| |
| |
[pagina t.o. 81]
[p. t.o. 81] | |
w.a. van konijnenburg.
middenfiguur uit de muurschildering in het holl. paviljoen te parijs.
| |
| |
| |
Een wandschildering van W.A. van Konijnenburg,
door Kasper Niehaus.
REEDS lang had ik lust onzen meest klassieken schilder, W.A. van Konijnenburg, denker en groot verteller,-wiens werk, dat zoo apart staat in onze nieuwe kunst, mij op bepaalde wijze trekt -, op z'n atelier in Den Haag te bezoeken. Een wederzijdsche vriend bracht hemm'n wenschover, waarop hij tot m'n genoegen gaarne inging. Hij had echter een belangrijke opdracht, - welke spoedig gereed diende te zijn -, voor een kolossale muurschildering, waarvoor hij al heel wat schetsen gereed had, zoodat z'n atelier erg overhoop lag. Hij had het hiermee zoo volhandig, dat er geen uren tusschen te breken waren. Daarom wilde hij het bezoek liever wat uitstellen, en ook omdat er over een paar weken wat te zien zou zijn.
Van Konijnenburg's atelier is in een oud en stil Haagsch hofje, dat men onwillekeurig met de oogen van een Pieter de Hoogh ziet, in een bijgebouw, dat vroeger waarschijnlijk tot vergaderplaats der regenten gediend heeft. Hij mag hier z'n leven lang werken. Wij bellen aan en Van Konijnenburg komt ons - nog gekleed in z'n werkcostuum, een kamerjapon, bruin en ruig als een monnikspij - hartelijk verwelkomend tegemoet. Hij ziet er niet uit als die kunstenaars van wie men in romantische boeken leest, van het genre met slappen vilten hoed, fluweelen jas, fladderende das, met een ongemotiveerden afkeer van schoon linnengoed, met langen baard, loshangende manen en al de oude schilderachtige chic, maar eer als een sobere dandy, bijna pijnlijk zorgvuldig en correct, met een cachet van Engelschen eenvoud.
Hij ging ons voor naar z'n atelier, een hooge, lange zaal, aan een zijde verlicht door een hoog, verticaal venster op 't Noorden. Het is geen ateliermuseum, waar de bibelots, waar sommige schilders zoo verzot op zijn, zich ophoopen onder 't stof, noch een atelier-salon, versierd met spiegels, maar het heeft het eenvoudige uiterlijk van een werkzaal, zonder wanorde, een heldere, ietwat plechtige hal volgens de klassieke traditie, opgevroolijkt door enkele reproducties van schilderijen aan den muur, zooals van het aan Piero della Francesca toegeschreven jonge en schoone meisjesprofiel in Florence en Botticelli's hautain portret van Giuliano de Medicis: teekenen zijner genegenheid voor de statiek van het quattrocento. Het is verder gemeubileerd met schilder- en boekenkasten en een heele verzameling antieke koperen kaarsenkronen. De schilder heeft zich
| |
| |
omringd met enkele zijner vroegere werken, studies en schilderijen. Als edelst sieraad hangt op den schoorsteen een stuk, dat een springende centaur - het verlangen van den aan de aarde gebonden mensch naar het oneindige verzinnebeeldend - voorstelt en dat wel geschikt is hen, die dezen schilder een der kleur vijandig gezind teekenaar noemen, den mond te snoeren.
Op ezels stonden verschillende werken, waaraan de kunstenaar nog bezig is, zooals een repliek van de ‘Vrouw met kat’, dat voor mij naar den geest verwant is met een werk door Gauguin en het reeds bijna voltooide ‘Aarde’, waarvan men de voorstudie op de Van-Konijnenburgexpositie in ‘Arti’ heeft kunnen bewonderen. Twee ezels torsten de groote, voor het Hollandsche paviljoen der internationale tentoonstelling van decoratieve kunsten te Parijs bestemde wandschildering, voor welker bezichtiging wij eigenlijk gekomen waren. Zij is getiteld: ‘Verbi Divini inspiratio’ (Des Goddelijken woords inblazing).
