Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 34
(1924)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |
Een stuk zilversmeedwerk in het van Stolk-museum te Haarlem,
| |
[pagina XXI]
| |
rogier v.d. weijden(?) karel de stoute (berlijnsch museum).
jan van eyck. boudewijn de lannoy.
reliekgroep, voorstellende karel den stoute met st. joris. gouddrijfwerk door gerard loyet, 1466/7. bisschoppelijk museum te luik.
deel van een reliekgroep, voorstellende boudewijn de lannoy. zilverdrijfwerk ± 1430. van stolk-museum te haarlem.
| |
[pagina XXII]
| |
deel van een reliekgroep, voorstellende boudewijn de lannoy. zilverdrijfwerk ± 1430. van stolk-museum te haarlem.
| |
[pagina 85]
| |
één een draak overwon, de ander op 32-jarigen leeftijd den Franschen Koning Lodewijk XI, beruchter en niet zaliger nagedachtenisse, versloeg, en twee jaren later hem in een nieuwen oorlog gevangen nam en in triomf met hem (de vazal met zijn leenheer!) het geheele land doortrok, als ware het een kermiswonder. Zijn beroemdheid dankt dit groepje - naast de zeldzaam-fijne techniek - aan de kostbaarheid van het materiaal, die het tot een unicum maakt. Er zijn in dien van weelde overvloeienden tijd zeker wel meer zulke beeldjes en groepjes in goud vervaardigd, maar die zullen vanwege het materiaal aan de begeerlijkheid ten offer zijn gevallen. Dit groepje, dat tot de schatkamer van de kathedraal van Luik behoort, is vervaardigd tusschen 1466 en '67, hoogstens een jaar vóór Karel's troonsbestijging dus, en daar hij den keten van het Gulden Vlies draagt, is het vermoedelijk (in verband met een nog nader te noemen reden) gemaakt ter eere van zijne opname in de Orde, die een vastgesteld aantal leden bevatte en dus zelfs den zoon van den stichter der Orde niet op kon nemen, vóór er een plaats open kwam. Die plaats kwam blijkbaar open even vóór het overlijden van zijn vader.
Een soortgelijk beeldje als dat van Karel den Stoute, maar in zilver gesmeed en naar schatting 1/3 grooter, (33 c.M. hoog), bevindt zich in het Van Stolk Museum te Haarlem: ook geknield op een kussen, ook in harnas, ook met het Orde-teeken van het Gulden Vlies, en ook een reliekkoker met beide handen aanbiedend. (Haar, kussen en reliek zijn van verguld koper). Het stamt, naar de geleerden hebben uitgemaakt, uit de eerste helft der 15e eeuw, maar is zonder datum, en incompleet, want zonder voetstuk, zonder helm en zonder handschoenen, en zonder beschermheilige. De geslachtsnaam van den voorgstelde is echter bekend, daar het op den schouder en op de borst van den naam Lannoy in Gothische letters, en op de borst van het wapen der Lannoy's is voorzien. Men weet daardoor, dat het voorstelt: Baudouin (Boudewijn) de Lannoy, in 1387 geboren, Kamerheer van Philips den Goede, en bij de instelling van het Gulden Vlies tegen het einde van 1429 tot Ridder in de Orde benoemd, mede omdat hij tot het gezantschap had behoord, dat in den herfst van 1428 de hand was gaan vragen van Isabella van Portugal, (van welk gezantschap ook Jan van Eyck deel heeft uitgemaakt om het portret van Isabella te maken). Aangenomen mag worden, dat Baudouin niet op een willekeurig tijdstip maar ter eere van zijn opname in de Orde, dit beeldje met den thans ontbrekenden beschermheilige heeft laten maken, om het met de kostbare reliek (ongetwijfeld voor deze gelegenheid van | |
[pagina 86]
| |
