Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 35
(1925)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| |
De moderne Nederlandsche houtsnede,
| |
[pagina 100]
| |
Zoo zag Dijsselhof het in, en met hem Nieuwenhuis en Lion Cachet; zoo begrepen De Bazel en Lauweriks het. Dijsselhof was na een geslaagd middelbaar examen met Nieuwenhuis op reis gegaan naar Oostenrijk en Duitschland. En daar, in Berlijn en Weenen, teekende hij bij voorkeur museumschatten, en wel in hoofdzaak-naar ik vermoed; misschien ook onopzettelijk-om hun decoratieve waarde. De schetsen, die hij overstuurde en meebracht, gaven de ornamentiek van Grieksche vazen te zien, en de schoonheid van gesmede en geciseleerde harnassen. Terug in het vaderland schilderde of liever teekende hij met een rietpen zijn kreeften en visschen, zijn bloemen en anemonen, die hij kwistig met natte waterverf tot schoone visioenen van kleur wist te maken. Het waren gemoderniseerde Japansche verrassingen, waarbij echter - en dit zij hier in verband tot de houtsnede opgemerkt - de lijn een belangrijke rol speelde. Ook de illustraties, die hij toen ter tijde voor kinderversjes als: Duimelot, Het snijdertje en de olifant, maakte, en waarvan er een, met een versje van Van Deventer, in de Groene Amsterdammer verscheen, waren scherpe con tour-teek eningen met een vlak kleurtje ingevuld. En hoewel hij later, niet onwaarschijnlijk door omgang met Israëls, vlotte teekeningen, losse krabbels zou maken in Mille Colonnes, en bij Carré, hoewel hij zeer conscientieus bijv. een groep aardappelen schilderde of, op het atelier van Van der Valk, aan den Amsteldijk, dat in die dagen een kunstcentrum was, een uitvoerige teekening voltooide van een hoed en jas, die aan de deur hing, zat er in Dijsselhof niet de rasschilder, die Van der Valk was, had hij niet den breeden toets van een Breitner of Isaac Israëls. Zijn decoratieve neigingen voerden hem een anderen weg uit en aldra vond hij die in het batikken, waartoe zijn, eenige jaren jongere, vriend Lion Cachet zich eveneens aangetrokken voelde. Waar men later deze techniek tot een spielerei is gaan misbruiken, en is gaan coquetteeren met ineen vloeiende tinten en gecraquelleerde wasbarstjes, daar beschouwden Dijsselhof en Cachet dit procedé als een hulpmiddel om hunne teekeningen strak en zuiver vast te leggen op doek en perkament. Hun batikken was een middel en geen doel, en hun werkwijze leidde dan ook tot scherpen raak neergezette teekeningen. Men denke slechts aan het wondervolle, nog niet geëvenaarde kamerscherm met de paarlhoenders. Dijsselhof, de decoratieve teekenaar, de man in wiens werk de lijn domineerde, beschikte dus wel over de eigenschappen, noodig voor den grafischen kunstenaar, en geen wonder was het dan ook dat, toen in 1892 te Amsterdan een groote boekhandel-tentoonstelling gehouden werd, de commissie van uitvoering, aan Dijsselhof, Cachet en Nieuwenhuis opdroeg een diploma voor de bekroningen op deze expositie te ontwerpen en dit zelf in hout te snijden. Men brak hierdoor met een zekere traditie, want diploma's hadden | |
[pagina XXV]
| |
g.w. dijsselhof.
proeve van houtsnede.
g.w. dijsselhof.
proeve van houtsnede (meervallen).
g.w. dijsselhof.
in hout gesneden adreskaartje. | |
[pagina XXVI]
| |
c.a. lion cachet.
in hout gesneden aanplakbillet (boven gedeelte).
g.w. dijsselhof.
vignetten in hout gesneden.
c.a. lion cachet.
figuurtje van den omslag van ‘kinderen’, door roosdorp.