De opdracht werd den schilder reeds een jaar geleden gegeven, maar de idee, zonder welke hij er zich niet van had kunnen kwijten, kreeg hij pas kort geleden, waarna hij het 8 bij 2 M. metende doek in ongeveer een maand voleindigde: een in alle opzichten bewonderenswaardige prestatie.
In 't centrum der aandacht, met een opengeslagen boek, een viriele, naakte halffiguur, een Godsgezant, een profeet, getuigend van het licht, dat alle menschen verlicht die in de wereld komen; maagdenen jongelingen, mannen van de daad en van de contemplatie, allen gelooven door hem en zien de heerlijkheid van het woord, dat vleesch werd en onder hen woont.
De vergankelijke kleur is ondergeschikt gemaakt aan den vorm, die al de veranderingen van het pigment overleeft. De sterke teekening, de klare contour, is gerehausseerd door gevoelig genuanceerde grijzen, waarbij partij getrokken is van den overal doorschemerenden ondergrond van het witte doek, dat in het boek, waarop het hoogste licht valt, zelfs geheel onbedekt is gelaten. Spaarzaam, aquarelachtig aangebrachte bruine en blauwe kleuren scheiden de verschillende partijen duidelijk vaneen.
Als aspect nadert dit doek het primitieve fresco; Van Konijnenburg heeft zorg gedragen voor een volmaakte harmonie van de schildering met den wand. Er is nergens een gat of verhevenheid, alle vormen en kleuren blijven in 't zelfde vlak. Zooals Puvis de Chavannes, toen hij z'n doeken in z'n groot atelier van Neuilly uitvoerde, nooit in 't Panthéon kwam, zonder zich te vergewissen van den toon van densteen, door vergelijking met een zakboekje, zoo had van Konijnenburg onder het schilderen steeds een staal van de wandbedekking van ons paviljoen onder de oogen, want, zooals Puvis eens een zijner collega's, die verklaard had, dat hij op zijn manier zou schilderen en den brui gaf van den muur, energiek antwoordde: ‘Quisef .... de la muraille, la muraille le vomira’. -
| |
| |
Wat de verhouding tusschen architectuur en schilderkunst betreft, was van Konijnenburg de meening toegedaan, dat de taak van den wandschilder begint daar, waar die van den architect ophoudt. Hij hecht met z'n hooger gepotentieerde kunst een diepere beteekenis aan het gebouw, dat door zijn arbeid als 't ware een gezicht krijgt en bezield wordt. Als voorbeeld van een architect, die deze meening met hem deelt, haalde de schilder Berlage aan, die in z'n ontwerp voor het Panthéon der menschheid op de voornaamste plaats een zinrijk beeldhouwwerk geprojecteerd had.
Een der voornaamste zorgen der jonge kunstenaars, voor wie niet alle gedachte koud en alle ordonnantie vervelend is, maar die door de gedachte van ‘faire l'image’ beheerscht worden, hun gevoel aan de controle van het intellect willen onderwerpen, hun sensaties organiseeren, hun schildersdrift disciplineeren, is tegenwoordig het construeeren. Zij moeten Van Konijnenburg wel als een voorganger eeren om z'n werk, dat geboren is uit die harmonie van zinnelijkheid en geestelijkheid, welke de Franschen den ‘grand goût’ noemen, om den mathematischen geest, die erin heerscht, den constructieven zin voor orde en klaarheid, om het evenwichtige, de voorname tournure en om den stijl, die volgens Goethe op de diepste grondvesten der erkenning en op het wezen der dingen berust.
