Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 35
(1925)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 369]
| |
c.j. van der hoef, bezig aan het reliefportret voor het monument voor burgemeester
j.c. tellegen. | |
[pagina 369]
| |
C.J. van der Hoef,
| |
[pagina 370]
| |
zijn vak getrouw en ontwierp naast ander werk, achtereenvolgens voor de Purmerendsche fabriek ‘Haga’, voor de plateelfabriek te Gouda en later voor de ‘Amphora’-fabriek tal van vaas- en schotelversieringen, die wij onder de kunstnijverheidsproducten van dien tijd dadelijk als werk van hem herkennen kunnen. Zij hebben een geheel persoonlijk karakter door de vaste zekerheid der vormen, door de goede verdeeling der kleurmassa's. Naast den aardewerk-ornamentist, ontwikkelde zich in van der Hoef ook de ornamenteele beeldhouwer. Trouwens hij was oorspronkelijk opgeleid voor beeldhouwer. Zijn vader had hem vroeg leeren teekenen en schetsen, en toen de tijd daar was om hem naar een of ander kunstinstituut te sturen, prefereerde deze de werkplaats boven de school. En zoo begon de jonge van der Hoef zijn loopbaan door in de leer te gaan bij van den Bossche en Crevels, die een beeldhouwers-atelier hadden waar van alles gemaakt werd. Er werd zoowel in hout gebeiteld als in steen gehakt, zoodat hij aldaar de knepen van het vak, het métier zich eigen kon maken. Het was dan ook niet geheel onverwachts dat hij, kort na zijn Amstelhoektijd, met beeldhouwwerk voor den dag kwam. De kunstzinnige en voortvarende (toen ter tijd nog kunsthandelaar zijnde), August van Erven Dorens te Amsterdam, die ook het eerst de gesneden spiegellij sten van Theo Molkenboer exposeerde, stelde dit werk van Van der Hoef ten toon. Het waren kleine precieuze beeldjes in hard ebben- of coromandelhout met ivoor; figuurtjes in vlakke toetsen gebeiteld, streng gehouden in hoofdvormen, eenigszins planmatig. Deze kleine poppetjes, die, om een vergelijking te maken, het meest aan het tegenwoordige werk van Altorff doen denken, zij typeerden ook weer duidelijk den decoratieven aanleg en opvatting van Van der Hoef. Die uitgesproken opvatting, zij kwam hem ook zeer ten dienste bij zijn later medailleerwerk, waarover het tweede gedeelte van dit artikel spreekt, omdat hij, in tegenstelling met andere medailleurs, zijn figuren min of meer styleert en het vlak van de penning op decoratieve wijze tracht te vullen. Deze beeldhouwer-ceramist was echter te veel versierder om het terrein zijner werkzaamheden te beperken tot een bepaald onderdeel der kunstnijverheid. In zijn lijn lagen eveneens het maken van ontwerpen voor grafische doeleinden. En zoo zien wij Van der Hoef als ontwerper van sluitzegels, voor Amphora o.a. en niet lang geleden voor den kunstgroep ‘Bilthoven’. Maar ook adreskaartjes, aanplakbilletten o.a. voor de tournée van Mevrouw Esther de Boer-Rijk, sloten zich daarbij aan, en zoo volgde het een uit het ander, want zijn versieringstalent doet hem in iedere techniek de juiste werkwijze, de meeste geëigende vormen kiezen. En hij zou evengoed behangselfriezen, als aardewerk kunnen maken, rijwielplaatjes als kinderbekers. Tot zijn laatste werken behooren - ik | |
[pagina 371]
| |