g.w. dijsselhof.
vignetten in hout gesneden. | |
[pagina 101]
| |
steeds een min of meer conventioneel karakter vertoond, en ik neem gaarne aan, en meen mij ook wel te herinneren, dat vele boekhandelaren met het hun verleende - door Dijsselhof of Nieuwenhuis ontworpen en gesneden - diploma maar matig in hun schik waren. Het ontwerp van Cachet is zelfs niet definitief gebruikt en bleef slechts tot enkele afdrukken beperkt. Hoe men er echter over moge denken, het was een daad, waarvoor wij die commissie nog steeds dankbaar mogen zijn. Wat Dijsselhof ervan maakte, was weder van een verrassende oorspronkelijkheid. De opgave was niet gering; ze moest het boekhandelbedrijf en de bekroning symboliseeren, en met de logica van de houtsnijders der Ars Moriendi en van de Apocalypse sneed hij natuurlijk den tekst, de letter, erbij. Het werd geen losse kopversiering of omranding, waarin het ‘zetsel’ kwam te staan, het werd één ding, compleet ‘aus einem Gusz’. Waarschijnlijk, omdat het een betrekkelijk groot ding was, 50×65 cM., maar daarbij ongetwijfeld om der zuiverheids wille, gebruikte hij geen kopshout en geen burijn, maar sneed met een mes, zooals de oude xylografen het deden, de letters en figuratie in een glad geschaafde plank en gebruikte de holle guts om de groote vlakken uit te diepen. Dit was dus wel het echte zuivere houtsnijden, het terugkeeren tot het oude handwerk, en deze eerlijke beoefening der techniek, zij bracht mede, dat zijn teekening als het ware al snijdende ontstond. De kleine vakjes, die bleven staan, als de guts langs de contour van de teekening gleed, vormden een vroolijk spel van wit en zwart in den fond. Zóó groeide ook onder zijn vingers een aardig adreskaartje, in den tijd toen hij nog aan den buitenkant van Amsterdam woonde, waarop hij zijn naam D-ijssel-hof en zijn adres, ‘Hoeden-makers-kade’ tot een geestige combinatie verwerkte. Ook in dit simpele kaartje zien wij, hoe goed Dijsselhof het karakter van een houtsnede wist te behouden en ervan te profiteeren. De invloed van William Morris, met zijn Kelmscott-press, van Cobden Sanderson met zijn Doves-press, is dan ongetwijfeld merkbaar in onze opkomende grafische kunst van die dagen; en wij zullen het zeer zeker ook daaraan moeten toeschrijven, dat menig kunstenaar en ook enkele uitgevers belang gingen stellen in ‘het schoone boek’. De belangstelling der kunstenaars ging echter verder dan de boekversiering en den band, hoewel deze beide onderdeden allereerst wel verbetering behoefden, zij betrokken ook, in navolging van hun Engelschen voorganger, de boekletter in hunne zucht tot verbetering. Zoo ook Dijsselhof, en zijn beginselvastheid deed hem een aantal letters ontwerpen, die, omdat ze door hem zelf in hout gesneden werden, geheel en zuiver het karakter van de houtsnede verkregen. De tijd voor een Hollandsche boekletter was echter nog niet rijp en zeer zeker is het te betreuren, dat toenmaals geen uitgever, geen lettergieterij in deze Dijsselhofs proefnemingen heeft gesteund. | |
[pagina 102]
| |
Nu is het gebleven bij een schoon pogen; maar dat zijn letter bruikbaar was, heeft Dijsselhof zelf bewezen door er een stukje uit ‘de Vos Reinaerde’ mede te zetten en dit op verkleinde schaal te doen reproduceeren. Het was in enen Sinxendaghe
Dat beide bosch ende haghe
Met groenen loveren waren bevaen:
Nobel, die coninc, hadde ghedaen
Sijn hof craieren over al.
