| |
| |
| |
Kinderafbeeldingen,
door Cornelis Veth.
DE onder protectoraat van de Vereeniging ‘Kunst aan allen’ georganiseerde tentoonstelling van kinderafbeeldingen in het tijdelijk Gemeente-Museum voor Moderne Kunst in Den Haag moest uit velerlei oorzaak de aandacht trekken. Om de sentimenteele overwegingen, die een deel van het publiek zich speciaal voor het kind deden interesseeren, en die hoe weinig ook uit kunstzin geboren, althans heel wat mooier zijn dan vele andere motieven tot tentoonstellingsbezoek, nu maar buiten beschouwing te laten, het overzicht dat zulk een verzameling biedt, is tevens vrijwel een overzicht van de Hollandsche kunst sedert de 16de eeuw, en voor wie het zoo begrijpen wil, een aanschouwelijke les in kunstgeschiedenis. Men kan er, van het oudste aanwezige kinderportret, af, dat van Jan van Scorel, de geheele ontwikkeling, de verbastering, het verval en de langzame wederopkomst onzer schilderkunst in volgen, want in dit hoekje van het kunstgebied teekenen zich de groei, de decadentie en de verschillende verdere fazen af. Wij zien den naïeven ernst van onze realisten, aan het eind der 17de eeuw verzakken tot affectatie en manierisme, wij zien de moeizame pogingen tot gratie in de 18de eeuw, wij herkennen den invloed van het Fransche classicisme aan het begin der 18de, wij worden nog eens herinnerd aan eenige op zichzelf staande uitingen van oprechtheid en schildervreugd in de zwak-romantische eerste helft dezer eeuw, beleven den Haagschen, den Amsterdamschen opbloei, en kunnen zien wat de scholen van thans ten aanzien van dit onderwerp te zeggen hebben.
Men heeft deze tentoonstelling er een genoemd van kinderafbeeldingen; ik denk dat het woord kinderportretten hier vermeden is, omdat niet overal van een werkelijk als zoodanig bedoeld portret sprake is, er zijn fantasieën op het thema kind, zooals de beide van Konijnenburgs, er zijn schilderijen zooals dat meisje in kimono van Breitner en het zieke kind van Suze Robertson, waarbij het kind niet in de eerste plaats het object is geweest; en op het wel als portret bedoelde schilderij van M.v.d. Maarel treedt de kop van den jongen wel ver terug voor zijn blauwe das een sterk-oranje sinaasappel.
In den catalogus, zelfs in den lateren, wordt nog genoemd een werk van Cornelis Troost, ‘de Liereman’, en hieruit maak ik op, dat het aanvankelijk in de bedoeling lag, ook te geven genre-achtige voorstellingen, waarop het kind een belangrijke plaats innam. Men zal hiervan, om de verre consequenties, hebben afgezien; waarom zouden dan ook niet de
| |
| |
gerard terborgh.
helena v.d. schalcke.
j.g. schwartze. portret van thérèse schwartze.
j.w. van delff.
kinderportret.
jacob maris.
kersenetend kindje.
| |
| |
ary scheffer.
mesden de la fayette.
m. kamerlingh onnes.
jongensportret.
i.w.h. tholen.
‘maja.’
| |
| |
prachtige knapen op Adriaan van der Venne's Zielenvisscherij en de vele verrukkelijke kinderen op Jan Steen's schilderijen er bij behoord hebben?
Het wordt bevestigd, dat de Hollandsche, of laat ons zeggen de Noord-Nederlandsche schilderkunst rijk is aan belangrijke kinderportretten. Zij is rijk aan goede portretschilders, en al zijn hier van de besten nog eenige niet vertegenwoordigd, al ontbreekt bijvoorbeeld dat zeldzaam mooie, pas in het Rijksmuseum gekomen meisje van Verspronck, wij behoeven niet te gaan tot de kinderen Medici van Bronzino, de Spaansche princesjes van Velasquez, de van Dijck's, Gainsborough's en andere uitheemsche wonderen, om te ervaren wat de kunstenaar aan zinnelijke en geestelijke schoonheid uit het kind halen kan.
