| |
| |
[pagina t.o. 73]
[p. t.o. 73] | |
louis corinth.
portret van peter hille.
kunsthalle, bremen.
| |
| |
| |
Lovis Corinth
door Marius Daalman.
RUIM twintig jaar geleden werd ik in Berlijn - waar men tegenover vreemdelingen geen vooroordeelen heeft - in een kring opgenomen, die hoofdzakelijk bestond uit letterkundigen, geleerden, musici en ook enkele, wat hun geest betreft ‘hoogere’ ambtenaren.
Op een zomeravond, 't liep al tegen de vacantie, trof ik aan onzen Stammtisch slechts een enkel heer, dien ik nog nooit ontmoet had. Wij stelden ons aan elkaar voor, met het eenig resultaat, dat we elkaars namen niet verstonden. Het scheen hem ook in 't minst niet te interesseeren wie ik was, waar ik vandaan kwam, welk beroep ik uitoefende, wat voor titels ik bezat. Deze houding was zeer on-pruisisch. Voor 't overige echter liet het uiterlijk van den man mij niet in twijfel, dit moest een landsman van Bismarck zijn. Dezelfde woeste knevel, dezelfde dreigende wenkbrauwen in een breed, massief hoofd: ook zijn figuur was massief en scheen voorbestemd om veel te zitten. Blijkbaar hechtte deze onbekende weinig aan élégance en als ik hem niet aan onzen tafel gevonden had, had ik hem voor een houtvester gehouden zoo juist uit zijn bosschen gekomen; misschien voor een grondbezitter, die met patriarchale autoriteit zijn knechten en meiden en zijn koeien regeerde. - Wanneer ik toevallig niet juist aan 't schrijven ben, is mijn natuur niet precies mededeelzaam. Mijn vis-à-vis echter overtrof mij nog in zijn aangeboren neiging tot zwijgen, terwijl ook zijn eetlust, en meer nog zijn dorst, mijn niet geringe prestaties overtrof. Toch was er iets aangenaams in met dezen reus te zitten zwijgen, die ondanks zijn martialen knevel iets onschuldigs, ja iets kinderlijks in zijn blauwe oogen had. Soms keek hij een beetje afwezig met droomende oogen langs de wanden van de zaal alsof er iets merkwaardigs te ontdekken viel in die oude rookerige hoeken. Plotseling legde hij een paar bizonder forsche handen voor zich op tafel en vroeg als iemand die niet van conventioneele praatjes houdt: ‘U bent zeker niet uit Berlijn?’ Daarop kwam heel langzaam aan een gesprek tot stand, waaruit ik zoowat na de derde flesch vernam, dat ik den beroemden schilder Lovis Corinth voor mij had.
Den beroemden schilder Corinth? Ik weet nu niet meer of hij dat op dat oogenblik eigenlijk al was. Terwijl ik dit schrijf, en wel onder den indruk van een groote tentoonstelling, waarmee men hem heeft gevierd in de Nationalgallerie, kwellen sommige kunstgeleerden zichzelf met de vraag, wie grooter is: Corinth of Liebermann, Max Liebermann, die vele tientallen van jaren als princeps der duitsche schilderkunst bekend staat, die haar
| |
| |
ontwikkeling niet alleen met zijn penseel maar ook met zijn verstandig en geestig woord geleid heeft. Gebeurtenissen in de kunstpolitiek, de redevoeringen vol geest, die hij als president der Berlijnsche ‘Secession’ ieder jaar bij de opening der voorjaarstentoonstelling hield! En toch kwam er een paleisrevolutie tegen dezen president en Lovis Corinth, van wien men wist dat hij geen politieke of organisatorische talenten bezat, werd door het vertrouwen van zijn collega's in zijn plaats benoemd.
De redevoeringen van mijn nieuwen kennis heb ik dan ook ieder jaar gehoord; dat gebeurde nooit zonder een zekere vroolijkheid. De kunst van spreken in het openbaar is in Duitschland niet zeer verspreid; de forsche man, zwaar in zijn bewegingen, die voor deze plechtigheid zich in zijn Zondagsche jas had geheschen, scheen dit talent ook tot geen prijs te willen huichelen. Corinth las van een omslachtig ontvouwd papier een paar zinnen voor, vergiste zich een paar keer in den tekst en glimlachte daarbij, zich oprecht bewust van zijn naïve onhandigheid. Waarvoor hij dan weer het applaus der geamuseerde kameraden oogstte. Waarom hij ook overigens alleen als goede kamaraad werd beschouwd? Waarom hij nooit als vertegenwoordiger van een richting, als leider of vaandeldrager beschouwd werd?
