standje geven; gisteren moet ik vergeten hebben te betalen; Stang heeft hem opgedragen, mij te zeggen, dat van het plan niets komt....
De man met het volle-maangezicht vroeg minzaam:
- Juffrouw Fels, niet waar?
En op haar toestemmend knikken:
- Ja, ja, ik ken u wel. U zoekt meneer Stang, Hij wacht u, dadelijk links om in den hoek.
Stang was al opgesprongen. Hartelijk schudde hij haar de hand.
- Leuk dat u gekomen bent. Wacht, laat me u met den mantel helpen.. Is deze plaats goed....? Zóó, we zitten hier rustig.
Judith stuitte zijn makkelijk praten:
‘Ik moet beginnen, u te zeggen, dat ik thuis niets van uw uitnoodiging, samen te lunchen, verteld heb. Ze zouden me hebben uitgelachen.
‘Dus....?’
‘Ze wachten me met de koffie.’
‘Kostelijk: “ze wachten me thuis.” U schijnt nog niet te weten, dat ieder schepsel aldoor “thuis wordt gewacht.” Mag ik dat even voor u opknappen?’
Voortvarend had Stang al een kelner geroepen. Het volgende oogenblik lag het vloeiboek met schrijfpapier voor hem. Haastig krabbelde hij wat, dat hij Judith liet lezen. Glimlachend keurde ze het goed, bewonderend die kloeke doortastendheid, deze tegenwoordigheid van geest, iets anders dan de artiesten in haar kring.
Intusschen wachtte de chasseur, kwieke jongen met brutalen blik, in een kluchtige houding. Toen hij weggestoven was, zei Stang:
‘Zullen we beginnen?’
Weer was er van zijn kant dat vertrouwelijke en vertrouwenwekkende, het schuiven van de bovenarmen met de gevouwen handen over de tafel heen. Zijn blik zonk in den haren, open bleef ze hem aanzien. Dit was iets onbekends: een ander wezen, een man, die zelfs een heer was, die haar au sérieux nam, die belangstelling toonde voor haar. Hij raakte even haar hand. Ze had dit verwacht, het had niets onbeschaamds, zelfs was ze er blij mee. Toen rechtte hij weer den rug, den kelner wenkend.
‘Vindt u goed, dat we dan maar beginnen?’
Ze waren de eersten te midden van de witte stolpen der sneeuwige tafels. Ze bewonderde het van zelf sprekende gemak, waarmee hij het menu samenstelde, vlug en zakelijk in een toon van hoofschheid, welke haar de beslissing liet na haar die te hebben ingegeven. In een ommezien had hij alles bedisseld. Toen ondervroeg hij haar met den blik. Rustig zei ze, als had hij inderdaad wat gevraagd:
‘Ik wacht uw voorstel.’