‘Een kunstwerk, dat de stof niet in de mathematische figuur doet verschijnen ter verheerlijking daarvan, is aesthetisch onvolledig, zal niet tot aesthetische idee komen en geene kunst worden’, schreef Van Konijnenburg in z'n ‘Aesthetische idee’. Anders dan ik na lezing hiervan echter meende, staat deze mathematische figuur niet van den aanvang af vast. Zij komt pas later. Van Konijnenburg demonstreerde dit met een der eerste staten van den thans in het Stedelijk Museum te Amsterdam berustenden ‘Zacharias’. Nadat hij de dingen, zooals men zou kunnen zeggen, volgens zijn droom geordonneerd had, fixeerde hij een drietal punten, aandachtscentra, die hij vervolgens ook tot mathematische centra maakte, door deze te verbinden met lijnen, die in dit gelukkige geval, waarin de intuïtie zich wel een goede leidster toonde, direct een regelmatigen driehoek vormden. Deze driehoek was de basis van het systeem, waarop de compositie verstrakt werd en hielp hem ook bij het bepalen van het formaat. Het cirkeldeel, dat de ‘Zacharias’ van boven afsluit, is er later nog bijgekomen.
Zooals Plasschaert, die dapper voor het doordringen van Van Konijnenburg's werk gestreden en tenslotte overwonnen heeft, van z'n portret, schreef, dat de kop ineens geheel-af op het witte vlak van het paneel geschilderd werd en een voor een witten muur hangend masker leek, zoo werd ook op de groote teekening ‘Zacharias’ de kop van den profeet het eerst beëindigd. Hij wekte toen echter bij van Konijnenburg en z'n helper, den schilder Willem van den Berg, den indruk niet op de juiste
| |
| |
plaats te staan, zooals op de werkteekening, waarvan hij nauwkeurig was overgebracht. Later, toen ook alles wat er om heen staat voltooid was, bleek die eerste indruk gezichtsbedrog geweest te zijn.
Het spreekt vanzelf, dat dit geometrische schema gekozen moet worden in overeenstemming met den aard der stof of der voorstelling. De compositie van de schildering ‘Verbi Divini inspiratio’, die niet aan alle kanten gesloten is, maar buiten het kader als het ware doorgaat (het oneindige leven van het woord!), berust op een systeem van cirkels, die in verschillende grootte-verhoudingen tot elkander staan. Men kan dit schema wellicht het best vergelijken met de aldoor wijdere kringen die een in 't water geworpen steen veroorzaakt: het Goddelijke woord valt onder de menschen en wekt de echo's van hunne ziel.
Van Konijnenburg is van het hout, waaruit men apostels snijdt. Een zijner vrienden, die hem aan de hand van voorbeelden van Egyptische, Assyrische en Europeesche kunst trachtte aan te toonen, dat zulk opbouwen in geometrischen vorm een oud principe is, antwoordde hij, dat hij hier geheel uit zichzelf was opgekomen en dat hij het ook zou aanwenden, indien hij de eenige op de heele wereld was, die de winst van maat en getal voor de schilderkunst zou beseffen. Zeker is Van Konijnenburg een dergenen, die dit principe, dat een tijdlang niet meer in praktijk gebracht werd, omdat het in academische formules verstard was, opnieuw bezield hebben. Z'n kunst is het resultaat van de werkelijkheid, waaraan ook de idealist z'n vormen tenslotte moet ontleenen; van den smaak, die volgens Cézanne de beste rechter is, en van de mathematiek, die alles onverbreekelijk bindt.
Het eigenlijke leven onzer kunst gaat goeddeels buiten het tentoonstellingswezen om. Het is bijv. heel moeilijk een eenigszins volledig overzicht te krijgen van de ontwikkeling van Van Konijnenburg's zelden geëxposeerde kunst. Gaarne maakte ik dan ook van de mij geboden gelegenheid gebruik om een aantal vroegere, ten zijnen huize berustende werken te bezichtigen.