Deze kunstenaar heeft geen loopbaan gehad, die men duidelijk kan definieeren en ook zeker geen dramatischen ontwikkelingsgang; hij schildert evenzeer van zelf sprekend, evenzeer van nature als de vogel in het bosch zingt, als de mier haar eieren voortsleept, als de bij haar cel bouwt. Corinth heeft steeds beter willen schilderen, maar hij schijnt zich nooit met problemen afgegeven te hebben en er is aan hem geen spoor van een programma of theorie te vinden. Er zijn schilders die men herkent aan hun motieven, hun lievelingsonderwerpen; die in een beslissende periode van hun leven bij een bepaald landschap hebben behoord. Böcklin was een tijdlang Romein, Van Gogh heeft zichzelf in Zuid-Frankrijk ontdekt. Liebermann leerde men kennen toen hij de hollandsche duinen, de oude schippers en nettenboetsters in Noordwijk en de begijntjes in Haarlem schilderde. Corinth is minder afhankelijk van zijn omgeving en tijd; hij zou evengoed een paar honderd jaar geleden hebben kunnen leven, in den tijd van Lucas Cranach of Tintoretto.
Corinth schilderde alles, wat hem in den weg kwam, maar dat was veeleer een innerlijke weg dan de uiterlijk zichtbare van zijn leven met als stations München en Brussel en Parijs en Berlijn. Het was de weg van zijn gemoed, van de voor hem vanzelf sprekende behoefte, om niet alleen weer te geven wat hij opgemerkt en gezien had, maar ook om dat, wat slechts in zijn droomen of verlangens leefde, in een stroom van kleur op te lossen. Met dezelfde forsche handen, die echter ook heel teeder kunnen zijn, schilderde hij portretten, vooral zelfportret, landschappen, stillevens,
| |
| |
schilderijen met veel personen, antiek-mythologische en bijbelsche tafereelen; hij ontwikkelde een onbepaalde veelzijdigheid, een samengaan van aangeboren neigingen en vaardigheden, die niet in een formule uit te drukken waren. Daar hij aan alles en aan niets scheen te hechten, heeft men wel eens aan zijn ernst als mensch getwijfeld, zooals men soms van een buitengewoon begaafd zanger heeft gezegd: hij zingt heel mooi, maar het valt hem te gemakkelijk. Aan Max Liebermann, die zich ook als meester telkens weer voor nieuwe taken stelt, schrijven tegenwoordig sommige kunstcritici een te veel aan intellect toe, van Corinth, die, naast dezen fijn beschaafden groote stadsmensch, een landelijken, bijna animalen indruk maakt, heeft men een tijd lang het tegendeel beweerd. De criticus houdt den kunstenaar graag vast op een oogenblik dat deze zich zeer bewust inspant, dat hij om 't zoo maar eens uit te drukken niet voor zijn plezier schildert, maar zich principieel een probleem stelt, om de kunstgeschiedenis weer wat verder te helpen. Corinth, van den aanvang af als moderne beschouwd, voor het vermetelste onderwerp niet terugschrikkend, schilderde bijv. plotseling een kruisiging, echter niet als iemand, die voor het heilige werk zijn gezindheid of wel zijn palet heeft veranderd: hij schilderde die kruisiging als iets volkomen reëels, iets tegenwoordigs, alsof hij met het volk erbij was geweest. Niet als een nieuwe primitief, of een extaticus, maar zakelijk, als iemand, die heel precies wist, hoe een verscheurd menschenlichaam eruit ziet, en wat voor soort wonden doornen, spijkers of lanssteken maken. Wat men bewondert in een meester uit de renaissance, wilde men van een modernen schilder niet aanvaarden en men vroeg zich af: Waarom maakt Corinth - het was vóór de opleving van de religieuse kunst - plotseling een kruisiging, nadat hij gisteren van ham en kreeft en sinaasappels en de daarbij behoorende mollige verkoopster een zoo schitterend
stilleven heeft geschapen? Hoort hij bij ons of hoort hij er niet bij? Eindelijk moet hij 't maar eens zeggen, of hij van gisteren is, of een morgen wil. Men zou daarop kunnen antwoorden, dat er voor dezen schilder slechts een heden bestaat, dat hij zich nooit gebonden acht aan wat achter hem ligt, en dat men nooit kan voorspellen wat hij nog vóór zich heeft. Alles wat straalt, alles wat zich in kleuren openbaart, schijnt voor hem tot schilderij te worden, zooals de komponist voortdurend muziek hoort. Wie telkens verrast, zal niet steeds kunnen blijven verrassen. Vandaar dat de houding van het publiek tegenover Corinth soms wat onverschilliger werd. Altijd werd hij gewaardeerd, maar de hevigheid waarmee zijn natuur zich in kleuren uitleefde, werd zoo vanzelfsprekend gevonden als een natuurkracht of een sterke bergstroom, waarvan men wel weet dat hij in 't voorjaar boomen meesleurt en rotsen doet wankelen, dat hij in den zomer rustiger en gemakkelijker en soms ook vlakker stroomt.
