Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 34(1924)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 226] [p. 226] Rozen, door P. Otten. O onbewegelijke rozen, boven De welving buigend van het rank kristal, Waarin alreê de spiegelingen dooven Der vensters in den avondval - Hoe heeft in dit verbleekend nachte-nadren De klaarheid van uw kleur niet ingeboet? Want niet bij dage waren uwe bladren Van zoo een schoonen, diepen gloed. Nu lijkt het uur van uw volmaakt ontluiken, 't Geheimst bedoelen van uw hart, vervuld: Het is of 't donker leven van de struiken, Hun lange sluimring en geduld, Hun sappen drinken uit der aarde wellen En krachten zaamlen, dat het loof ontsproot, En, groeiend snel, een groene knop ging zwellen Aan 't einde van een tengre loot, En dan het wijken, in het morgen gloren, Van de geslipte kelk, dat blad na blad Zich rechtte en praalde in 't prille licht geboren, Naakt en van koele droppen nat, En eindelijk het wonderlijk gebeuren, Dat gij, geplukt door een zorgvuldge hand, Nu, in een vaas vereenigd, met uw kleuren Deez grijze schemering doorbrandt - [pagina 227] [p. 227] Of àlles van uw leven uit moest loopen - Lots vele schakels schoon aaneen gereid - Tot dezen rijksten bloei, zoo vol en open Voor mijn verrukte aandachtigheid. En wijl ik in het welig-zachte duister, Dat binnenvloeit uit de verlaten straat, Het schoon beschouw van uwen brozen luister, Het wonder van uw evenmaat, Komt in mijn diep verwonderd hart geheven Een ijl en duizelig besef, dat ik Door alle daden van mijn vroegre leven Moest rijpen tot dit oogenblik, Deez zuivre stonde van verstild bezinnen, Van zilvren schemering en eenzaamheid. Om uwe schoone wijsheid te gewinnen Ben 'k nu, en eerder niet, bereid. Nu kon in mijnen waan een waarheid rijpen, Een zoete erkenning, nieuw en ongehoopt, Die het verwijderde mij doet begrijpen En met het eigne samenknoopt: Dat, rozen, wij diep-in bij eenen hooren, Verwant zijn in een heimelijken bond; Dat gij en ik ergens onz' wortels boren In eenen zelfden vollen grond, Waaruit gij, rozen roerloos, moogt ontvangen Uw maatvol, louter schoon gebenedijd - En ik mijn onrust en mijn vaag verlangen, Mijn verzen en mijn heerlijkheid. Vorige Volgende