deze de invloed van den grooten strijd voor maatschappelijken en kultureelen vooruitgang in deze overgangsperiode.
Willen wij de kunst dus begrijpen dan moeten wij haar in verband met de hedendaagsche ontwikkeling der menschheid brengen.
Het tijdvak waarin wij leven, kenmerkt zich niet door rust, het geeft geen gelegenheid voor een stil overpeinzen der individuen. Integendeel, het kenmerkt zich door snelle verandering, actie en omwenteling. Niet de statiek, maar de dynamiek is het kenmerk van het hedendaagsche.
De geweldige gebeurtenissen van dezen tijd; de tegenstellingen der ideologiën; het individualisme contra kollectivisme, dat het sterkst in den strijd tusschen kapitaal en arbeid tot uiting komt, de reusachtige vlucht der wetenschap, de vooruitgang der techniek, de groote oorlogen, dit alles moet den werkelijk levenden kunstenaar beïnvloeden. Wie dit alles niet aanschouwt en zich liever in zijn hoekje terugtrekt, sluit zich van het werkelijke leven af.
De ‘levende’ kunstenaar in dezen tijd is niet hij, die in rustig overpeinzen wil scheppen, doch iemand, die veelal in onrustig zoeken een nieuwen weg tracht te vinden.
De ‘levende’ kunst moet echter niet verward worden met het snobisme, dat zich ook veelvuldig in de moderne kunst voordoet en dat zijn succes in de reclame zoekt. Reizigers in nieuwe woorden en namen, stichters van reclameachtige kunst-tijdschriften en krantjes, die hun waren aanprijzen bij het sensatie-zuchtige publiek, vallen buiten onze beschouwing.
Deze uitwassen komen in Rusland gelukkig niet voor en hun succes zou er niet groot zijn.
Voordat wij over de verschillende kunstgroepen spreken, is het van belang iets van de toestanden der kunstenaars en de organisatie van het kunstleven mee te deelen.
Van alle kunstenaars zijn het voornamelijk de jongeren geweest, die het meest actief waren na de revolutiedagen van 1917.
Deze jongere kunstenaars noemt men daar de linker-kunstenaars en ook wel, eenigszins spottend, futuristen. Het futurisme, zooals wij dat kennen, heeft echter niets met hun werk te maken.
Dit waren de kunstenaars, die in het eerste revolutiejaar de leidenden waren en door den Russischen volkskommissaris van kunst Loenatscharsky gesteund werden. (Dit in tegenstelling met andere landen, waar het doode conservatisme bij de ‘officiéelen’ gepatenteerd schijnt te zijn).
Later hebben zij, om die bevoorrechte plaats te kunnen handhaven, dikwijls moeten strijden. Maar totnogtoe hebben zij haar weten te handhaven.
Deze verandering van leidende personen bracht natuurlijk een vernieu-