Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 35
(1925)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 230]
| |
Omdwalingen door 't Stichtsch Centraal-Museum,
| |
[pagina 231]
| |
met gespen, haarspelden en armbanden?’ - Chrisje, onder de bekoring van een Vechtsche schoone van 't jaar 1, is suppoost en museum geheel vergeten. Ginds wandelt ze over een weipad. Ze is niet blond als de Germaanschen van echt ras, maar wat donker van tint. Ze draagt een kleurigroode tunica en op het hoofd torst ze een hooge kruik die ze met geheven handen recht houdt. Brons omknelt haar armen. Zoo wandelt ze met elastischen gang over 't weipad. - Kijk ze nu gaan lachen en wiegen in de heupen.... Kind, kind, pas toch op je kruik.... och wat, de kruik is vol bier en daar komen twee Romeinsche soldaten aan, 't zijn nog jonge kerels, ze mogen haar bier wel en haarzelf erbij, en zij, ze mag altijd graag aan zulke kranige jongens verkoopen,... zoo een moet haar vader ook geweest zijn, als ze moeder mag gelooven. 't Begint den suppoost te vervelen, dat staan in de deurpost, en door zijn vertrek ontwaakt Chrisje uit zijn droomerij. Een klein bronzen beeldje trekt zijn belangstelling: Jupiter. Zie de zelfbewuste gratie waarmee deze oudste snoeper onder de goden zijn gewaad over de armen draagt en zijn fiere lokken en fraaie kinbaard heft naar den wind! Chrisje bestaart het beeldje, zijn aandacht verzinkt steeds dieper in de plastiek van dit ranke figuurtje, drenkt zich in grondeloos genot. Hij wendt zich af. Wat zal hij nog verder dwalen langs het damspel dat wellicht voor Romeinsche wachters de loome dag-, de trage nachturen hielp versnellen; langs de schrijfstiften, medeplichtig aan menig krijgsplan, vonnis of rapport, elk deelgenoot van menig intiem briefgeheim; langs het hardsteenrelief van dien stoeren Hercules met zijn mooien krachtkop en geschonden neus; langs het Etruskisch aschkistje, of het fleschje asch uit Pompei, de amuletten en zegelringen? - Hij is voldaan en Chrisje verlaat voor vandaag het museum, springt op lijn III, die juist voorbijkomt en tramt de Lange Nieuwstraat in. | |
II.Christoforus.Chrisje lijdt aan de kwaal van zijn stand: hij is algemeen ontwikkeld. Hij weet van alles wat en niets goed. De deskundigen, die deze dwalingen misschien onder oogen krijgen, zullen hun hart vasthouden, waar die doolhof op uit moet loopen, in welke Chrisje door zijn halve kennis is geleid. Zie hem nu weer gaan onder de zuilen van de vroegere kapel. - Ventje, ventje, waar moet dat naar toe? - ‘Naar Christoforus’ murmelt Christiaan in zichzelf en blijft staan onder een vele meters hoog, houten beeld. Twee schilddragende Engelen zweven om het lage kapiteel van een ronde zuil en dragen de plank waarop Christoforus' beeltenis staat. - | |
[pagina 232]
| |
Christoforus was een heilige jager, weet Christiaan. Hij heeft die wetenschap niet uit de ‘Legenda Aurea’, neen, - algemeen ontwikkeld als hij is, leerde hij Christoforus kennen in ‘Westermanns Monatshefte’. - Een keer, toen de heilige man nog niet heilig was, kwam hij, op jacht naar beesten, langs een boschbeek. - Zijn oog zocht naar sporen in de modderbedding, want het water was laag, zijn oor luisterde naar elk geluid in 't stille bosch. Opeens heft hij het hoofd.... Een zacht gekrijt komt van den overkant en de jager ziet daar aan den oever een kind staan in een witte hansop en met een appel in de hand. Dikke tranen rollen 't ventje van de bolle wangen, want hij moet over het water en voor hem is de beek te diep. Christoforus is een reus van een kerel, mager en pezig als een populier.... dat mannetje even overdragen door dat beetje ritselend water, - poeh, dat is gauw gebeurd. Hij is al aan de overzij en zet het