| |
| |
Alles komt terug. Ik was onlangs in een gezelschap van kunstvrienden, waar veel over Cézanne en Van Gogh gesproken werd, en ten slotte met groot enthousiasme over den nieuw ontdekten Greco, die nu ook door de expressionisten als hun voorvader is aanvaard. Een van de fijnste kunstrechters, die veel denkt en weinig schrijft, had den moed een bewonderend woord over Rubens te zeggen, wat niet zonder lachen als een paradoxen inval beschouwd werd.
Of zou men zich moeten voorbereiden op een nieuwe ontdekking, nadat de schilderkunst van de Renaissance er in de laatste boeken over kunst zoo slecht afgekomen is? De man, die Rubens niet wilde missen, is waarschijnlijk door Corinth tot hem teruggekomen. Wij voorspellen immers in den regel van voren naar achteren. Corinth heeft iets van het bloed van den Vlaming in zich, hij ontsteekt met zijn kleuren een vuur, dat ook wel een vuurwerk zou kunnen worden, hij heeft uit zijn werk denzelfden, rumoerigen triomftocht van kleuren gemaakt, trotsche, volle, rijke kleuren.
Men moet ook zijn werk evenals dat van Rubens in zijn vollen omvang kennen, om in de eerste plaats zijn vruchtbaarheid, zijn zinnenweelde, het geweldig soms zelfs brutaal élan van zijn bij uitstek mannelijk penseel te kunnen waardeeren. Sommige schilders begrijpt men geheel en al uit één schilderij. Weelderige coloristen in hun overvloed kunnen zich niet zoo beperken, zij hebben een breeder leven noodig, en ook de sterkste stroom kan niet altijd even rijkelijk vloeien. Sommige stukken van Corinth lijken fragmentarisch, ze lijden aan leegten, die niet opgenomen zijn in de compositie. Maar zijn werk als geheel heeft rust en waardigheid, het is een wereld met een eigen vegetatie, het is een schepping, die behoort aan één enkelen Schepper, van een produceerende kracht met geheel eigen wetten. Over afzonderlijke stukken van Corinth heeft men gewoonlijk alleen dan gesproken, wanneer zij in hun animale sappigheid bijzonder stout of uitdagend uitvielen, wanneer zij, niet het minst door hun erotische vrijheid, een sensatie verwekten, die de censuur niet meer gooorloofd achtte. Van jaren geleden herinner ik me eigenlijk maar één schilderij van Corinth waarover men ook op andere wijze sprak als over iets dat niet alleen het oog, maar ook de ziel toekwam, als over een belijdenis, die men ook in woorden zou kunnen uiten. Dertig jaar geleden ongeveer schilderde hij den grooten tooneelspeler Rudolf Rittner, - evenals Corinth van boersche afkomst, - als Florian Geyer, als den ridderlijken boerenaanvoerder uit Gerhart Hauptmann's stuk: hoe hij gewond en moe gejaagd zijn tegenstander tot een laatsten strijd uitdaagt. De ridder in de donkere wapenrusting houdt met laatste kracht zijn zwaard en het zwarte vaandel omhoog, het vaandel, dat in zoo vele gevechten gescheurd werd. De ridder ziet zijn tegenstander zonder vrees in 't oog en ook den dood die dreigt achter hen. Toenmaals werd de gelijkenis van het portret
| |
| |
lovis corinth,
rudolf rittner als florian geyer.
lovis corinth.
zelfportret, 1911.
lovis corinth.
max lieberman.
| |
[pagina XVIII]
[p. XVIII] | |
lovis corinth.
frau corinth.
lovis corinth.