noemde ze niet per ongeluk, de ‘rijwielbelastingplaatjes’ die wij ons voor 1925 moesten aanschaffen. Het is wel altijd onpleizierig om belasting te betalen, maar als zoo'n belastingpapier, in casu het aluminium bandje om de voor vork, een lust voor het oog is, och - dan hebben wij ten minste ‘waar’ voor ons geld. Misschien komt er wel eens iemand die formulieren voor de Personeele-, de Inkomsten-, de de Verdedigings- en andere dwangbevelen in een schoonen vorm weet vast te leggen. De kunstgroep Bilthoven die verleden jaar aan Van der Hoef het ontwerpen van een penning opdroeg, vroeg hem thans een versiering te maken voor een kinder-eetgarnituur, een bordje, een kroes, een lepeltje en een beker. En de aardewerkman van vroeger zette zich aan het werk en ontwierp een vroolijk, fleurig bordje met ‘likkepot’ in het midden. Het moet aantrekkelijk zijn voor kinderen, zóó dat ze gauw hun bordje leeg eten, om de likkepot te zien. En bij dit bordje behoort een eenvoudigen melkbeker, eveneens met een aardig ornament met poppetje er op. Het zijn dingen geworden, die weinig pretentie hebben, niet veel mogen kosten trouwens, maar goed zijn. Dat is hun verdienste, het zijn gebruiksvoorwerpen gebleven, en geen kunstvoorwerpen geworden: smaakvolle voorwerpen voor het gebruik, en dat is, (en moet toch) eigenlijk het doel der kunstnijverheidsproducten zijn. Ook het lepeltje dat van der Hoef ontwierp, met een kinderkopje boven aan het steelij e, en de beker, waarvan het oor en handvat gevormd wordt door een kinderfiguurtje dat de beker omklemt, ze beantwoorden volkomen aan hun doel. De vorm van den lepel, de buiging van den beker, ze zijn in eerste instantie berekend om goed te scheppen, om gemakkelijk uit te kunnen drinken en het kinderfiguren- oortje, hoe aardig van lijn en vinding, moet gemakkelijk in de hand zitten, en dat doet het. Wij bewaarden opzettelijk voor het laatste zijn beeld van den oudburgemeester Teilegen. Niet zoozeer omdat wij dit het mooiste specimen van Van der Hoefs werk achten, maar wel omdat hierin zoowel de beeldhouwer, als de decoratieve kunstenaar vereenigd zijn. Dit herinneringsmonument, want dit is het eigenlijk, en de beeltenis van den oud-burgemeester is er maar een onderdeel van, moeten wij in zijn geheel beschouwen. Wij moeten, zooals Van der Hoef het voor oogen had, het ons denken op de plaats zelf, terwijl ter weerszijden blauwe regen er om heen hangt, en kunnen dan eerst het krachtige profielrelief op haar juiste waarde schatten. Is een vrijstaand beeld feitelijk goed te beoordeelen onder juiste belichting, van af bepaalde hoogte en afstand; een dergelijk monument als dat van burgemeester Tellegen is voor een bepaalde plaats ontworpen. Het moet in de omgeving passen, zich er bij aansluiten en eigenlijk moet het er | |
[pagina 372]
| |
mede samengroeien, dàn pas krijgt men het effect zoo als de maker het zich gedacht heeft, en in zijn geest zag. En nu heeft Van der Hoef weer een anderen arbeid, een andere techniek ter hand genomen, en batikt hij een vaandel, waarom ook niet? Veelzijdig als hij is, zal hij ook hiervan wel iets goeds weten te maken en daarbij de ook weer bijzondere, aan een vaandel te stellen eischen, in het oog houden. Zooals wij zeiden is Van der Hoef een decoratief kunstenaar, die velerlei technieken beoefent. Wij noemden hem slechts even als ontwerper en modelleur van penningen en munten - in welke hoedanigheid hij een niet minder goede reputatie geniet - omdat wij daartoe liever het woord willen laten aan den der zake kundigen heer W.K.F. Zwierzina.
