Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 35(1925)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 209] [p. 209] Elegie op een katertje door Cornelis Veth. Wel hem, van wien men zeggen kan Hij is gevallen als een man. Die door wat hem het leven nam, Aan wat nauw leven is, ontkwam. ‘In huis is hij mijn lieve lust, Maar gaat hij uit, ik heb geen rust. En uit hij gaat, blijft 't als het is. Ik slaap niet, als ik hem maar mis.’ - ‘Maar 't dier, dat leeft voor ons gerief Blijft niet zich zelf, zoo fel en vief. De mensch, Jean Jacques heeft het gezegd, Vervalscht, waar hij de hand op legt, Verminkt zijn boom, verminkt zijn paard, Verbastert elken eigenaard!’ - Met arrogant maar waakzaam oog Volgt poesje dezen dialoog. En duidlijk zegt zijn heerschersblik: ‘Nog ben 'k mijn onverkorte ik! 'k Ben man, laat mij mijn mannekans. Ik wil mijn leven niet, of gansch! Geen leven zonder doodsgevaar. Maak mij geen ander leven klaar!’ - ‘Toch zijn er katers allerhand, Levend getroost gelijk een plant, Wellicht bestaan zij zelfs het langst En dan - men heeft om hen geen angst. Een hond, een booze boer, een strik.... Zijn dolen geeft mij altijd schrik -’ Daar men tot geen conclusie kwam, De kleine man zijn vrijheid nam. [pagina 210] [p. 210] Sprong, speelde wat en ging weer heen, Kwam om te eten liefst alleen. Zijn kopjes geven je ontroerde Schoon hij halfweegs op vliegen loerde. Maar ging je voor een poos van huis, De hond ging mee, de kat bleef thuis, Zooals, alweer volmaakt terecht Het ouderwetsche rijmpje zegt. Voor 't raam rechtop, op achterbeenen, Keek over het gordijntje henen, Met deftig wit vest en overhemd, Een zielsbedroefde kleine vent. Totdat hij zijn verlangen suste, En, als een dier dat kan, berustte. Nog kwam het niet tot een besluit, De lichtmis bleef steeds later uit. Want een in 't maanlicht lokkend zwartje, Speelde met zijn jonge hartje. Toen kwam de koudegolf en loste 't Probleem op dat ons zooveel kostte. De kou, die zooveel jonkheid brak, Sloeg ook die vlugge leden strak. Door koorts gesloopt, door koorts gejaagd, Zoo heeft de dood hem opgevraagd. Overmoed'ge voorjaarsgast, Last in lust, en lust in last! Die onder het lauriertje ligt, Dat zwiepte onder zijn gewicht, Als hij zichzelf de klimkunst leerde, En op de takken balanceerde. Hem vond geen ander leven klaar, Dan volle kans, bij lijfsgevaar. Hij is gevallen als een man. Wel hem, van wien men 't zeggen kan. Vorige Volgende