Dat hi waende, hadde hijs gheval,
Houden te wel groten love.
Doe quamen tes coninx hove
Alle die diere, groot ende clene,
Sonder vos Reinaert allene
Hi hadde te hove so vele mesdaen,
Dat hire niet ne dorste gaen:
De liefde voor boekkunst, wij zeiden het, ontkiemde in Nederland; Morris, Burne Jones, Walter Crane, zij waren ten onzent geen onbekenden meer; en toen Jan Veth een Hollandsche bewerking zou maken van Crane's Claims of Decorative Art, lag het voor de hand, dat dit boek ook in een goed kleed gestoken moest worden. Het is voor deze uitgave, dat Dijsselhof zijn voortreffelijke kopvignetten, sluitstukjes, en zijn, van ontwerp en opvatting zoo juisten omslag in hout sneed. Wie die vignetten thans nog weer eens beziet (de uitgave dagteekent van 1894) zal verbaasd zijn niet alleen over de vindingrijkheid, over het geestige vernuft, maar tevens over de groote technische vaardigheid van den houtsnijder, die telkens weer profiteert van wat het houtblok hem biedt. Wij zien het, dat het geen nagesneden teekeningen zijn, al maakte hij natuurlijk het ontwerp wel vooraf, maar dat zijn mes, zijn guts de vormen deden ontstaan. En hij was in tegenstelling met helaas vele moderne (vooral buitenlandsche) houtsnijders, niet tevreden met een ten-naastenbij; het moest zuiver en strak zijn, raak en vakkundig juist. Hij, die later in zijn schilderwerk ook bijzondere waarde zou hechten aan een technische volmaking, hij achtte eveneens het materiaal voor de houtsnede te hoog om er artistiek mede te spelen. Aan zijn kopvignetten en sluitstukjes voor ‘Kunst en Samenleving’, aan het hoofdje met de pauwen, met de spin, met de steuren, om slechts enkele der voortreffelijkste te noemen, zijn echter weer vele proeven voorafgegaan, maar dat ook die niet stuntelig en stumperig waren, doch op zich zelf reeds goed, bewijzen wel de afdrukjes die wij hierbij geven | |
[pagina 103]
| |
g.w. dijsselhof.
in hout gesneden diploma voor de boekhandel-tentoonstelling 1892. | |
[pagina 104]
| |
van zijn eerstelingen op dit terrein, waarin zoo juist en vast de snede van mes en guts zijn te zien. Later sneed hij een kalenderschild in hout, echter - of het zijn geringe tevredenheid over eigen werk was, of de angstvalligheid van een uitgever omdat er een naakt vrouwenfiguurtje op voorkwam, of wel de eisch die hij stelde, dat zijn werk zoo goed mogelijk de wereld in zou gaan, en hij, ook voor deze toegepaste kunst, niet tevreden was met een surrogaat, ik weet het niet, maar vermoed wel het laatste, - tot dusverre is van deze houtsnede niet meer dan een enkele proefdruk gemaakt.Ga naar voetnoot* Zijn omslag en vignetten voor ‘Kunst en Samenleving’ hadden ook elders belangstelling ondervonden en het tijdschrift der jongere Vlamingen: ‘Van Nu en Straks’ vroeg hem een stel kleine sluitstukjes te snijden, waaraan wij een serie zeer karakteriseerende houtsneedjes van dieren te danken hebben, zoo scherp waargenomen, zóó getypeerd door enkele sneden van het mes, dat het, in de zuivere beteekenis van het woord, voortreffelijke hout sneden zijn geworden. Nog wat later zou hij zijn stevig en ornamentaal omslag maken voor ‘Onze Kunst’, dat weer als houtsnede en band zoo juist van begrip is. Wij zien hoe hier in kras en snede het ornament is ontstaan, dat het gegroeid