* * *
De wereldoorlog veroordeelde de in 1901 opgerichte Hollandsch-Belgische Vereeniging van de Vrienden van de Medaille als Kunstwerk tot werkeloosheid; de kleinzieligheid der Belgen, die de Nederlandsche Sektie na den vrede wilden dwingen hare Duitsche leden als zoodanig teschrappen, wat natuurlijk geweigerd werd, maakte een einde aan haar bestaan. Aan haar heeft de penningkunst menig fraai stuk te danken en tot het allerbeste, wat zij haren leden schonk, mag zeker de penning ‘Nederland gepersonifieerd in land en water’ (1912) worden gerekend. De Vz. toont ons de bloembollen velden, welker geuren en kleuren de ruimte vervullen; op den voorgrond een tulp, waarvan de bloembladeren uitloopen in vijf meisjesfiguren, die elkander de hand reiken als ten reidans, het omschrift (eveneens dat op de Kz. ontleend aan A. Roland Holst) luidt: Het wijde, bloeiende land; Kz. een nimf, opkomende uit de zee, omringd door gestyleerde golfjes, heft een schelp omhoog, waarvan water afdruppelt; de geörnamenteerde rand draagt het omschrift: Van de zee het onmeetlijk gewemel. Deze merkwaardige penning was de eersteling op penninggebied van Chr. J. van der Hoef, althans uit een kunstoogpunt, want de enkele weinig beteekenende stukken, die hij in de jaren 1910 en 1911 in opdracht van de Koninklijke Fabriek van Zilverwerken enz. van C.J. Begeer maakte, boden den kunstenaar geen gelegenheid een denkbeeld uit te drukken of blijk te geven van zijne opvatting der medailleerkunst. Ik noemde dezen penning merkwaardig en vind hem dit in tweeërlei opzicht. Sedert de uitvinding van de reduceermachine (verkleinbank) zagen wij zoo vaak, dat beeldhouwers iets, dat een penning moest worden, modelleerden en dit groote modellé maar toevertrouwden aan de ateliers | |
[pagina LXXIII]
| |
c.j. van der hoef.
‘amstelhoek‘-aardewerk
c.j. van der hoef.
beker en bordje voor de kunstgroep ‘bilthoven’.
c.j. van der hoef.
leeuw, ontwerp voor een monument. | |
[pagina LXXIV]
| |
c.j. van der hoef.
geschilderd aardewerk groepje.
c.j. van der hoef.
zionistenpenning;
c.j. van der hoef
kindervreugdpenning, 1923. | |
[pagina 373]
| |
van Begeer of anderen.... op hoop van zegen, en vaak was het resultaat erg treurig! Hier een terstond uitstekend slagen van een niet tot medailleur opgeleid kunstenaar, een prachtige echte penning, die men zonder te weten, dat het feitelijk een eerstelingswerk was, buiten twijfel zou beschouwen, als dat van een in het vak doorkneed medailleur. Een echte penning: vooral de Franschen hebben ons veel doen zien, dat meer op een prentje in metaal dan op een penning gelijkt; ook in ons land zijn enkele dergelijke stukken gemaakt b.v. bij het eeuwfeest der rijdende artillerie (1893 G. Haas) zien we een tot penningrelief omgewerkte teekening van den kunstschilder Hoynck van Papendrecht - een batterij rijdende artillerie in galop met op den voorgrond een officier, die halt gebiedt; bij het 50-jarig bestaan van Utrecht's Brandweer (1901 W. Achtenhagen) een straat, waarin een brandweer in volle werking is; bij het regeeringsjubileum van H.M. de Koningin de inhuldigingsplechtigheid in de Nieuwe Kerk te Amsterdam (ontwerp Trijbits). Van een penning mogen we iets anders, iets beters verwachten en eischen: er moet een gedachte in zitten en deze moet symbolisch worden uitgedrukt en juist dit heeft van der Hoef zoo goed ingezien en zoo uitstekend bij het ontwerpen zijner penningen in praktijk gebracht. De jonge kunstenaar trok de aandacht van