kind op zijn schouder, plant z'n staf in 't nat en daalt voorzichtig in de bedding af. Vreemd.... was het water daarnet zóó diep? - Wat dat kind zwaar wordt op zijn rug, 't valt toch niet mee, zoo'n ventje overdragen, je moet zoo voorzichtig zijn. ‘Baasje, leg je knuist niet op m'n hoofd, dat belemmert me in mijn bewegingen’. Christoforus wil zijn staf voorzetten.... met zware bons stort een golf zich op zijn borst, hij proest en spuwt.... dreef er een boomstam mee in die golf? - Een bloedige vlok uit Christoforus' mond snelt weg op de kolkende bedding. De man in 't water, huivert, hijgt. Wat blijft het kind stil? - en zoo zwaar, zoo zwaar wordt het kind.... O God! sta me bij! De voeten verliezen grond, hij moet zwemmen. Hij zwoegt door den stroom. - Is dat Christoforus, die oude man? Hij kan niet eens een kind door een uitgedroogde beek dragen! ....Wat voelt hij daar aan zijn zool? Goddank, den rotsbodem. - Hij staat, - rochelend steunt hij op zijn staf. - Nu heft hij een voet en zet hem hooger op de bedding. - Wat zwaar, wat zwaar is dat kind. Hij strekt zijn spieren, spant en rijst op tegen den oever. Hij is op drogen grond, uitgeput tilt hij het kind van zijn schouder en zet het neer. Het staat voor hem in een wit, wit kleedje, en zijn blonde krullen stralen zoo licht om 't gezicht. - Zie, de appel in zijn hand.... de wereldbol: de oude man stort in de knie, hij bidt: Onze Vader.... het Kindeke Jezus.... En de dorre staf, die in zijn arm rust, plooit jonge knoppen tot groene blaadjes open.... Christiaan staart omhoog naar het dorre hout van 't beeld voor hem en 't begint te leven als Christoforus' staf. Geen groene blaadjes spruiten uit de zwarte barsten, neen, - geen woord kan letterlijk opgevat, - het hout wordt leven, het beeld wordt mensch. Chrisje ziet de wereldvergoêlijkende glimlach van het rustige kindje op de schouders van den krommen reus, hij bestaart den kop van den heilige, de bevende neusvleugels, den doffen blik, die geen verlossing meer zoekt, de hijgende | |
[pagina XLVII]
| |
jupiter (sted. museum).
annunciatie (aartsbissch. museum).
miniatuur (aartsbissch. museum).
| |
[pagina XLVIII]
| |
pietà. noord nederl. school. xvie eeuw.
(sted. museum).
h. christoforus. nederrijnsche
school. xve eeuw. (aartsbissch. mus.).
st. maarten. noord nederl. school. xvie eeuw. (sted. museum).
| |
[pagina 233]
| |
mond binnen den ruigen baard, die hangt boven de ingedrukte borst; hij ziet de uitgemergelde hand de gansche gestalte opleunen aan den zwaren staf. - En Chrisje staart, staart.... hij ziet het kleine kindje veilig rusten op den rug van die hooge figuur, hij ziet den oude zwoegen onder de zwaarte van 't groote, heilige kind. Hij ziet beiden tezaam en zijn ziel kan 't alles nauwelijks verwerken, de ontroering valt en Chrisje bevindt zich in 't museum, daar aan den wand staat het groote beeld van Christoforus.Ga naar voetnoot*) | |
III.Diversen.- Heb je ‘le Rêve’ van Zola gelezen? vraagt Chrisje aan de logee, juffrouw X. Hij vindt juffrouw X een heel aardig meisje en voelt het als een dierbaar voorrecht met haar gebogen te staan over deze vitrine vol borduurwerk. Juffrouw X haar grootmoeder borduurde ook, vertelt ze, kussens met herders en herderinnetjes, - zijzelf borduurt niet, ze houdt meer van roeien en paardrijden, maar ‘le Rêve’ van Zola heeft ze toch gelezen. - Als ik die kazuifels zie, denk ik altijd aan zoo'n meisje als Angélique. Met haar ouders werkt ze in een stille kamer en droomt haar heiligen, die ze tusschen bloemen en bergen borduurt. Al sprekend buigt Chrisje zijn hoofd nog wat nader bij den hoed van juffrouw X. ‘Vin' je dat ik op haar lijk?’ vraagt opeens het meisje en ziet hem van terzijde aan. - Op wie? Ze antwoordt niet