‘sommer’ 1905.
lovis corinth.
danae.
| |
| |
des tooneelspelers zeer bewonderd, hoewel Corinth aan die gelijkenis gewoonlijk niet veel scheen te hechten. Bovendien echter bewonderde men in het stuk, dat de ridder op Corinth zelf geleek. Dit portret was zonder twijfel onwillekeurig tot een zelfportret geworden; het tooneel voor den schouwburg geschreven had zich blijkbaar diep in het binnenste van den schilder afgespeeld. Deze Florian Geyer heeft iets van Corinth's gemoed, zijn eenvoud en dapperheid, en ook het naïve, kinderlijke, dat in iederen sterken man leeft.
Lovis Corinth heeft vrijwat uit zijn leven, vooral uit zijn kinderjaren en zijn jeugd verteld en daarmee voor zijn biograaf den weg gebaand. Als hij theoretiseert, is hij niet bepaald origineel - zijn krachtige natuur houdt niet van abstracties -, maar zooals de meeste lichamelijk sterke menschen heeft deze kunstenaar vol levensdrang een onschuldigen, plagenden humor, waarmee hij de dingen en menschen uit zijn naaste omgeving weet voor te stellen. Corinth werd den 21sten Augustus in Oost-Pruisen geboren, in de noord-oostelijkste duitsche provincie, die den grootsten modernen philosoof, Immanuel Kant heeft voortgebracht, echter aan de beeldende kunst geen rijkdommen heeft geschonken. Deze groote vlakte, die met haar langen winter op Rusland voorbereidt, die hoofdzakelijk behoort aan den landbouw en de kleine nijverheid, brengt menschen voort, die breed spreken, breed in het leven staan, en die tegen een niet precies lieflijke natuur moeten zijn opgewassen. Corinth was de zoon van een leerlooier, die nog half als boer leefde. Bij den looier kwam de slager uit de buurt met zijn huiden, nog bloedig; en men zal het aan deze vroege indrukken moeten toeschrijven, dat Corinth zoo vaak teruggekomen is tot de machtige stillevens van geslachte ossen en varkens, zooals trouwens al zijn kleur uit het bloed voorkomt. Wat zag hij in zijn ruwe vaderland? Bedachtzame boeren en handwerkers, die taai met elkaar onderhandelden, grove knechten die in de week goed wisten te werken en Zondags stevig te drinken, en meisjes met breede heupen, die op grove aardigheden even grof antwoordden. Maar de knaap zag ook de melancholische schoonheid van die wijde vlakte, witte nevels 's avonds op onafzienbare weiden, hij zag den breeden Pregelstroom, die rustig de littausche booten met uien droeg, hij zag den blauwigen rook naar een rooskleurigen hemel opstijgen, en als hij wat verder naar het noorden ging, kwam hij aan de gele streep der duinen, waar een paar zwarte dennen zich tegen alle
winterstormen der Oostzee hadden schrap gezet.
Als stevige zoon van den vaderlandschen bodem had de knaap niets tegen deze omgeving, zooals hij zich later ook geschikt heeft in iedere andere: hij was grof met de groven, ruw schertsend met de grappenmakers en ook de grog van den Oost-Pruisischen nationaaldrank heeft hem geen weerzin ingeboezemd. Corinth werd schilder, hoewel men daar in 't
| |
| |
noorden niet precies wist, wat dat eigenlijk was en hij ging in de hoofdstad van zijn provincie, Königsberg, op de schilderacademie, waar hij zich meer amuseerde dan leerde. Echt onafhankelijk van die school schilderde hij toen reeds wat hij zag, zijn vrienden, de schippers en hun booten, zijn schilderkameraden als ze aan 't baden waren, en het liefst de slachterij waaruit het roode bloed in het donkere water stroomde. Zijn penseel hunkerde naar positieve kleuren, daar kwam het op neer; hij had echter niet alleen het temperament maar ook de kracht, deze gloed uitstroomende materie met dezelfde verliefdheid op te zweepen of te streelen. Zijn verf kan brullen, soms in gewelddadige, blufferige overdrijving; maar ze kan ook zingen in de teederste tonen. Corinth ging naar Brussel en Antwerpen, hij betrad vlaamschen grond, die, hoewel milder, toch met zijn geboortegrond verwant is. Echter kan men niet zeggen, dat hij nu begon te schilderen als Rubens of Jordaens of Teniers, ofschoon hij een late nakomeling van deze groote familie is. Van Brussel was hij gauw in Parijs; ook daar is hij geen franschman geworden. Bougereau werd zijn leermeester in de Académie Julian; diens zoete tonen heeft dit teutoonsche temperament niet overgenomen.