een pelgrim tegen hoogen prijs gekocht) te doen plaatsen in de kapel van het klooster, dat zijn bijzondere bescherming genoot. Want hoe kon men de toetreding tot een Orde, die de bescherming der Moederkerk beoogde, beter inzetten dan door persoonlijk aan de Heilige Maagd een reliek aan te bieden? Tot nog toe heeft men deze overweging niet laten gelden en (omdat de ketens pas in den loop van 1431 door den goudsmid zijn afgeleverd, waarna de plechtige uitreiking plaats had met begeleiding van weelderige feesten) het jaartal 1431 eenvoudig als vroegst mogelijken datum beschouwd. Het is echter éér de laatst waarschijnlijke datum, want de mogelijkheid is over 't hoofd gezien, (de waarschijnlijkheid dus zooveel te meer), dat het reliekgroepje besteld, ontworpen en uitgevoerd is geworden, vóór de ketens werden uitgereikt, ja zelfs vóór ze waren ontworpen, dus onmiddelijk na de benoeming (toen de voorgestelde 42 was). Het Ordeteeken toch (het Gulden Vlies: een om zijn middel opgehangen schapevachtje) hangt niet aan den bekenden keten met de vierkante schakels, maar aan een touwtje om zijn nek! Nu zijn er vele portretten uit later tijd bekend, waar het Gulden Vlies ook aan een touwtje of koord hangt, maar toen was het aantal leden uitgebreid geworden en de rijkdom van den Vorst achteruitgegaan, zoodat die Leden misschien in 't geheel geen keten hebben ontvangen, of veel later, jaren na de benoeming. Baudouin echter ontving den keten in 1431, zoodat van hem is aan te nemen, dat hij niet het geduld heeft gehad, te wachten, zelfs niet tot de ketens door den goudsmid waren ontworpen.
Twee werkelijke meesterwerken heeft - voor zoover bekend - deze Baudouin op zijn credit.Ga naar voetnoot*) Behalve het hier besproken beeldje n.l., nog een geschilderd portret (vroeger ondersteld vóór te stellen Baudouin's zwager Jean de Roubaix, óók Kamerheer en Ridder van de Orde van het Gulden Vlies, maar veel ouder), in 1900 door het Berlijnsche Museum aangekocht en zonder tegenspraak op naam van Jan van Eyck gezet. Hij is er gekleed in het purper damast met de geelgroene eikenloof-versiering der Orde, en gedekt met den hoogen hoed van Kamerheer, terwijl hij als teeken zijner Kamerheerlijke waardigheid een dunne witte roede (een gewoon geschild boomtakje!) in de handen houdt. Hij houdt het in beide handen, alsof | |
[pagina 87]
| |
hij er koek mede ging hakken. Het zal de voorgeschreven houding zijn geweest als hij zijn dienst vervulde, zooals thans de soldaat zijn geweer presenteeren moet. Het portret moet, daar het den keten der Orde vertoont, van na 1431 zijn. Stylistisch wordt het geschat op omstreeks 1435. Baudouin zou dan 48 zijn geweest, dus een kleine 6 jaren ouder dan hij waarschijnlijk op het beeldje is. Nu is op het beeldje de kop veel jeugdiger; veel forscher, vierkanter, zoodat de zware jukbeenderen iets minder sterk spreken. En op grond van dat groote verschil, dat men niet gerechtvaardigd acht door het geringe verschil in leeftijd, heeft men ondersteld, dat de voorgestelde niet zou zijn Baudouin, maar zijn veel oudere zwager. Men heeft dat gedaan ondanks het bestaan van een manuscript uit de 16e eeuw (de beroemde Recueil d'Arras, de Artikelen en Ordonnantiën van de Orde bevattende) waarin onder de 15 teekeningen naar portretten van Leden der Orde één - blijkbaar een copie naar het Berlijnsche portret - tot onderschrift den naam Baudouin de Lannoy draagt. Toen het beeldje echter gemaakt werd, kan hij ten eerste 2 jaar jonger zijn geweest dan men tot nog toe onderstelde, en had hij ten tweede juist een guren, barren winter in eigen land ontloopen, daar de reis van Oct. tot het voorjaar had geduurd; een zeereis van zeven weken heen, en misschien een even lange zeereis terug gehad (en op zee eet men voor