al te vlug. Ze vangt eerst zijn schichtigen blik in haar kwijnende oogendiepte. ‘Op Angélique.... uit ‘le Rêve’ -, ze spreekt de Fransche woorden heel gracieus en staat nu recht; uit ‘le Rêve’, herhaalt ze en ziet hem droomerig aan. Chrisje raakt heelemaal in de war door deze vraag. Hij bloost koortsig, maar neemt de gelegenheid waar om haar toch goed aan te zien. Dat maakt hem nog zenuwachtiger. - Ik,.... ik heb zoo'n vage voorstelling van Angélique, begint hij, maar jij, ik vind niet.... Lezer, luister niet verder naar wat de arme Christiaan poogt te zeggen, het is al te pijnlijk voor zijn eigen oor. Daar staat hij weer gebogen over de vitrine, met een vuurrood hoofd en ziet | |
[pagina 234]
| |
niets. Juffrouw X staat recht, kijkt rond, en gaapt achter haar hand. - Vin' je 't niet prachtig, die Annunciatie?" ‘Ja, heel aardig’, antwoordt juffrouw X. Den volgenden dag staat Chrisje alleen, niet voor een vitrine met kazuifelkruisen, neen, voor een kast japonnen en jurken uit vroeger eeuw, hangend over hoofdlooze mannequins en gipsen boezems. - Een ochtendjapon uit de achttiende eeuw, beige linnen met roode bloemen versierd, een om den hals breed uitgesneden keurs, houdt zijn gepeinzen gevangen. - Wie wandelt daar door gindsche laan naar 't theekoepeltje aan de Vecht? De morgenzon wiegelt over een goudstrooien hoed en glijdt af van een kanten doekje om de ronde schouders, langs een smal gekeurste rug. - Wier muiltjes zetten hun kleine merk in 't versch geharkte pad? - Het zou haar zoo prachtig staan.... zucht Chrisje voor de kast. Een gelispel treft het oor van den suppoost, die eens komt kijken.... X, hoort hij en er volgt een stille zucht uit Chrisje's bitter vertrokken mond. - Een lange roomwitte jurk, onder den boezem omsnoerd met een lint. Chrisje treedt een ruime, lichttintige kamer in, style empire. Hij draagt een groene rok met balijnhooge kraag, een geborduurd vest en kanten jabot, een kleurig gestreepte broek, en zenuwachtig schikt hij zijn mouwlubben, want hij weet niet of zijn toilet wel geheel a la mode is en hij voelt zich wat schutterig in deze ouderwetsch-onpraktische kleeding. - Bij een open haardvuur zit in een fauteuil empire, een jonge vrouw. Als hij naderkomt, staat ze op en het lange roomwitte kleed plooit soepel om haar buigzame leden. Ze strekt haar fijne hand uit en eerbiedig drukt hij een lange kus op haar vingers. ‘Vin' je dat ik op haar lijk?’ vraagt ze. - Angélique. - Jij, jij.... Je haar glijdt zwart om 't ivoor van je hals, 't snoer ligt op je borst als ijs op bevroren sneeuw, maar je oog is warm als 't zwarte hart van een viooltje. Een huivering glijdt over Chrisje's rug. Weg snelt hij van deze japonnen als een kluizenaar voor des duivels verleiding en komt een verdieping lager tusschen devote boekwerken en handschriften, die 's werelds ijdelheid verachten en godsvrucht kweeken. Hier daalt de vrede in zijn hart van den gewijden monnik, die met enkele anderen in de kloosterbibliotheek zwijgend zijn miniaturen penseelt, het wentelen van den tijd vergeet in vroom vertrouwen op Gods eeuwig mysterie. - Hier wordt de onrust van zijn verliefde hart beantwoord door het denkbeeld van die stille edelvrouw in haar kamer bij het venster gezeten. Haar hand, rustend op haar schoot, houdt een sierlijk verlucht godsdienstig boekje, doch haar oogen lezen niet, noch zien de bloeiende rozen in den hof waarin zij staren. - Ze mijmert over haar echtgenoot, die met het kruis op den schouder naar het heilig Jerusalem is uitgetrokken | |
[pagina 235]
| |