De jonge kunstenaar kreeg in den Salon zijn mention honorable, en de ervaren leermeester stelde prijs op den leerling, die zijn kameraden door zijn beerenklauwen imponeerde lang voordat hij hun grappen in hun eigen taal beantwoorden kon. Ce n'est pas mal - zei Bougereau - vous avez du talent; prenez des brosses petites. Maar Bougereau zelf nam breede borstels, en zoo merkt de discipel, dat ook andere leeraren altijd het tegendeel schilderden van wat ze onderwezen. Corinth was geen révolté, was niet tot pathetische oppositie geneigd; hij merkte op, hij liet varen of nam aan, zooals het met zijn natuur overeenkwam. Ook toen hij van Parijs naar München ging, heeft hij zich liever laten overtuigen door de vroolijke avonden in de ‘Allotria’ dan door de programma's der moderne ontwikkeling, die daar jaarlijks veranderen. In dien tijd waren juist de Schotten ontdekt en het vroolijke Beiersche landschap moest er genoegen mee nemen vertaald te worden in een melancholisch Noordsch heideland met gele en altijd zwaar neerhangende wolken. Terwijl het meerendeel naar hartelust volgens de een of andere mode schilderde, kwam Corinth daar weer tot de overtuiging dat de kunstenaar alleen staat, dat hij den strijd alleen tegen zichzelf kan opnemen. Op zijn simpele wijze denkt hij dat daarvoor juist het warmere hart noodig is, dat men ook genie kan noemen. Door de schilders gewaardeerd, bij het groote publiek nog weinig bekend, gaat Corinth dan naar Berlijn, waar de Noordduitscher zich voor goed zal vestigen. De goedmoedige reus ging glimlachend de door het hof en de academie begunstigde kunst voorbij, voor hem sprak het vanzelf dat hij geen officiëelen leerstoel beklom en het zelfs niet eens tot den goed- | |
| |
koopen professorstitel bracht. Berlijn is niet wat men een kunststad noemt en zal dat ook nooit worden. Men kan alle straten en alle cafés doorloopen zonder een enkel wezen tegen te komen dat op een artiest lijkt. Er is
geen kunstwijk, geen gezelligheid die hen verwent, geen camaraderie, die een volkje in het volk beteekent. De kunstenaar moet het daar stellen zonder de heerlijkheid van een mooie natuur, en ook zonder de zelfvoldoening van pittoresk en decoratief te werken. De kunstenaar wordt daar in de werkelijkheid gezet, hij wordt een arbeider zoo goed als alle anderen. Maar de scherpe lucht, die daar zelfs de geslaagden nog tegenwaait, is goed voor mannen.