Carel J.A. Begeer, die hem eerst modellen voor zilveren en bronzen vazen liet maken en hem langzamerhand eenvoudige penningen liet boetseeren, z.g. handels- of kataloguspenningen, o.a. een kegelaar en dergelijke. Zoo leerde hij de penningtechniek, de lijnen werden nog door Begeer aangegeven; eerst als de aanstaande medailleur goed het onderscheid kent tusschen het modelleeren van een penning en het aan de reduceermachine toevertrouwen van een of ander geboetseerd relief, worden de teugels gevierd - dan bezorgt Begeer hem een opdracht van de Amis de la médaille d'Art en wij zagen hiervoor hoe schitterend vander Hoef zich van die opdracht kweet en met zijn eerstelingswerk reeds terstond een eerste plaats innam onder de medailleurs van beteekenis. Vander Hoef heeft een groote voorliefde voor het styleeren, zie zijn mooi gestyleerden leeuw op den gietpenning voor het beantwoorden van prijsvragen, uitgeloofd door de Veeartsenijkundige Hoogeschool te Utrecht, waarvoor hij zoo toepasselijk de sage van Androclusen den leeuw tot onderwerp koos (1920) en de fraaie penningen bij gelegenheid van het eeuwfeest onzer onafhankelijkheid (1913), vooral die waarop de Nederlandsche Maagd voorkomt, gezeten op haar troon en omringd door de elf provinciemaagden, Oost- en West-Indië - daarin is niets van het prentachtige, waarvan ik hierboven gewaagde en waartoe de voorstelling zoo licht aanleiding kan geven - die penning geeft mij, zoo vaak ik hem in handen neem, den indruk als van het binnentreden van een | |
[pagina 374]
| |
tempel, een heiligdom, waarin alles tot eerbied stemt. Geheel anders en toch weer zoo eigenaardig gestyleerd zijn de leeuwen op den anti-annexatiepenning (1919) en voor zijn ontwerp munt voor het Koninkrijk der Nederlanden. Hoe bizonder mooi weet hij op den steunpenning voor beeldende kunstenaren (1914) de kunst voor te stellen, overal in haar bewegingen belemmerd door de in sierlijke lijnen het veld van den penning vullende doornen; het wapen van de kunst op de Kz. zag ik zelden zoo fraai behandeld, hoe gelukkig is het veld daarmede gevuld. Aan een antieke munt, maar ook eenigszins aan Toorop, doet zijn vredespenning (1918) denken - de gietpenning met het van doorgestaan lijden getuigend vrouwekopje in zwak relief, met daarvoor een hand, die den vredepalm houdt. Hoe geestig styleert hij den kerstboom op de penningen ten bate der noodlijdende Weensche kinderen, hoe fraai omlijst hij het opschrift op de Kz. met hulst. Dan zijn het schepen, die hij styleert, - 1e Jaarbeurs te Utrecht (1912), Hollandsche Afdeeling op de Tentoonstelling van Scheepsbouw enz. te Londen (1919), 3e eeuwfeest der Pilgrimfathers (1920) en op den penning van 1918 ‘ter herinnering aan de slachtoffers’, waarop aan de Kz. de Nederlandsche Maagd bloemen strooit op de zee, het graf der door mijnen omgekomen Nederlandsche zeelieden. Bizonder mooi van gedachte en uitvoering is de Zionistenpenning (gegoten), waarop het oude Jodendom het moderne, nijvere begroet in het land ‘overvloeiende van melk en honig’, gesymboliseerd door een zwaren druiventros en rijkgevulde korenaren, terwijl op den achtergrond als een toekomstbeeld flauw aangegeven de koepels oprijzen der joodsche hoogeschool en waar op de Kz. om de wapens der 12 stammen, welke het David's zegel omgeven, in hebreeuwsche karakters de spreuk uit den 137sten psalm te lezen staat: Indien ik u vergeet, o Jeruzalem, zoo vergete mijne rechterhand zich zelve. De kop van Phlegyas, den