en van wien ze nimmer meer eenig bericht heeft vernomen.... Ze roept,.. een min komt binnen die een kind op de armen draagt. De vingers van de slotvrouw strijken zacht over 't ernstig baby-gezicht. Ze wil haar kind doen lachen, zingt wat woordjes en speelt met haar handen, maar 't kind blijft ernstig. En ze laat de min maar heengaan. Ze talmt dadeloos voor 't venster boven den hof. Opeens rilt een snik door haar lichaam heen.... ‘M'n lief’ - en 't sierlijk vrome boekje is op de grond gevallen. | |
IV.Middeleeuwsch beeldhouwwerk.Een stille morgen. Chrisje meende zich den eenigen bezoeker van de systematische opstelling in geluidlooze zalen, waar elk beeldje een bewogen leven in zijn vormen sluit. Middenin een zwijgende wereld van gepijnigde smart aan 't kruis en blije verlossing, stond hij, modern mensch, van religieus leven leeg als een uitgeblazen eierschaal, en voelde zijn ziel vol worden gestort met de verloren devotie van gestorven kunstenaars. Eeuwen geleden vervulden zij de dagen van hun wild of gebeurteloos leven in deze nijvere stad, in de krijgszuchtige provincie, of geheel ergens anders, onbekend in een klooster, of een afgelegen dorp. Hun handen hebben 't hout of steen zorgzaam bewerkt, hun oog heeft een ziel in de materie getooverd, iets van henzelf is gebleven in de onwaarschijnlijkheid der stof, er ontstond een beeldje. Het kwam in een kapel, op straat, binnen een kasteel, 't vertrek van een rijken poorter te staan, de kunstenaar stierf. Als de voorbijgangers het beeldje zagen, noemden zij het den spiegel van hun ziel, of meer, een wonder Gods. - De gebeurtenissen, de daden van de menschen zijn er overheen getrokken, brand, huiselijk leven of jaarlijksche schoonmaak, roof, beeldenstorm, afbraak; na een eindelooze keten onnaspeurlijke voorvallen werd het in 't museum bijgezet, van een nummer en een etiketje voorzien, en is hier nu thuis als een colibri in Utrecht's Vogelenbuurt. Nochtans, zooals ieder bewoner van deze buurt naar buiten zou snellen wanneer hij een dergelijk dier in de dakgoot zag zitten, snelt de ziel van Chrisje naar buiten om het zeldzaam schouwspel van dit beeldje te genieten. En zie, er zit niet één colibri in de dakgoot, neen, tientallen beeldjes staan in de verschillende kamers en worden niet moe de aandacht van den vermoeiden museumbezoeker voor zich alleen op te eischen. Een houten groep: de Heilige Maarten en de kreupele. Een schooier hinkt op zijn kruk en zijn eene, nog niet afgekapte voet, het stappend paard van den krijgsman achterna en heeft met zijn gretige vuist de mantel gegrepen, welke het milde zwaard reeds door gaat snijden. De | |
[pagina 236]
| |
schurkige kop van den bedelaar staart verwrongen van hartstocht naar het warme kleed daarboven hem en de rijke ruiter voelt de Weldaad van den Hemel zijn hart doorstroomen als vergelding voor zijn kleine aalmoes. Zijn gestalte en glimlachend gezicht verraden zijn verheerlijkt innerlijk. Chrisje wendt het hoofd en zijn blik treft een klein blokje hout. O, de wildheid van die kerels, die Christus op zijn kruisweg bespotten! En daartegenover grootmoeder Anna, ernstig in haar hoogen stoel, haar dochter Maria lager bij haar gezeten met het heilige kindje op haar knie. Zie het smartvol offer van dat mergeloos lichaam, die kleine Piëta. Ecce Homo.... Als Chrisje een andere zaal binnenloopt, staat daar boetvaardig Magdalena voor hem, Caecilia stil glimlachend bij 't geluk van haar paradijsmuziek, en de heilige Rochus, in berusting wijzend op zijn pestbuil. De Meesters, die deze werken maakten....? Verdwenen is hun spoor in 't stof. Doch hun werken trotseeren steeds dreigende vergetelheid: zij lieten daarin hun hartstocht, die de levende naam is van hun ziel. | |
