd voor de eereplaats, die eraan werd toegekend. Dieper indruk maken de verschillende sculpturen van Raedecker, die niettegenstaande hun vrije opvatting zich uitnemend bij de lambriseering aansluiten. Rechts vindt men den prachtig-gepolychromeerden kop eener Spaansche vrouw, links een raadselachtigen rooden Egyptischen kop; meer overbodig lijken de dier-sculpturen: havik, bok, hert, paard, die niettemin het vormstrakke paviljoen met een geheimzinnig en bijna onheimelijk leven vullen. Ook de geestige diertjes, die Krop hier en daar op balkkoppen sneed, werken meê tot verlevendiging van het geheel. Het meubilair werd geheel door den architect ontworpen en is voortreffelijk in de ruimte ingepast. In de vóórhoeken verruimt de betimmering zich tot een mooie kast en tafel. Verder bevinden zich evenwijdig aan de zijwanden twee lage palissanderhouten banken, die driehoekig uit den beton voet ontspringen. Daardoor ingedeeld, liggen de kleeden: in het midden een grijs en zwart tapijt van Poggenbeek met ouderwetsch-gestyleerd visschenmotief; links een charmeerend kleed met paarsroode kleurkolken van Mej. de Jong; rechts een strenge rechthoekig-omlijnde zwartblauwgeel-compositie van Krop. De overige vloerbekleeding bestaat uit zeldzaam-mooi linoleum in sobergelijnd geometrisch ornament van Kurvers. Ter weerszijden van het portaal ontmoet men nog een gesmeed scherm, een soort net uit staaldraad geknoopt, ontworpen door Staal; erboven prijkt een groote decoratieve wandschildering van Lion Cachet: het nationale wapen door vaderlandsche leeuwen getorst, die echter minder ras bezitten dan de schitterend-gesilhouetteerde roofdieren, die deze groote pionier voor sommige onzer Indische schepen ontwierp. Waarom spreekt het innerlijk minder dan het uiterlijk? Misschien voornamelijk, omdat het ver-overstekend dak een groot deel van het buitenlicht onderschept, waardoor het duistere interieur loodzwaar op ons drukt. Gelukkig wordt dit bezwaar bij tijden ondervangen door de kunstmatige verlichting, die door Philips' zonlichtlampen onder dakranden en in kapspleten is tot stand gebracht en in het paviljoen een ideaalhomogeen schijnsel onderhoudt. Dan pas komen de kleuren goed tot hun | |
[pagina 90]
| |
recht, zoowel het geel en grijs der lambriseering als het zachtgeel en wijnpaars der wandvlakken. Alleen de groengemetaliseerde podiummuurplaat en bank detoneeren even in dit voorname kleuraccoord, doch zij gaan voortreffelijk samen met het blauw en geele schijnsel, dat uit het koorraam nederdaalt. De eindindruk is, dat hier veel heterogeens zooniet tot een volmaakt, dan toch tot een zeer bevredigend geheel werd gebonden. Tevens bemerkt men, dat de leus van de synthese der toegepaste kunsten in de practijk veel meer bezwaren oplevert, dan men aanvankelijk zou denken. Alle hulde voor den architect Staal, die met zijn medewerkers over zooveel moeilijkheden wist te zegevieren! Alle interieur-critiek wijkt echter als men de Hollandsche zaal op de Esplanade bezoekt, waarin de ruimte door architect Wijdeveld tot iets zeer levends en zinrijks werd verwerkt. Het is alsof gij van een imaginair tooneel de zaal inkijkt: vóór u het parterre; er omheen in hoefijzervorm een lage galerij, welker vier hoeken ingericht zijn tot kleine gezellige foyers, waar men onze verschillende ‘ensembles’ kan bewonderen. Men is hier zoovér af van den traditioneelen hôtelgang met genummerde cabinets-particuliers der andere landen, dat men een kreet van verrukking slaakt over het door den decorateur gewrochte geheel: die eenheid van tegendeelen, die slechts door de smaakvolste en gevoeligste kunstenaars kan worden bereiktGa naar voetnoot*) Het eerste, wat opvalt, is de groote plaats, die