| |
| |
| |
Bezonnen liedjes
door P.C. Boutens
VII
Avondgloeden
Zooals geluk alleen vermag te ontstralen
Aan zuiver oog in menschenaangezicht,
Zóo, ergens uit onzienlijke oogezalen,
Doorvloedt de zaligheid het avondlicht.
Dauwmild ontfermen in welks donderloozen
Bliksem der dagen kommernis vergaat,
Doorbrekend Eden waar in bloei van rozen
Al tijdlijk schoon tijloos verheerlijkt staat.
En zuiver opgaande uit der lijven stammen
Koestren in 't dek van hemellicht verschiet
Der zielen koele huivernaakte vlammen
Den ranken honger waarin liefde ons liet.
| |
| |
| |
VIII
Dans
Zoolang van hart en hart de maat
In dezen toon die overstemmend bindt
En 't leêgonstuimige rumoer
Der wereld vlijt en slecht
Tot de' effen glans van dezen vasten vloer -
Wat zou de ziel te vleugel en te voet
Dan volgen op al duizle kansen
Den lichten zang van 't donkre bloed?
En ik leef in den hemel alleen -
Der aarde weërschijn in uw oogen...
En leef op aarde alleen -
Der heemlen weërschijn in uw oogen.
| |
| |
Dan in den rei dans sluiten zon en maan
De groene landen voert de vlotte zee
Naar heller morgen-, dieper avondblos
Verinnigt zich van dag en nacht
De wilde maatgevangen jacht,
En stralender stijgt elk uit de' anders onmacht los;
Den melkweg en de verre nevelkolken,
Volgen, verijlend en verdichtend aan de hemelluchten
Als zwermesluierende vogelvluchten,
Het dwingendoverredend zoet gezag
Van levens dubblen harteslag....
En aarde en hemel welven ineen
In den spiegel uwer oogen....
En hemel en aarde verzinken ineen
In den spiegel uwer oogen.
| |
| |
Gelijk voor de' aanblik van den dood
Het leven werend zich verdicht
In felste wake die bewustheids koorde spant
Dat al verzonken droomen oogopslags doorlicht
O verder dan de lichtste droom bestrijkt,
Dieper dan ooit in rust het denken reikt,
Dwars door de dichte schans
Van al der werelden aaneengesloten dans
Voelt ons verzaligd bloed
In zijn vereendverklankten gloed
Zijn steun, zijn doel, zijn rust voorgoed,
Der wereld middelpunt en hart dat slaat
Eeuwig deeszelf de volle maat....
Daar blijft geen boven of beneên
En alle zonnen stralen ineen
In de zonnen uwer oogen....
Al voetspoor en al pad verdween,
Bij den hellen baaierd betogen -
Daar blijft het pad tot God alleen
Door den afgrond uwer oogen.
| |
| |
| |
IX
Volle Zee
Hier zijn wij waar 'k u had beloofd
Te voeren onder liefdes vlag -:
Niets dan zees glansgebroken lach:
En tot de laagste ster straalt onverdoofd
Waar straks de dreiging van den tijd
Ons in zijn steilen draaikolk sloot,
Ligt 't heden uitgevloerd naar de eeuwigheid -:
Ons naakt alleen door 't eerlijk morgenrood
Welkom bij god en mensch, op 't hachlijkst pas
Zeewaardige éenbond, ziel en zielebruid!....
Al kant waar 't zuivere compas
Van uwer oogen straal de richting duidt,
| |
| |
Naar heilgen lust, naar duizendvouden plicht,
Die wachtten ons door de eeuwen heen
Nog nooit gesmaakt en nimmermeer verricht -:
Al godelach, al menschelijk geween
En steeds de toevlucht dezer veilge wijk,
De doop der dubbele eenzaamheid,
Die tot al taak in liefdes rijk,
Eeuwigheidbloesemende tijdlijkheid,
En eens, vóordat voorgoed mijn oog zich sluit -
O lang nadat het roer mijn hand ontglee! -,
Stuur, als der meeuwen avondroep verluidt,
Hierheen, bereid mijn lijf zijn laatste steë
Waar zij als eenge konde van
Haar dooden 't ruischend grafschrift geeft:
Wel hem die als een god hier heeft geleefd,
Dat als de dood hem roept, hij sterven kan
|
|