is in de handen van den kunstenaar, zooals oudtijds het beeld door den steen- of houtbewerker langzaam uit blok of stam bij iederen slag van den beitel of steek van den guts getooverd werd. Niet minder direct uit het hout naar voren gebracht is het vignet dat hij sneed voor het ‘Bureau voor Handelsinlichtingen’. Het is geen geteekend ontwerp, door vaardige hand gevolgd, maar gesneden direct met het mes, en raak, zooals wij dat van Dijsselhof konden verwachten. Het peuterige, dat een ornamentale compositie in zoo'n oppervlak allicht kon hebben is hier vermeden door de breede en vlotte lijn van het mes. Wij zien het aan den vogel, wij bemerken het aan de letters, het is de techniek die den vorm aan het ontwerp gaf. Direct bij Dijsselhof sluit zich Lion Cachet aan. Cachet, de man met de rijke fantasie, met den lust alles te probeeren, velerlei technieken aan te vatten, hij was de jongste in het driemanschap van Dijsselhof, Nieuwenhuis en Cachet, maar had misschien den meesten durf. In Cachet's werk zullen wij niet de wijze van ornamentvorming, door Dijsselhof toegepast, terugvinden, daarvoor is Cachet een te oorspronkelijk en te persoonlijk kunstenaar, maar aan zijn liefde voor het ambacht, zijn zoeken naar zuivering der technieken, zijn probeeren om uit het oude handwerk de oorspronkelijke werkwijze weer te doen herleven, is ongetwijfeld zijn omgang met Dijsselhof niet vreemd geweest. Het kan zijn dat de | |
[pagina 105]
| |
c.a. lion cachet.
in hout gesneden diploma voor de boekhandel-tentoonstelling 1892.
t. nieuwenhuis.
in hout gesneden diploma voor de boekhandel-tentoonstelling 1892. | |
[pagina 106]
| |
voortvarendheid van Cachet aan de bedachtzaamheid van Dijsselhof voorbijschoot, en de rijke fantasie van den eerste wel eens grooter vlucht nam dan de zekere overwogenheid van den ander, maar in Cachet's vroegste werk kunnen wij, zij het niet den beeldenden invloed, dan toch zeker het resultaat van samenspreking en samenwerking met Dijsselhof bespeuren. Na zijn diploma voor de boekhandel-tentoonstelling zien wij in 1893 Cachet met een zeer bijzonderen kalender voor den dag komen. Het was misschien wel een ietwat grooten en vreemden durf voor een courant als de Meerbode, die niet een tijdschrift van jonge literatoren of kunstenaars was, om zoo'n modernen kalender te doen ontwerpen. En ik vermoed dan ook, dat deze bij de meeste lezers weinig belangstelling gevonden heeft. In kringen van jonge kunstenaars echter was zij een ‘gebeurtenis’. Mooi vonden wij hem misschien nog niet direct, dat zou waarschijnlijk later komen, maar toch voelden wij hier weer iets van het echte handwerk herleven. De jongeren, die zich in dien tijd tegen de machine en de machinale productie keerden, zagen in dezen, geheel in hout gesneden kalender een heerlijk en aanmoedigend voorbeeld, en als later Penaat zou gaan timmeren en zelf tafels maken, als Eisenloeffel bekertjes en kopjes zou drijven en Zwollo een koperen plaat tot een sierlijk vaasje zou ophameren, dan mogen wij veronderstellen, dat het voorgaan in handwerkvaardigheid van een Dijsselhof en Cachet daar mede den stoot aan gegeven heeft. Deze herleving van het ambacht, wij voelden, zij bracht als van zelve wijziging in de manier waarop de kunstenaars hun onderwerp