aan ons terecht vermaarde bouwbeeldhouwwerk is ingeruimd en de uitstekende wijze, waarop dit in de wanden is ingelascht. Ter weêrszijden van den ingang prijken de Gijsbrecht van Zijl, en Mendes' vrouw van het damgebouw van Staal. Iets verder staren twee koppen der broeders Raedecker - vooral de zwaar-aardsche van John is formidabel! - elkander aan, gevolgd door twee komische houtgesneden kameelhoofden van Richters. Rondgaande langs de galerij ontmoet gij van den Eynde, Zijl, mooie baksteenreliëfs van Krop, terwijl in den achtermuur de prachtig-gestyleerde Transvaalsche boeren van Mendes' De Wet-monument drie bloeiende glasvensters van Holst uit het Haarlemsche Postkantoor omramen. Behalve deze toegepaste uitingen, die prachtig getuigen van de renaissance onzer sculptuur, is er hier en daar op muurbanken of in vitrines nog veel van onze verinnerlijkte kleinplastiek te waardeeren (ik herinner mij o.a. een schitterenden reiger in gepolijst albast van v.d. Winkel), waarbij de beste meesters van de naturalistische tot synthetische richting vertegenwoordigd zijn. Als ge Ziji's impressionistischen buffel vergelijkt met den magnifiek-gestijlden hertebok van Raedecker, blijkt onze vruchtbare evolutie op de treffendste wijze. De overige wandversiering bestaat in de eerste plaats uit een groote wandschildering boven het midden der galerij van Konijnenburg, voorstellende de goddelijke inspiratie, die de toegesnelde scharen het dichter- | |
[pagina 91]
| |
lijk woord inblaast. Hoewel talrijke details te waardeeren zijn - vooral de middenfiguur is een vondst! - is de compositie als geheel minder klaar en overzichtelijk dan wij van onzen grooten schilder gewend zijn. Boven den ingang schittert het prachtige driedeelige kalkoenscherm van Dijsselhof, geflankeerd door twee heerlijk-gevoelige batiks van reeën herten, waaruit blijkt, dat in deze begenadigden kunstenaar, die door den nood gedreven den weg der ‘vrije’ schilderkunst uitging, een onvergelijkelijk decoratief talent is verloren gegaan. Wandelen we thans eerst het parterre in. In het midden doemen Krop's koppen magisch uit het marmer der klokbekroning van het Rotterdamsche stadhuis omhoog; deze middenpartij wordt gelukkig voortgezet door een houtgesneden leuning van Jacob v.d. Hof, waarin deze een zee met meeuwen zeer dichterlijk evoceerde. Ter linker en rechter enkele uitgezochte meubelen: een barok buffet van de Klerk en fraai gebeeldhouwde kast van Hildo Krop. Verder trekt een gebatikt scherm met Spaansche vrouwen van den veelzijdigen Bottema de aandacht, terwijl een kleurig naaldwerkpaneel van Nelly Bodenheim, voorstellende de huldiging van Van Deyssel, even een humoristische noot brengt. In het tweede deel der zaal, half cirkelvormig omsloten door de galerij, prijken de eeremeubelen. Allereerst dringt een allerwonderlijkste étalagekast van Lauweriks, gift van de stad Amsterdam, zich aan ons oog op. Deze kast,die niet gebouwd is, maar lianen-achtig tropisch gegroeid, lijkt de antipode van de tusschen de ingangsdeuren opgestelde spiernaakte strengrechthoekige platenkast van Oud, voor het Museum Boymans bestemd: grooter tegenstelling tusschen de vrij-decoratieve en streng-geometrische tendenz onzer twee voornaamste steden had men nauwelijks kunnen bedenken! Beter bevallen de andere eere-meubelen. Ter weerszijden de exquisgedetailleerde stil-aristocratische salonmeubelen van De Bazel. In het midden op de eereplaats vóór een mooi-gefestoneerden haardplaat een interieur van een anderen grooten overledene: De Klerk. Hoezeer ik dezen laatste als architect ook bewonder, kan ik het met zijn meubelen niet altijd eens zijn. Naast een schoongewelfde tafel en allerleukst guéridontje met uitgeslagen pooten zijn de stoeltjes op friesche schaatsen met engelenbazuin- leuningen wel wat barok en de gewichtige fauteuils, hoewel mooi van volume, doen met hun kwasten en kikkerbekken, die als aschbakje dienen, niet weinig O.W.