schen ge teekend, dan zou dit verband niet opvallen. De volkomen argeloosheid van dezen jongen schilder deed hem de invloeden van anderen evenmin angstvallig ontgaan, als den meer directen invloed der natuur.
Bij het beschouwen van de teekeningen uit genoemd tijdperk, komt men zelfs tot de vraag: is verdere ontwikkeling mogelijk? Het komt ons n.1. voor alsof deze jonge schilder hier een ontwikkelings-stadium heeft bereikt, dat slechts met de grootste inspanning is te overtreffen.
Wat is hiervan de oorzaak?
W. Korteling is een van die schilders die door aangeboren begaafdheid tot vroege ontwikkeling komen. Dit is trouwens de praedomineerende eigenschap van alle rasschilders, van de modernen, b.v. M. Maris, J. Maris, J. Toorop, I. Israëls en zooveel anderen. Een tegenstelling hiermede vormt Vincent van Gogh, de onvirtuose, steeds worstelende en botsende natuur.
Met virtuositeit bedoel ik niet het werktuigelijke b.v. het optisch-manuale alleen of het kunstvaardige door oefening verkregen, maar het innerlijk vermogende, instinctieve gevoel en begrip voor rythme en vorm. Het zijn de innerlijk gerichte psycho-physisch gedetermineerde naturen die - naarmate van hun aanleg en geaardheid - tot bepaalde sociale functies gedreven worden.
Maar deze eigenschappen, afzonderlijk beschouwd voortreffelijk, zijn slechts bepaalde voorwaarden, vormen niet het samenvattend geheel. Een kunstenaar-schilder is meer dan een subtiel, gedetermineerd mechanisme, het karakter, de wilskracht, gevoel en verbeelding zijn afhankelijk van den aard van zijn persoonlijkheid. Al de factoren zijner persoonlijkheid tot een steeds harmonischer geheel te vormen, is het levenlange streven, dat aan zijn kunst innerlijke kracht en diepte en den uiterlijken glans der vernieuwing schenkt. Zijn persoonlijkheid is de maat waardoor de dingen hunne dimensies verkrijgen.
Ik denk hierbij aan een uitspraak van R. Muther, die mijn bedoelingen, hoewel beperkt tot een bepaald genre, eenigszins verduidelijkt, als hij zegt: ‘Kein Portraitmaler kann in einen Kopf mehr hineinlegen als er im eignen hat’.
De groote ideale schilderkunst, zooals die gaat van Veronese tot Hodler, is slechts mogelijk, wanneer de twee factoren: natuurlijke begaafdheid en een diepe hartstochtelijke persoonlijkheid - het uiterlijk waarnemen en het innerlijk ervaren - als een plant in de aarde groeien.
Het is mogelijk, dat een dergelijke ontwikkeling in de uiterste gevolgtrekking onbereikbaar is of zich als een zeldzaam verschijnsel slechts in enkele geniale figuren heeft gemanifesteerd, zij is en blijft echter de grondslag en het onwrikbaar criterium bij de beoordeeling en beschouwing der schilderkunst.
Na deze meer algemeene uiteenzetting, kom ik terug tot het punt van uitgang: de beteekenis, den aard en aanleg van den hier besproken schilder.