behandelden. Cachet's kalender voor de ‘Meerbode’ toonde dit opnieuw en zijn Diploma van de boekhandel-tentoonstelling had het vroeger reeds bewezen. Het kenmerkte zich niet door de geserreerdheid van Dijsselhof's ontwerp, had noch de indeeling noch het evenwicht, die spraken uit Nieuwenhuis' arbeid; het was wat wild misschien, maar geniaal, wat vrij van compositie, maar als houtsnede zoo zuiver en eerlijk, dat het een lust was om te zien. Voor uitvoering achtte men het toen echter waarschijnlijk nog te modern, want gebruikt werd het helaas niet. Waar Morris zich echter niet alleen keerde tegen de zetters maar ook tegen de drukkers, die in een zwarten, egalen druk hun grootste glorie zagen, en alle gevoel voor tint, zelfs in het zwart, misten, probeerde Cachet om ook in houtsneedrukken iets levendigers te krijgen. Evenals de Japanners wilde hij met waterverf zijn houtsneden drukken en niet alleen een enkel klein proefdrukje, neen een geheele oplage moest het kunnen worden. En het gelukte! De rollen van de pers werden met lappen omwonden en in Oost-Indischen inkt gedrenkt, zij smeerden over de gesneden plank, en het dunne soepele papier nam de kleur aan, die er niet bovenop plakte maar er in trok, er één geheel mede werd. Zóó drukte Cachet zijn aanplakbiljetten voor een tentoonstelling van boek- en bindkunst. | |
[pagina 107]
| |
Later zou hij kleinere vignetten en exlibris maken, maar in mijn gedachten blijft zijn meest zuivere houtsnede, zijn werk dat voor hem een overwinning op de techniek geweest is, dit aanplakbillet. Ik mag niet nalaten hier melding te maken van een omslag, dien Cachet, voor den uitgever Van Looy, geheel in hout sneed, n.1. voor het boekje ‘Kinderen’ door Roosdorp. Het was een formidabele plank en het is alleen jammer dat de afdruk zincografisch verkleind moest worden; maar ik vermoed dat technische bezwaren om kleine letters en het kleine meisjesfiguurtje te snijden toen voor Cachet te groot waren. Terloops noemde ik hier Nieuwenhuis reeds, omdat ook hij destijds een uitstekend diploma-ontwerp voor de boekhandel-tentoonstelling in hout sneed, maar hoewel hij vele boek- en bandversieringen ontwierp, geloof ik niet dat hij meer daadwerkelijk den burijn of de guts hanteerde. Slechts enkele proefdrukjes dateeren uit dien tijd, want, zooals hij zelf opmerkte, hij sneed veel onbruikbare dingen in onbruikbaar hout. Toch blijft zijn boekhandel-diploma ten bewijze dat ook hij in de moderne houtsnijkunst een der voorgangers geweest is. Was de houtsnede voorheen - wij denken aan die naar teekeningen van Doré, Rochussen en zoo vele anderen - een nagesneden pen- of pot-loodteekening geweest, nu werd de teekening bepaald door de werkwijze. Terwijl dan ook, om slechts een klein technisch voorbeeld te noemen de overkruiste lijn gemakkelijk te teekenen is, maar zeer moeilijk te snijden, zal men ze in de moderne houtsnede slechts bij uitzondering aantreffen. De burijn steekt het best de niet-onderbroken lijn, en de halftinten zullen dus in dit geval gevormd worden niet door arceeringen maar door evenwijdige breedere of smallere lijnen, en zoo zal de gesneden lijn, die Dijsselhof met een vlijmscherp mesje in het langs-hout trok, een ander karakter dragen dan de burijnlijn, door De Bazel in het kops-hout gestoken.