V.Oud schilderwerk.Chrisje is vol waardeering voor de wijze, waarop in de aartsbisschoppelijke af deeling de Middeleeuwsche schilderijen ten toon zijn gesteld: wat het meest waard is om gezien te worden, heeft daar de beste plaats. ‘Natuurlijk’, denkt Chrisje en knikt bedachtzaam met het hoofd. ‘Zooals het in de georganiseerde samenleving is, zoo moet het in 't museum zijn: een goed systeem eerbiedigt de natuur’, en daarna knikt Chrisje nog bedachtzamer met zijn hoofd, want nu begint hij te begrijpen, waarom men sommige der mooiste oude schilderijen net zoo heeft gehangen dat ze op hun slechtst zichtbaar zijn: terwille van 't natuurlijk element in de systematiek. - Ge hoort wel, Utrechtsche lezers, Chrisje is een waardig medelid van uwe burgerij: hij is intellectueel, hij draagt een sterke bril, hij ‘denkt’, naar 't zwaarwichtig voorbeeld van vele denkers in deze stad vol brilledragers. Wat heeft hij nu achterover te deinzen voor een open deur als zag hij Onzen Lieven Heer in den Hemel? - Kom, vriend, 't is maar een schilderij, een kruisiging, - kom nu. Chrisje's kippige oogen staren naar boven. ‘'k Kan 't niet goed zien.... Magdalena in dat rijke kleed knielt in 't gras, - wat een kleuren, hemelsche goedheid, wat een kleuren. - Christus hoog aan 't kruis in een uitgestrekt landschap. Ruiters. - Zie je | |
[pagina XLIX]
| |
kruisiging. noord nederl. school. richting geertgen tot st. jan. ongeveer 1500.
(aartsbissch. museum). | |
[pagina L]
| |
madonna. noord nederl. school. ongeveer 1480.
(aartsbissch. museum).
jan van scorel.
vrouwenportret. (aartsbissch. museum).
kruisiging. siena. giovanni di paolo. 1403-1482. (aartsbissch. museum).
| |
[pagina 237]
| |
dat prachtige zwart van dat paard? - Zijn dat heiligen, die andere figuren? 'k Zie er niets van, 't hangt veel te hoog. - Waarom kijk je dan ook niet naar wat anders, er zijn mooie dingen genoeg hier, die goed hangen. Dat is een waar woord. Er is de Madonna, met haar kindje, in de groene buiten zittend voor een rozenhaag tusschen de bloemen. Achter het blonde hoofd gloeit het aureool uit in 't blauw van den hemel. Er zijn de Sieneezen: - die troostelooze kruisiging: Christus' vale lichaam, voor een somber landschap, laag hangend aan 't hout, tusschen stijgerende paarden van trotsche krijgers in wier mantels wapperen, een fel hatende groep Pharizeëers scheldend in hartstochtelijk betoog, en een met smart geslagen groep Heiligen die Maria omringen. Het is een in zijn rusteloosheid vastgesloten compositie. Er zijn de andere Sieneezen, er is Dürer's Grosze Passion. Wanneer hij een verdieping hooger is, opeens: rechts en links straalt de schelle dag door de vensters en daartusschen, in de hoogte, schemert iets aan een smalle wand: een portret. Een stijve, zedige dame, met haar rug naar een kozijn, door hetwelk een landschap zichtbaar is. Rechts met zijn hoed, links met de hand het opdringerig licht buitensluitend, blikt hij naar de mooiste Jan van Scorel, die in Utrecht te kijk is. En de andere stukken hier! Wie, die wat moeite overheeft om deze schilderijen van het aartsbisschoppelijk museum te zien, werkelijk te zien, durft nog beweren dat oude kunst dor, houterig, onwaarschijnlijk is? Wie durft dan nog beweren dat Middeleeuwsche schilders geen landschaps-, geen interieurschilders zijn? Geen rauwer, hartstochtelijker realisme, dan deze bizarre Passieverbeeldingen. Het mystiek vertrouwen van de vroege Middeleeuwen leeft hier niet meer, het is verworden tot een worstelen om verlossing. Geen geloof, slechts torturatie en vervolging. Het is de Chaos, waaruit een nieuwe orde zich vormen gaat: enkele zalen verderop vindt Chrisje 't beeld van de vestiging dier orde, vast als de vroomheid der eerste hervormden: de kerkinterieurs door Saenredam. Ernstig, bezonken, klassiek van geest. De kerk is Gods huis, onder de zware gewelven^dwalen rustige menschen, ligt een klein figuurtje geknield en bidt. |
|