tempelschender, met angst omhoog starend naar het rotsblok, dat hem in de onderwereld boven het hoofd hangt, dreigend hem te verpletteren op den eene, de om vrede op aarde smekende engeltjes op den anderen penning bij gelegenheid van de opening van het Permanente Hof van Internationale Justitie te 's-Gravenhage (1922) zijn uitnemend van modellé en konceptie; fraai en van een eigen opvatting getuigend is ook de eerepenning der gemeente Amsterdam, terwijl ik zelden een voor opschrift bestemde ruimte op een penning fraaier omlijst heb gezien, als die op den prijspenning der Nederlandsche Gisten Spiritusfabriek te Delft, met de gestyleerde korenaren en klaprozen, alle van het zelfde jaar. Tot 's kunstenaars bizonder goed geslaagde stukken mogen verder gerekend worden de penningen met Mars kop; voor het Gijsberti- | |
[pagina 375]
| |
Hodenpijl fonds te Delft (1915); met in fantastisch nationaal kostuum getooid meisjesborstbeeld, (vreemdelingenverkeer); bij gelegenheid van het eeuwfeest der Rotterdamsche spaarbank (1918) en voor de Koninklijke Nederlandsche Brandweer vereen iging (1920), terwijl hij in opdracht der Kon. Ned. Edelmetaalbedrijven nog tal van andere penningen modelleerde. Op de oudere penningen tot aan het eind der 19e eeuw werden de op- en omschriften steeds aangebracht door het inkloppen der letters met behulp van letterponsjes in den stempel; gelukkig wordt in den laatsten tijd voor de betere stukken deze werkwijze niet meer gevolgd - de letters worden door den medailleur hetzij terstond in het plastelinemodellé aangebracht, hetzij met behulp van gipsijzers in het (negatieve) afgietsel daarvan gesneden; ze hebben nu een eigen karakter. In dit opzicht wilde ik vander Hoef met de woorden van Openbaring 2 v. 14 (Luther-vertaling) toeroepen: Aber ich habe ein Kleines wider dich! - en wel dit, dat enkele malen door het zoeken naar een ongewonen lettervorm de duidelijkheid van op- of omschriften in het gedrang is gekomen. Het moge een modegril van den laatsten tijd zijn zoo te handelen, iets dat men helaas vaak bij opschriften op publieke en partikuliere gebouwen kan opmerken, waarvoor men geruimen tijd kan stilstaan voor men ontraadseld heeft, wat daar toch te lezen staat - al maakt vander Hoef het nu wel niet zóó erg, toch zou ik het zeer betreuren als hij voortging op zijn penningen in dit opzicht aan die mode te offeren. Het regeeringsjubileum van H.M. de Koningin gaf aanleiding tot het slaan of gieten van een groot aantal penningen en onder de kunstenaars die door hun kunst medewerkten tot het huldigen van H.M. is vander Hoef goed vertegenwoordigd. Op een gietpenning, den z.g. ‘Kindervreugdpenning’, roept een heraut ‘in naam van Oranje’ de Nederlandsche jeugd met bazuingeschal op tot feestvieren - met wapperende banieren rukken de kinderstoeten aan; op de Kz. dansen jonge meisjes om een hoog oplaaiend vreugdevuur. Een gestyleerde koninginnefiguur staat voor een met indische ornamenten gesierden troon op den zeshoekigen penning voor de Koninklijke Nederlandsche Edelmetaalbedrijven, van Kempen, Begeeren en Vos gemodelleerd en bestemd om in Nederlandsch Oost-Indië te worden verkocht; de Kz. toont den geluk- of wenschboom, een motief ontleend aan den Boroe-Boedoer, met terzijden twee kleine altaren, waaruit wierookwolken opstijgen als een dankoffer voor de zegeningen van H.M.'s regeering en daarvoor dat dit blijde feest door Haar en Hare onderdanen in Insulinde mag worden gevierd. Een andere mede voor Indië bestemde penning, voor de Stichtsche Fabriek van Zilverwerken Corns. L.J. Begeer ontworpen, toont ons H.M. zittende op een met de wapens van Nederland en Batavia ge- | |