In dien zelfden tijd, omstreeks 1895, ongetwijfeld wel aangemoedigd door het werk van Dijsselhof, voelden ook De Bazel en Lauweriks, die ten bureele van den architect P.J.H. Cuypers werkten, den invloed der moderne sier kunst en na betrekkelijk korten tijd richtten zij dan ook een werkplaats voor versieringskunst op, waar zij, naast vele andere dingen, toen ook illustraties in houtsnede maakten, voor een, onder redactie van Meng staand weekblaadje: getiteld Licht en Waarheid. Het waren geheel vlak gehouden illustraties in zuiver zwart-en-wit, zonder tusschentint of poging tot schaduw. Hoewel zij veel samenwerkten, is er toch een zeer kenmerkend verschil tusschen beider werk. Vooral dat van De Bazel muntte uit door een geprononceerd technisch kunnen. Trouwens De Bazel hechtte zeer veel aan het goed en zuiver behandelen van het materiaal, aan grondige vakkennis. En zien wij latere houtsneden van enkele jongeren, dan | |
[pagina 108]
| |
verbazen wij ons wel eens dat dezen er geen oogenblik meer aan schijnen te denken, dat om een vak te beoefenen - in casu het houtsnijden - ook vakkennis vereischt wordt. De Bazel en Lauweriks, zij sneden niet in de letterlijke beteekenis van het woord, maar zij graveerden. Zij staken met een burijn, en graveerden met fijn geslepen holle machine-naalden in het harde palm- of beuken-kopshout; en het was deze wijze van bewerken, die in tegenstelling met de zuivere snede van Dijsselhof, aan hunne illustraties en versieringen een bepaald karakter gaf. Veel van hun eerste illustratieve houtsneden dragen dan ook zeer duidelijk de kenmerken van wegsnijden, d.w.z. het systeem, door Bewick het eerst beoefend, van de witte lijnen in zwarten fond; een werkwijze die met den burijn in het kopshout als van zelve ontstaat. Later sneden zij, vooral de Bazel, hunne vaste en strakke spiraallijnen, hun aan visschen en vogelkoppen herinnerende ornamenten; men denke slechts aan het prospectus van het, bij den kunstzinnigen uitgever Kleinmann verschijnende, tijdschrift voor ‘Vercieringskunst’. Dat De Bazel en Lauweriks tot het maken van houtsneden kwamen lag betrekkelijk voor de hand. Zij hadden op het bureau van den bouwmeester van 's Rijks Museum een voldoende ervaring opgedaan om het verband te kennen tusschen architectuur en decoratieve kunst, tusschen meubel en versiering. En al mogen de inzichten van den leerling van Violet le Duc een geheel andere geweest zijn dan de hunne, wat zuiverheid van beginsel betreft, wat logisch begrip omtrent de eischen van het materiaal en het handwerk aangaat, hadden zij hier een leerschool doorloopen, die voor hun latere werk van zeer veel steun zou zijn. Slechts een korten tijd, ongeveer een vijftal jaren, hebben beiden hunne houtsneden gemaakt en behalve de eenigszins gestyleerde verbeeldingen, die verband hielden met den tekst uit ‘Licht en Waarheid’, dateeren uit die periode vele adreskaartjes, geboorte-kennisgevingen, en ook boekversieringen. Onder de laatste noemden wij reeds het prospectus en vignetten voor Vercieringskunst, en mogen wij niet vergeten de letters en vignetjes uit de Kerstuitgave van den ‘Hotelhoudersbond’. Als architecten gewend aan constructie ven opbouw, zochten zij dit ook in hunne ornamentaties, en pasten hierbij een, mede door den architect Jan de Groot, gevonden, geometrisch systeem toe, dat rust en steun aan hunne composities gaf; daarbij had De Bazel in dien tijd een voorliefde voor Egyptische en Assyrische kunst, die zich in zijn ontwerpen uit die jaren wel afspiegelt. Met Dijsselhof en Cachet zijn ongetwijfeld Lauweriks en De Bazel, zij het ook in andere richting, van invloed geweest op de latere ontwikkeling der houtsnijkunst. (Slot volgt). | |
[pagina XXVII]
| |
k.p.c. de bazel.
houtsnede.
k.p.c. de bazel.
houtsnede. | |
[pagina XXVIII]
| |
orchideën.
koning en paus.
lente.
j.l.m. lauweriks. - houtsneden. |
|