De geboorte van Kaïn,
door Else Bukowska.
IN de hut, opgetrokken van klei en gedekt met takken en bladen, was Eva alleen met den kleinen Abel en wachtte de geboorte van het kind, dat zij droeg. Adam was op de jacht met zijn hond en schuilde waarschijnlijk ergens voor het onweer. De kleine Abel sliep, in weerwil van het lichten en het rollen van den donder. Hij was blond en blank en leek op Adam, zijn vader en hem aanziende, herinnerde Eva zich het paradijs, waar zij hem had ontvangen zonder te weten, dat zij hem baren zou in smart en ellende....
En zij zag weer den grooten tuin, waar zij zoo gelukkig was geweest en de dieren en de boomen met hun gouden en purperen vruchten. Zij dacht aan den dag van het ongeluk. De slang had zich tot Adams oor gebogen en de oogen van Adam hadden den boom met de verboden vruchten aangezien. De vrees des Heeren, die had verboden, de vruchten van dien boom te plukken, hield hem terug. Maar hij had tot Eva gesproken en over heur haren gestreeld; uit zijn woorden had zij het verlangen gevoeld, de vrucht te bezitten en zij was in den boom geklommen om ze te plukken. In de oogen van den man had zij zijn dank gelezen, maar de straf was gekomen en Adam beschuldigde de vrouw, die de Heer hem had gegeven en de vrouw beschuldigde de slang. En alle drie waren voor eeuwig vervloekt. Het paradijs was verloren en de man en de vrouw naar buiten gejaagd in de wildernis. De nachten waren koud en de dagen gloeiend heet. Des nachts schuilden zij in de grotten en overdag zochten zij de schaduw der boomen. In een kouden nacht, toen buiten de wind huilde, baarde Eva Abel. Toen de geboorteweeën haar lichaam verscheurden, boog Adam over haar heen en hield haar fijne bruine vingers in zijn groote sterke hand. Toen eindelijk het kind geboren was, heerschte er een groote vreugde in de grot, vaag verlicht door de manestralen. En beider tranen vielen op het hoofd van den jonggeborene.
Wat was dat lang geleden... Daarna hadden zij lang geloopen en eindelijk een vruchtbaar land gevonden. Zij bouwden er een hut van klei en dekten haar met takken en bladen. Er groeiden vruchten om het huis heen, maar zij waren klein en zonder smaak, vergeleken bij de vruchten van het paradijs. En Adam werd stil en sprak alleen maar, om zijn treurig lot en de vrouw, die hem het paradijs had doen verliezen, te vervloeken. Eva zweeg, maar een doffe haat kwam in haar op, als zij haar man zag thuiskomen van de jacht met zijn hond, zijn vriend, tegen wien hij zacht en teeder sprak, en die met hem samen was, gedurende de lange dagen, die hij buitenshuis doorbracht.