Groot-geziene Limburgsche landschappen, die men, - het werk uit deze periode niet goed kennend-, zeker niet op 't eerste gezicht als van zijn hand herkend zou hebben, toonen dat ook hij den invloed van het Hollandsche impressionisme en van de Fransche Barbizonschool ondervond. Meer idéographisch dan natuurnabootsend, - hoewel ook deze fabelwezens zeer waarschijnlijk gemaakt werden -, zijn dan enkele schilderijen, centauren voorstellend, in een vollen, diepen kleurtoon. Van Konijnenburg uit zich gaarne in deze oude, maar altijd nieuw-blijvende gegevens, die een gemeenen grondlag van verstandhouding scheppen. Zooals Poussin reeds schreef, bestaat de moderniteit in de schilderkunst niet vooral in een nog nooit gezien onderwerp, maar in de goede en nieuwe
| |
| |
w.a. van konijnenburg
linkergedeelte van de muurschildering in het holl. paviljoen te parijs.
| |
| |
w.a. van konijnenburg
rechtergedeelte van de muurschildering in het holl. paviljoen te parijs.
| |
| |
dispositie en de uitdrukking: ‘en van algemeen en oud wordt het onderwerp oorspronkelijk en nieuw.’
Als bijzonder doorleefd trof me een variant van het thema waarop Van Konijnenburg reeds vaker borduurde, een Sint-Joris met den draak, waarin hij krachtige aandoeningen sterk heeft uitgedrukt. Het is als elk goed kunstwerk een zelfportret; had ook deze kunstenaar niet een draak: de doodende onverschilligheid, te verslaan?
M'n bewondering voor dit schilderij - een harmonie van franke oranjes en groenen te midden eener grijze tonaliteit - scheen den kunstenaar genoegen te doen. Liefhebbers, die iets van zijn hand wilden bezitten en wien hij dit had laten zien, wilden tenslotte toch liever iets anders hebben. Zoo zijn amateurs, zij weten niet wat zij willen en komen altijd achteraan!
Van Konijnenburg had een conferentie met den architect van het interieur van het Nederlandsch paviljoen, H. Th. Wijdeveld. Wij spraken echter af elkander na afloop hiervan weer op 't atelier te ontmoeten. Wij hadden toen nog een rijk gesprek over, ja waarover anders dan de schilderkunst: over merkwaardige perspectivische verschijnselen, over gezichtsbedrog, dat soms zelfs de zinnen van bedreven schilders begoochelt: een rechte lijn wordt dan bijv. aanvankelijk als een geknakte waargenomen, maar mag natuurlijk niet als zoodanig worden weergegeven. Is het ook hier niet, zooals het bij Descartes heet, dat alles wat wij van de zinnen ontvangen eens terzijde moet worden gelegd, opdat wij vernemen wat de zuivere en on verduisterde rede ons zegt. Ik weet echter niet, of dit gesprek, naverteld, zou interesseeren, want het kreeg z'n belang mede van de met rappe hand op 't papier geworpen houtskoolteekeningen, waarmee de kunstenaar z'n woorden illustreerde. Hij bracht bijv. een stelsel van evenwijdige en elkander kruisende lijnen, - lijnen tot welke alle bewegingen en richtingen in de werkelijkheid herleid kunnen worden -, als bij toeval op het papier aan en borduurde vervolgens op dit stramien verschillende voorstellingen. Eerst was het een landschap; toen een soort prieel of pergola met een groep van twee figuren tegen den achtergrond van de zee. Het verrassende van deze demonstraties nu was, dat zonder volgens de omslachtige regels der kunst in perspectief te zijn gebracht, de voorstellingen doorzichtkundig toch volkomen juist waren. Zooals een schilderij door een spel der drie hoofdkleuren tot harmonie komt, zoo werden deze teekeningen waarschijnlijk, doordat zij de hoofdrichtingen bevatten die in de natuur voorkomen.
Wij hadden aangename uren met den kunstenaar mogen doorleven en namen, hooggestemd door alles wat wij zagen en hoorden, afscheid.
|
|