De verschijning van het kind - mij dunkt wij moeten den leeftijdsgrens wat lager stellen dan de commissie heeft gedaan - moet den schilder in velerlei opzicht boeien, om het ontwaken van ziel en intelligentie, en het als een bloem zoo onbevangen wezen. De vreugd aan het zinnelijke schoon wordt bij de uitbeelding getemperd door schroom en teederheid, de karakteristiek door aarzeling tegenover het nog vaag uitgesprokene, en door humor. Het is ons dan ook een leerzame gewaarwording, die meer doet begrijpen dan alle theoretische studie, als wij den zin voor het kinderlijke in het kind in een tijd van manierisme zooals het laatst der 17de eeuw, verloren zien gaan, en den schilder zien zoeken naar sentimenteele hulpmiddelen, naar gevoelvolle poses en lieverige attributen.
Wie niet als trouw bezoeker van onze musea van oude kunst daaraan gewend was, moest bij deze tentoonstelling over den aanvankelijken indruk heen komen, dat het kinderportret in de 16de en 17de eeuw iets stijfs was. Niets is onbilllijker dan dit, vooral door vrouwen spoedig gevelde oordeel, de stijfheid is alleen in de kleeren. Inderdaad hebben de schilders blijkbaar al hun best gedaan om deze opgedirkte en ingepakte dreumessen, die stellig door de trotsche moeders in pontificaal gestoken zijn voor de gelegenheid (ze zullen in die kleeren wel niet hebben gespeeld en gestoeid) om deze babies in hun wijze gesteven groote menschen-pakken onbevangen te doen kijken, en aan hun houdingen, door het hangen van een mandje aan hun arm, door de aanwezigheid van een tegen hen opspringend hondje, natuurlijkheid te geven. Dit is zeker, in de dingen waarop het werkelijk aankomt, in het kijken, in de trekken, in het geheele wezen hebben de oudere meesters het kinderlijke weten weer te geven op een wijze die nog in hooge mate ontroert en bekoort.
Het jongensportret van Jan van Scorel moet in dit opstel genoemd worden, al was het alleen omdat het de oudste aanwezige kinderafbeelding is, maar ook om de zuivere koele behandeling van de verf en de gevoelige teekening; toch heb ik, bij het denken aan wat het kinderportret
| |
| |
geven kan, een nog blijder heugenis aan dat gulle, geestige portret van een tweejarig kindje door J.W. van Delff, dat ook nog in de 16de eeuw thuis behoort. De 12-jarige jongen van Scorel is een wijs kind, al haast een mensch, en men staat er tegenover als tegenover een gewoon portret, - het baby-portret heeft een eigen charme. Toch heeft de gedegen, zakelijke schilder niet getracht iets heel bijzonders te doen, hij heeft het kind niet genaderd als een raadsel, hij heeft de glundere, appelwangige kleuter een mandje in de eene hand gegeven, en een koek in de andere, en het kind lachte terwijl het hem aankeek, ook wel om het hondje dat naar dien koek opsprong. Het kind vergat de stijfuitstaande, pronkerige kleeding waarin het gestoken is, zijn parmantig eigenwijs hoedje, en, hoewel wij ze niet willen vergeten omdat de schilder ze zoo smakelijk geschilderd heeft, ze verhinderen ons niet om te zien, welk een echte, gezonde pret dit kind uit de oogen straalt en hoeveel mannelijke, gulle pret deze stoere Hollandsche kunstenaar ervan gehad heeft. Van dit kloeke stuk op het fijne Terborghje is een heele sprong, er zal zoo wat een halve eeuw tusschen liggen; hier zijn twee fazen van Hollandsche burgerlijkheid, maar nog, ondanks de subtieler coloristische kwaliteiten, de delicatere toon, het teerder kindje, is hier nog diezelfde oprechtheid van portretteering; dat iets oudere kindje is niet mooi, de neus is van boven tot onder te lang, zij is bleekjes en haar groote oogen zijn schuchter. Een derde, alweer iets ouder kindje, is van O. Elliger, het staat in een rijk binnenhuis, een moorenknaap achter haar houdt een papegaai op, wij denken aan Terborgh zoowel als aan Pieter de Hoogh; het kind, in deze rijke omgeving, en met deze bizar-pompeuze begeleiding, is eenvoudig en zedig. Samuel van Hoogstraten, overigens geen aantrekkelijk schilder, wint hier ons hart door een allergenoegelijksten zuigeling in een kinderstoel, een beer van een kind met hard roode wangen,
glimmend van pret. Dit zijn de babies, en ik heb er met bijzondere voorkeur bij stil gestaan. Er is nog een gestorven kindje van ongeveer 1650, waarvan het gezichtje door den onbekenden meester in de strakheid van den dood met beheerschte ontroering is geschilderd - welk een verschil, dit innig droeve portretje, met die allegorie van van Loo, waarop een ander gestorven kindje door engelen wordt opgenomen; een banale verdichterlijking van den dood die alle overtuiging mist, misschien omdat die engelen even materieel geworden zijn als het lijkje zelf.