twee), en den langen winter in Portugal met zonnebaden door kunnen brengen, voor zoover de schranspartijen, waarop toentertijde een gezantschap werd onthaald, (en die ware vetmesterijen waren) dat toelieten. Het portret daarentegen is gemaakt, nadat hij in 1433 zijn vrouw verloren had, en die factor is geheel buiten rekening gelaten. Daaraan zou het te wijten kunnen zijn, dat hij er zoo ouwelijk, rimpelig en vooral met zulke holle kaken op is afgebeeld. Gewetenswroeging (zoo deze man met den hardvochtigen, onverbiddelijken blik daarvoor toegankelijk is geweest) zal hij wel hebben weten te stillen met een rijke gift aan het klooster, dat zijn groepje gehuisvest had gekregen. Maar hartzeer? De onderstelling, dat hij daaraan heeft kunnen lijden, is niet zoo absurd, als het den oppervlakkigen, tammen lezer moge schijnen. Borger, die, zooals zijn naam (in Noordelijk dialect geschreven) aanduidt, een burgerjongen was, dichtte na het verlies van zijn onvergetelijke eega: ‘Eer keert de Rijn weer tot zijn wellen,
Eer ik dien slag vergeten zal’,
maar een paar jaar later was hij zijn onsterfelijke liefde glad vergeten. Ridders en Vorsten waren van andere makelij. | |
[pagina 88]
| |
Hun hartstocht, die hen eenerzijds tot woestelingen en wreedaards deed zijn, deed hen anderzijds aan hartzeer bezwijken, en (tweede tegenstelling) in plaats van een poover rijmelarijtje schrijven, een kostbaar en kunstzinnig Mausoleum stichten. De bekende Perzische vorst Sjah - Djihan, die op zijn onderdanen en zijn vijanden de behandeling toepaste, welke in z.g.n. donkere tijden gebruikelijk was bij een flinken man (en noodig om eerbied en eerbiediging af te dwingen), was ontroostbaar over het verlies van zijn geliefde Noer-Djihan, en het geweldige Mausoleum, dat hij te harer eer en nagedachtenis op liet richten,Ga naar voetnoot*) was niet in staat zijn smart te lenigen. In de geschiedenis zijn zulke sympathieke liefdes bij schijnbaar harteloozen lang niet zeldzaam.
Het brute, onmeedoogende van den rauwen krijger en gouddorstigen hoveling hebben beeldje en portret gemeen, en in de prachtige vertolking hiervan is dit beeldje als portret verre de meerdere van het gouden beeldje van Karel den Stoute, die wel beminnelijker zal zijn geweest, maar in elk geval toch ook een mannetjesputter. Het beeldje is zelfs ongemeen van karakter-uitbeelding en zonder ophef kan worden gezegd, dat het tot het allerbeste edelsmeedwerk der Middeleeuwen behoort. Het meeste in deze zoo moeilijke techniek reikt òf niet boven een grove onbeholpen uitvoering, òf niet boven het zoetelijke uit. Is het als zoodanig bijzonder belangrijk, interessant is het bovendien. Omdat het het éénig bekende beeldje is van de 21 leden, die lid der Orde werden bij de oprichting, terwijl aangenomen mag worden, dat alle leden, die tot deze geloovige Orde toetraden, zich wel gehaast zullen hebben een reliek te verwerven en dat op de gebruikelijke wijze aan de Heilige Maagd aan te bieden. Aan concurrentie-nijd willen wij zelfs niet denken als drijfveer om voor den ander niet onder te willen doen. Het klooster, dat door Baudouin met giften werd gezegend en daarom ook met dit beeldje en zijn beschermheilige als reliekgroep werd begiftigd, heeft tot voor kort het groepje onder zijn dak gehad. In het midden der 19de eeuw heeft de Prior van het klooster het groepje meegenomen naar België, en onderweg eerst den Beschermheilige (aan een niet bekenden persoon), daarna Baudouin aan den Burgemeester eener Belgische Gemeente verkocht, die het aan het Van Stolk-Museum overdeed. |
|