[pagina 376]
| |
sierden troon, welke wapens op de Kz. onder een koningskroon zijn aangebracht op een met sierlijk gestyleerde, vruchtdragende oranjetakjes gevuld veld. Voor denzelfden heer Begeer modelleerde vander Hoef een voor den verkoop hier te lande bestemden penning. Het borstbeeld van H.M. omgeven door een bontmantel, om het hoofd een oranjetak, is m.i. minder geslaagd, ook is het veld door het wat groote hoofd niet gelukkig gevuld. Vander Hoef is het in dit opzicht geheel met mij eens, doch hij beschikte niet als Wienecke over ongeretoucheerde zuiver van voren en van terzijde genomen portretten en moest naar vergrooting van.... tijdschriftprentjes werken! De Kz. is weer echt van der Hoef: aan een mooi gemodeh'eerden oranjeboom hangt het wapen van Oranje, langs den benedenrand bracht hij in langgerekte en het daardoor juist zoo goed doende schilden de wapens der provinciën aan. Andere portretpenningen van tijdgenooten door vander Hoef ken ik niet; dat hij echter een portret zeer mooi kan modelleeren bewijst een plakket met het rechtsgewende borstbeeld van Dante Alighieri van 1921, bij gelegenheid van den óoosten gedenkdag van diens overlijden.Ga naar voetnoot*) In 1923 stelde vander Hoef zijne kunst tot tweemaal toe in dienst der weldadigheid en wel ten behoeve zijner door de heerschende malaise lijdende kunstbroeders en van het Nederlandsche Nansen -Comité. Vooral de eerste penning is fraai, de Vz. toont ons een gier, bij de Egyptenaren het zinnebeeld van de zon, van de moeder en dus van het scheppen en voortbrengen - het omschrift luidt: Kunstgroep Bilthoven; de lelie op de Kz., evenals de gier gestyleerd, heeft tot omschrift: Zooals de zon de bloemen kleurt, kleurt de kunst het leven. Voor den Nansen-penning modelleerde L. Zijl de eene zijde - een moeder in wanhoop neergezeten bij het lijk van haar door honger bezweken zoon, de andere zijde heeft temidden van gestyleerde doornenranken twee handen, die om hulp smeken, hetgeen den kunstenaar bizonder goed gelukt is om in zijn modellé uit te drukken; het omschrift luidt: Helpt ons tot den komenden oogst in onzen strijd tegen den hongersnood. Beide stukken zijn weder goede stalen van de zoo geheel eigen kunstopvatting van vander Hoef, aan wien zij die veel voor de penningkunst en in het bizonder voor de Nederlandsche gevoelen, grooten dank schuldig zijn voor het vele schoone, èn wat gedachte èn wat uitbeelding betreft, dat hij hen reeds heeft geschonken. Moge hij ons in het vervolg nog doen genieten van recht vele uitingen van zijne zoo geheel eigen kunst, steeds voortgaande op den zoo gelukkig begonnen en tot heden trouw gevolgden weg - zooals wij met eerbied de namen noemen van de grootmeesters der penningkunst uit de gouden eeuw, zoo zal gewis het nageslacht eens den zijnen noemen! | |
[pagina LXXV]
| |
c.j. van der hoef.
prijspenning voor de veeartsenijkundige hoogeschool.
c.j. van der hoef.
vredespenning.
c.j. van der hoef.
prijspenning voor de ned.
gist en spiritusfabriek te delft. vóór- en keerzijde.
c.j. van der hoef.
in tin uitgevoerd kinderlepeltje. | |
[pagina LXXVI]
| |
c.j. van der hoef.
dante.
c.j. van der hoef.
p.j. troelstra.
ontwerp voor rijksdaalder, voorzijde.
ontwerp voor rijksdaalder, achterzijde.
c.j. van der hoef.
sluitzegels en advertentie.
|
|