-ig aan. Maar welk een weêrgalooze fantasie in de quasi-metalen houten klok en ook in den egelstekeligen lampion, die onze inzending in het Grand-Palais verlicht. In het midden van het parterre buigen twee trappen, gemaskeerd door de architectonische kolommen der draai-standaards - aan onze stoffen en reclameplaten gewijd - in sierlijke wending naar de hoef ijzergalerij terug. Het is allerhandigst, zooals Wijdeveld, in de vier hoeken open en | |
[pagina 92]
| |
tegelijk intiem-gesloten kamertjes heeft ontworpen. Het in de wanden ingelaten zwaar-mahoniehouten meubilair van Kramer lijkt beter dan zijn pompeuze losse meubelen. Van Wouda's bureau-meubelen waardeert men den soberen bouw, hoewel de verdunnende leuningstijlen niet bijster geslaagd zijn. Van de constructief zeer belangwekkende, bovendien uitnemend zittende plankmeubelen van Berlage bevredigt het aanzicht niet in die mate, als bij oudere binneninrichtingen van den grooten voorman het geval was. Langs de galerij-wanden ontmoet men hier en daar nog losse meubelen van Warners, Spanjaard, Muntendam, v.d. Sluys en v.d. Bosch. Bovendien zijn in nissen of vitrines keur van voorwerpen opgesteld: ceramiek (o.a. Colenbrander, Lanooy, Nienhuis), metaalarbeid, boeken, naaldwerk en ook glaswerk, waarbij dat van Copier in het bijzonder de aandacht trekt. Veel moeilijker was het om de lange donkere gang, die ons in het Grand-Palais werd toebedeeld, tot een expositiegeheel om te scheppen. Toch heeft Wijdeveld ook hier door het gedeeltelijk afschieten der hoeken, gemaskeerd, door plaatrotondes, de ruimte weten te breken en rythmisch in te deelen. In het midden zijn de pioniers onzer renaissance aan het woord. Naast eenige edeldoordachte zetels van Dijsselhof treft men de weelderig-versierde stoelen van Cachet aan benevens een plechtige coromandel-ebben muurkast met vrij willekeurig ‘opgeschoten’ zilvermotieven. Daarboven de bekende knielende vrouw van Mendes. Ter weerszij de de ouderwetsche Beursramen van Der Kinderen, die ons nog verder in het verleden terugvoeren. Gelukkig vormen de hoekinterieurs met het behoudende centrum een gelukkige afwisseling. Rechts wordt een stijlvol ingebouwd ebben ameublement van Rutgers verlevendigd door een ietwat stijlloos, doch Vlaamschjolig kleurraam van Joep Nicolas. Uiterst links doen de glasramen van Toorop en Schelfhout eerder ouderwetsch aan - en hoe slecht als raam gedacht! - tegenover het ultra-moderne slaapkamer-ameublement van Ravesteyn, dat in zijn a-symmetrische zwart-en-witte blokken-compositie, overigens van de modernste Amerikaansche raffinementen voorzien, sterk aan de grondbeginselen der Stijl-beweging herinnert. In den tegenovergestelden hoek is er nog een prettig eenvoudig interieur van Van Dorp, waaruit blijkt, dat wij ons niet alleen met luxe-kunst ophouden, maar ook ijveren voor het huis voor allen; ook Blauw's studentenbureau met ingebouwd bed, wijst ondanks zijn ietwat overdadige versiering naar een nieuwer economischer wooninrichting. De lange lage overzijde, afgesloten door een monumentale dubbele vitrine met plaatrotonde van Wijdeveld, wordt bijna geheel ingenomen door een fries schitterende architectuur-foto's, die een uitnemend beeld geven van wat bij ons op het gebied van constructieve, decoratieve en meetkundige bouwkunst wordt gepresteerd. Ter weerszijden brengen twee ramen, een kleurfonkelend van Gidding en een onaardsche compositie | |
[pagina XXI]
| |
m. de klerk, meubelen (foto rep).