Corinth zit tot aan zijn ellebogen in verf - heeft een bewonderaar van hem eens gezegd: men merkt het aan zijn schilderijen dat hij er een waar plezier in heeft ettelijke kilo's daarvan dagelijks op zijn doek te spuiten. Zijn schilderijen werden soms onrustig gevonden, alsof ze niet in één punt geconcentreerd waren, alsof ze nog niet in de allerlaatste vorm hun rust hadden gevonden. Men zal moeten toegeven, dat sommige stukken den indruk van improvisaties maken, die hier en daar leege plekken hebben opengelaten. De groote Wilhelm Leibl, die door Corinth zeer bewonderd werd, heeft een scherper contour, hij veroorlooft zijn verf geen kataraktachtig, en soms eigenzinnig neervallen. Zoo kon hij groote composities, die hem niet voldeden, eenvoudig doorknippen of wel ‘parcelleeren,’ zooals zijn bewonderaar het noemde. Al bleven er van een groep slechts een paar koppen over, dan was dat toch altijd nog een schilderij. Bij Corinth zou in dezen zin een deel nooit een geheel kunnen zijn, omdat hij alleen door zijn kleur karakteriseert. Van hem moet men de heele symphonie van tonen hebben, die men bijna meent te hooren. Tönend wird das Licht geboren staat in Faust. Als Corinth bloemen schildert, - hij neemt liefst groote, prachtige bloemen zooals aronskelken, japansche lelies, gladiolus, papagaaientulpen, dan is het alsof uit de wijd geopende kelken een geweldige fanfare klinkt. Nooit is iets bij hem benauwd geschilderd: zijn kreeften noodigen ons tot eten uit, zijn meloenen vergaan van sap, en het stevige meisje dat ze te koop heeft, is ook al even appetijtelijk. Toen deze schilder in Berlijn begon, scheen hij bijna te zinnelijk, te kleurig, te ongegeneerd en als 't ware in hemdsmouwen. Schilderde hij een nymph met een Silenus, dan was het een moderne soubrette met een vette bankier. Uit overlevering of uit boeken alleen heeft hij nooit iets gehaald. Ik herinner mij nog hoe zonderling aanvankelijk zijn Bevrijding van Andromeda door
Perseus aandeed. Daar werd niets van een geschiedenis verteld, niet eens het lijden weergegeven van deze schoone, die jarenlang op den redder gewacht had. Men ziet een blank warm belicht vrouwenlichaam, een oog dat lacht, en op dezelfde manier als iedere coquette vrouw dat doet; en Perseus, die zelfs nog zijn gezicht in het gesloten vizier
| |
| |
verbergt, bestaat uit niets dan de donker glinsterende wapenrusting, waar de kunstenaar zoo van houdt. Toenmaals zocht men tevergeefs naar het geestelijke, den dialoog van beider zielen. Nu begrijpt men, dat het dramatische van het schilderij enkel en alleen door de kleur gedragen wordt. Vond men Corinth bij zijn aankomst in Berlijn soms onrustig of fragmentarisch, dan kwam dat doordat men niet wist wat hij vroeger gedaan had, en dat zijn schilderijen ook zeer stil en een gesloten geheel konden zijn. In dit opzicht is de jonge Corinth zelfs veel knapper, een veel ouder meester, geweest dan de latere; hij zelf wist wel het best, waarom hij altijd weer opnieuw moest beginnen, waarom hij altijd weer in beweging moest komen. De laatste groote tentoonstelling van de Nationalgallerie heeft weer bevestigd hoe af deze kunstenaar kon zijn en hoeveel karakter er toe behoorde het reeds lang bereikte niet te herhalen. De portretten van zijn vader uit zijn eersten tijd waren al meesterwerken, die juist door hun stil innerlijk leven waarde behouden. De kleur heeft daar geen harden toon. -
Toen Corinth in Königsberg zijn badende vrienden schilderde, had hij al de heele moderne kunst in zich; die wil de oplossing van de lokale kleur onder de inwerking van het licht, die de onbestendigheid, het ontastbare, voor velerlei uitlegging vatbare der toonwaarden in het spel van reflexen en schaduwen accentueert. Maar bloed is bij hem bloed, vleesch is bij hem vleesch en als hij een naakt schildert, is het alsof men op iedere plek zijn vinger in het zachte, bloedende vleesch zou kunnen drukken. In zeker opzicht is Corinth nooit geheel modern geweest, heeft hij voor de ‘letzte Formel’ altijd met rustigen humor bedankt. Corinth behoort tot hen die nog zelf het schilderstuk schilderen, hij verlangt niet van den beschouwer dat die met zijn eigen oog de optische visie uit verfvlekken en punten zal samenstellen. Hij was niet eens impressionist toen iedereen het was, en hij hield het pointillisme voor een schilderkunst volgens recept, voor een koele en berekende methode. Daarvoor was zijn adem te warm, zijn hand te onstuimig. Corinth heeft ook aan den drang der expressionisten niet toegegeven, hoewel die hem graag tot de hunnen gerekend hadden. Bij alle bewondering wilde hij niet inzien, dat er maar één kunst was n.l. die van Cézanne. Den puntig uitstekenden tafelkant van den franschen meester vond hij fout geconstrueerd, den met blauwe verf aangegeven omtrek willekeurig, en al verdroeg het blauwe vlak alleen appels van het scherpste groen, daarom begreep hij nog niet waarom er voor andere menschen geen roode appels meer zouden bestaan. Naief en zakelijk, als hij bleef, liet hij het aan zijn collega's over om met deze middelen ook in kleuren schitterende vogels, bloemen van een warm koloriet te schilderen; hij behield weer zijn eigen palet. Ook voor het landschap, alleen al omdat de zon heel anders op de Provence schijnt dan
| |
| |
lovis corinth.