Het nog altijd mooie schilderijtje van Vermeer, dat er toch wel anders moet hebben uitgezien dan nu met zijn al te scherpe contrasten, geeft een wezentje te zien, dat mij niet zeer kinderlijk meer aandoet, en de zeer lieve en gevoelige portretten van Sandvoort, en van een onbekende, (eigendom Komter, te Amsterdam) het één zacht-voornaam, het ander simpel en zedig, zijn van meisjes die al bijna vrouwen zijn. De Frans
| |
| |
Hals stelt een Zandvoorter visschersjog voor, in kleurige dracht, het met den onmiskenbaren breeden toets gedane kopje heeft toch iets onweerstaanbaar joligs, al mist zulk een kind, in zijn driestheid, wel juist dat, wat wij in het kinderportret zoeken.
De rijke patriciër van het laatst der 17de eeuw beminde den zwier, de gratie, en de schilders, die zijn kinderen afbeeldden, hebben deze in somtijds bestudeerd-achtelooze, somtijds kwasi-arcadische poses geschilderd, en in zijden stoffen, met lammetjes aan linten, en met of kwijnende of overdreven innige blikken. Van dezen tijd komen wij vrij plotseling over de, slechts met een enkel pastel vertegenwoordigde 18de eeuw, op Hodges, die zijn in strakke Empire-kleeding gestoken sujetten toch wel heel eerlijk en intelligent en met smaak geschilderd heeft, van der Kooi, wiens jongetje in zijn engsluitend pakje een aantrekkelijk argeloos cherubijntje blijft, de Bloeme, den oudern Scheffer, die zijn zoon Ary op zijn vlakke manier aandachtig en eerlijk weergaf, op Ary zelf, die de twee meisjes de la Fayette schilderde met ook in de schaduw blank blijvende, breed boetseerende streken uit een edel palet, Fransch van oorsprong, op J.G. Schwartze, die een stijlvol, groot gezien, warm geschilderd portret maakte van zijn dochter Thérèse. Deze schilderijen zijn tegelijkertijd, en misschien wel juist door het onderwerp, een gelukkige greep uit de schilderkunst van de eerste helft der 19de eeuw, die in het portret waardiger vertegenwoordigd is dan in andere uitingen.
De kinderportretten door meesters uit de Haagsche school zijn hier niet overtalrijk; hij die er door zijn aard en talent het meest toe geleid werd, is wel Jacob Maris geweest, en wij vinden er hier dan ook een zestal. Zijn penseel had in zulke gevallen een zeldzame gratie; niets bevalliger en harmonieuser dan het geval met den vioolspelenden jongen. Lichter nog van toets is de schilder van het zware Hollandsche landschap in die twee beeltenissen van kleine kinderen. Het meisje met de donkere droomende oogen van Mathijs Maris is den eigenlijken kinderleeftijd voorbij, maar in haar blik blijft nog iets van die argeloosheid die wij den schilder van het kinderportret zoo gaarne zien opvangen. Hoewel zijn kleur en schilderwijze naast die van J. Maris een zekere zuiverheid en distinctie mist, heeft Jozef Israëls in dat visscherskindje een van de beminnelijkste baby-afbeeldingen gegeven die men hier aantreft, deze ‘zus’ is zoo volkomen levend en zoo zonder zelfbewustheid lief. Mauve's schetsje, dat er nauwelijks op staat, is in zijn gevoeligheid hier een unicum.