piet kramer, interieur (foto rep).
| |
[pagina XXII]
| |
h.th. wijdeveld, esplanade-afdeeling gezien van af de galerij (foto rep).
nederlandsche onderwijs-afdeeling
| |
[pagina 93]
| |
van Jacoba van Heemskerk nog even een oase van kleur. Ten slotte zijn de ingangen versierd met uitnemende fragmenten van het decoratieve smeedwerk uit het Scheepvaarthuis; bovendien zien wij als deurbekroning Toorop's onovertroffen sectieltableau uit de Beurs, dat nog geenszins dateert, met de grootste instemming terug. Boven in het Grand-Palais is een rotonde voor ons kunstnijverheidsonderwijs ingericht, gegroepeerd om een vitrine met het jongste aardewerk van den grijzen pionier Colenbrander. Hier mag men Wijdeveld een klein verwijt maken, dat hij ten bate der architectuur een groot deel der expositie- ruimte opofferde. De vitrine-sectoren zijn zoo laag en diepgelegen, dat veel van het gebodene over het hoofd wordt gezien. Toch is het een en ander zeer de moeite waard. Typisch om het verschillend karakter der onderwijsinrichtingen te constateeren. De Rotterdamsche school munt uit in het meetkundig ornament, welk beginsel men ook in de kennelijk door de ‘Stijl’ beïnvloede blok-maquettes terugvindt. Haarlem wijdt groote aandacht aan het styleeren van dieren en planten, hetgeen evenwel dichter de ‘vrije’ kunst nadert dan de ‘toegepaste’. De school, die zijn voorwerpen niet alleen teekent, maar ook vervaardigt, is die van Amsterdam, welks vitrine, opgevuld met zwierig-geronde potterijen, plastieken, stoffen een ware lust voor de oogen is. Vooral de klok met uitgesneden koperen cijfers en fantastischen dierenkam werkt suggestief, hoewel men de tijd er bezwaarlijk op kan aflezen. Doch het cachet van deze luxe-voorwerpen is dan ook, dat zij ver boven de lagere nuttigheid zijn verheven. ‘Seul le superflu est nécessaire’, zeide Jules Renard. Het is intusschen maar goed, dat de andere scholen eenigszins een rationalistisch tegenwicht vormen. Het is moeilijk een slotindruk van onze inzending te geven. Geen beoordeeling is mogelijk zonder eenigen afstand te nemen. Pas wanneer men zich in de andere buitenlandsche afdeelingen heeft ingewerkt, bemerkt men als tegenstelling het ietwat-zwaarwichtige, doch weldoordachte en vaak-zielvolle karakter onzer binnenhuiskunst. Het eenige, wat men «chter als een groot gemis ondervindt, is het gebrek aan kleur.Ga naar eind*) Meesters van den vorm zijn wij schriel van tint. Onze atmosferische stemmigheid wordt op het laatst van een duldelooze verveling. En toch behoeft men de interieurs van 'n Vermeer of de Hoogh slechts te raadplegen om te zien, dat wij tijden van magnifieken kleurzin hebben gekend, die zich nog weerspiegelt in onze visschershutten, scheepsboegen en kleederdrachten. Het is te hopen, dat deze expositie ons iets van den kleurigen, optimistischen levenskijk onzer stoffelijk vaak veel slechter bedeelde naburen moge mededeelen! (Wordt vervolgd) |
|