‘kinderwäsche.’
| |
| |
lovis corinth.
‘am halcker see.’
lovis corinth.
stilleven, 1921.
| |
| |
op de Mark Brandenburg. Om nog te zwijgen over de Zuidzee en de zwarte broeders die met Gauguin hun intocht in de europeesche schilderkunst deden. Deze hartstochtelijke kolorist heeft nooit exotische neigingen gehad; waar zijn oog heen keek, leek hem het landschap rijk, de zon warm genoeg. ‘Natur! - wir sind von ihr umgeben und umschlungen - unvermögend aus ihr herauszutreten, unvermögend tiefer in sie hinein zu kommen. Wer sie nicht allenthalben sieht, sieht sie nirgend recht.’ Zoo juicht hij met den jongen Goethe. Het echte zien is bij Corinth met blijdschap zien, altijd schildert hij als 't ware met een vreugdekreet. Deze sterke man is zonder wantrouwen, zonder haat en zonder zenuwen. Hoeveel moderne schilders bestaan er die de vrouw zonder kritiek, zonder rancune hebben uitgebeeld? Bij hem komt Eva direkt uit het paradijs, ook na den zondeval nog zeer schuldig in haar openlijke zinnelijkheid. Iedere kunstenaar is in dit opzicht afhankelijk van wat hij door het lot ontmoet: voor Corinth moet de vrouw van zijn keuze zeer rond, zeer zacht, zeer rijp zijn, minnares en moeder tegelijkertijd. Zooals hij een portret van zijn vrouw Zomer betitelt, prijken al zijn vrouwen in den vollen rijkdom van den zomer: de vrucht is hem liever dan de bloesem. De vrouw is de belooning van den man na strijd en moeite en ook zijn buit, als zij zich soms nog mocht verzetten tegen mannelijke kacht. Zoo heeft Corinth, weer in die vaag blinkende wapenrusting, den vaandeldrager geschilderd, die uit den gewonnen strijd terugkeert. Alles van den zwaar gepantserde is vroolijke uitdagende trots, zelfbewustheid; de lichte figuur van de wachtende vrouw schijnt in zijde te drijven, in een teeren stroom van groen en geel, van blauw en wit. Voor dezen sappigen kerel, voor wien de kunst een uiting van zijn meest mannelijke krachten is, hebben de Strindbergen, of ze nu dichten of schilderen, zeker nooit geleefd.
De vaandeldrager heeft in zijn geweldig physiek iets van den schilder zelf, en zoo heeft Corinth ontelbare malen zichzelf afgebeeld. Onze tijd vond in deze afbeelding te veel kracht, te veel spieren of pralende zelfgenoegzaamheid. Maar zooals ik al zeide, men moet veel van Corinth kennen, om hem juist te beoordeelen. Zijn stukken vullen elkaar aan, geven elkaar grootere waarde, en dat is wel het beste wat men van een kunstenaar zeggen kan. Laten we aannemen, dat ook deze portretten ondanks een meesleepende bravour niet alle van gelijke waarde zijn, dat enkele ervan niet tot harmonie schijnen gekomen te zijn, als geheel openbaren zij de geschiedenis van een mensch, die tot in de diepte reikt. Niet van een gecompliceerden mensch, een intellectueel, wel echter de geschiedenis van een man, die met een geweldige animale uitrustng te midden der natuur staat, die ons het eeuwige epos van worden en vergaan precies zooals hij het beleefde op aangrijpende wijze vertelt.