De Josselin de Jongh, met wien de reeks onzer eigenlijke portrettisten is begonnen, heeft, dunkt mij, nooit heelemaal zijn stijl gevonden, ook niet in dit meisjes-portret, waarin tegelijkertijd iets van chic en iets van deugdelijkheid wordt betracht. De vertegenwoordiging van Therèse Schwartze door dat al te veel op het suave gerichte kinderkopje en de
| |
| |
oudere, romantisch-sentimenteele compositie is niet geheel wat zij zijn kon. Haverman daarentegen toont zijn verschillende kanten, eerst in het picturaal geziene jongetje van van Soest, en dan in de andere, meer geteekende portretten. Jan Veth liet een bepaalde periode spreken door de zeer concies en blank behandelde portretten van een meisje en een schrijvend jongetje. Van de beide, juist als portrettisten van kinderen zoo bekende schilders Spoor en Rueter, is de laatste hier alleen waardig en in al zijn frischheid gerepresenteerd; het jongetje met veertje van den eerste is mooi als schilderijtje, maar laat van het kind niet veel zien. Nog twee schilders, die onder meer ook door kinderportretten een grooten naam hebben, Toorop en Sluijters, komen hier niet ten volle tot hun recht. Het lijkt misschien wat gezocht, als ik zeg dat ik van den eerste het profielportret liever zie, maar het geeft meer gelegenheid de edele virtuositeit van zijn contouren te bewonderen, en minder, om in de oogen een gewilde, niet waarachtige fraaiigheid op te merken. Jan Sluijters' schilderij is een mooi, juichend en stralend geheel; het kindje maakt er een niet minder mooi deel van uit, maar hij heeft veel sterker karakter gelegd in sommige van zijn onvergelijkelijke, doordringende baby-teekeningen.
Een oprechte en gulle teekening van H.E. Mees, de innige, trouwhartige kindertjes van Laurent Verwey geven, zonder bijzondere charme van faire, genot door de wijze waarop zij het kind bestudeerd en begrepen hebben.
Maar tot de in hun soort klassieke uitingen van dezen aard behooren het statige, diep schouwende portret door Witsen (dat helaas in slechten staat is), het vast geschilderde, bloedrijke kopje van de Zwart, Floris Verster's prachtig profielportret van een frisschen, kloeken jongen, één stuk natuur, en dat andere van Kamerlingh Onnes, dat zeker een van de allermooiste schilderijen op de geheele tentoonstelling is, en als tegenhanger hiervan zou kunnen gelden, van een teer-blanken knaap, stadskind stellig, breed maar met uiterst subtiele nuances van toon in blonde en zilverachtige tinten geschilderd.
Objectiever, maar met een volle, innige overgave zijn de als beeltenis bijna ideale werken van Tholen geschilderd. Vooral dat eene meisje Maja is wonderlijk mooi, zonder iets van opzettelijkheid of grootdoenerij, als van zelf gegroeid.
Van het modernste werk valt niet zooveel te zeggen; ten deele, als bij de Wiegmannen en Charley Toorop, is het subjectief op goedkoope wijze. Zeer gunstig steken daartegen af de portretten door Henk Meijer en Jaap Weyand. Tegen beide zijn bezwaren, men zou kunnen vinden dat in het eene te veel rood, in het ander te veel blauw is, maar het zijn beide composities waarin de realiteit met geest en smaak verwerkt is en beide hebben den aard van hun onderwerp weten op te nemen.
|
|