Elk schilderij een strophe van machtigen klank. Corinth schildert
| |
| |
zichzelf op de manier van Böcklin met den dood als geraamte achter zich; de beide figuren voor het lichte vlak van een venster waardoor men een donkere stad ziet. Deze groep heeft nog een zekere ‘mise en scène’. Corinth, die ook voor Reinhardt heel mooie décors maakte, heeft een tijdlang een neiging tot het theatrale vertoond. Nu eens schilderde hij zich zelf als een harigen Simson, door een gelen hoofddoek wat oostersch gemaakt, dan weer als een burger met een jas en een slappen hoed; een anderen keer, buitengewoon mooi, met een rooden hoofddoek, een beetje melancholisch door eenzaamheid omringd; of wel voor zijn schildersezel midden in zijn werk met zijn vol gelaat rood en gespannen door uiterste kracht. Daarna verschijnt de naderende ouderdom. Zijn spieren verdrogen, zijn wangbeenderen worden zichtbaar, zijn oogen hol, zijn haren grijs; nu niet meer de gloeiende kleuren, ze zijn doffer en stiller geworden. Of hij plaatst zich zelf in een herfstlandschap en de figuur wordt onduidelijk in de schemering, die hangt in de takken en het bladerwerk. Deze mensch gaat op in de natuur, begint in haar te verdwijnen. Corinth heeft enkele jaren geleden een zware ziekte doorstaan, die misschien niet zijn leven, maar dan toch zijn kunst bedreigde. Het ware genie echter blijkt juist uit de mogelijkheid van verandering, van vernieuwing. Wat Corinth aan robuustheid verloor, won hij aan innerlijkheid. De zwaarbeproefde man overwon zijn lot, hij overwon zijn nooden en schiep voor zijn ziel nieuwe vreugden. Zijn laatste portretten vertellen ons van iemand die na een langen, in zijn rijpheid bijna overmoedigen zomer, nu in den herfst des levens heeft berust.
Echter, de natuur is voor hem niet armer of vijandig geworden. Integendeel: nadat de sterke man de wereld zoo vaak verrast had, gelukte het den ouder wordende, den stillere, haar nog weer eens te verrassen en nu op zoo overtuigende wijze, dat er nergens meer tegenstand geboden kon worden. Corinth brengt zijn zomervacantie door in Oberbayern aan het Walchenmeer. Dat bezingt hij telkens weer, lieflijk in zijn rust, dreigend in den storm het blauwe water scherp afgegrensd door donkere bergen, het leven van die bergen daar boven met zon en maan, met winden en in den rusteloozen tooverspiegel der atmospherische wisselingen. Dat is een oneindige symphonie, die hij naspeelt groen en geel en violet en lila en donkerrood.
Corinth's toon en kleur zijn nu lyrischer maar zij zijn niet zoetelijk geworden. Scheen het pigment er vroeger wat dik opgelegd, nu is de verf meer vloeibaar geworden en zij kan wedijveren met de vluchtigste indrukken van ieder uur, van ieder oogenblik. Corinth schildert nog altijd geen romantische of plechtige stemmingen; hij past op voor de fout van sommige duitsche meesters, meer met het hart dan met het penseel te schilderen. Maar men heeft het gevoel dat hij geheel één is met de natuur,
| |
| |
dat die twee nog eens in een laatste liefde elkaar begrijpen voor zij van elkaar afscheid nemen, ‘Trinkt, ihr Augen, was die Wimper hält, von dem goldnen Überflusz der Welt’, heeft Gottfried Keller eens gezongen. Deze edelste roes verrukt ons hier. Men zegt dat Corinth na zijn ziekte geen wijn meer mag drinken, en hij schildert zichzelf niet meer met een bokaal in de hand. Ook zien de menschen die hij nu schildert er anders uit of liever het is een andere Corinth die hij in hen schildert. Zijn menschen pralen niet meer in zinnelijke levenslust, ze hebben het schitterende koloriet verloren, ze kregen doffere, aardbruine kleuren, die hun hoofden beeniger, maar hun blik geestelijker maken. De triomftocht van het vleesch is ten einde. Het leed heeft deze menschen aangegrepen. Ze schijnen van een andere materie: ze drogen in, ze verschrompelen, alsof ze terug zouden willen naar den schoot der aarde. Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeeren! De blijde Corinth die het leven met zulke sterke armen vasthield, heeft de apokalyptische ruiters gezien. De geschiedenis van dezen Simson onder de kunstenaars is één geworden met die van zijn zwaarbeproefd land, met die van de gewonde en neergebogen menschheid.
|
|