| |
| |
| |
De illusie
door Elisabeth Zernike.
(Eva, komt dansend met een jongen man, de bijzaal in; mat en sleepend klinkt een wals van Chopin. De heer Ten Bake zit in de erker, die in schemer is, met een oude dame te praten, of liever: de oude dame praat met hem. Als het dansend paar dicht bij is, staat ze juist op en neemt afscheid).
Mijnheer ten Bake, tot genoegen. (reikt hem haar hand. Zoodra Eva dien naam heeft gehoord, verslapt kaar rhytme).
Mijn oude buurman schijnt in de erker te zitten. U neemt het me niet kwalijk, wel, als ik even een praatje met hem ga maken? Het is toch ook blijkbaar niet de bedoeling dat we hier zullen dansen. (Ze zijn weer dicht bij de deur waardoor ze gekomen zijn en verdwijnen erdoor. Kort daarop komt zij alleen terug, sluit zacht de deur achter zich, aarzelt, loopt dan regelrecht naar de erker).
(Zacht maar duidelijk) Dag mijnheer ten Bake.
Zoo ben jij hèt, Eva? Waarom dans je niet?
O, ik heb gedanst, en nu wou ik graag een oogenblikje bij u zitten.
(Hij antwoordt niet en ze neemt den stoel die naast den zijnen staat. Hij gaat ook weer zitten. - Stilte).
Heeft u de nieuwe planten-serre gezien?
Ja - ja - mijn vriend had me overgehaald daarvoor te komen. Ik wist niet dat het tevens zoo'n - (wijst op haar) - feest zou zijn.
(kijkt even langs haar wit-satijnen japon) Feest? och.
Ja - je amuseert je zeker goed?
Dank u. (Het gesprek stokt; dan strijkt hij met zijn hand door zijn haar, en die hand vangt daarbij eenig meer licht).
Draagt u die ring van mevrouw nu? Ik meende dat Doortje die gekregen had.
(Glimlachend) Ik bedoel: ik wist het; ik heb hem haar zien dragen.
Sprak je - mijn - jongste dochter wel eens?
Neen, bijna nooit. Maar we zijn al zoo lang overburen, u en ik, weet u dat wel? Twaalf jaar is het. En Doortje had de gewoonte haar handschoenen uit te trekken op de stoep, en dan sloeg ze er mee, uit ongeduld. Ook stond ze nogal eens voor het raam van den salon en nam de vitrage bijeen, om beter te kunnen uitkijken.
Ja. En ik herinner me natuurlijk dat mevrouw hem droeg.
Mevrouw wenkte me soms. Ze was altijd heel hartelijk, en ze gáf
| |
| |
zoo graag wat. Toen ik voor 't eerst naar een heusch bal ging, heeft zij me bloemen laten brengen, uit den tuin, late rozen.
Zoo - dat wist ik niet; ze kwam mij niet zoo heel vrijgevig voor.
Een mensch is dikwijls zoo anders voor vreemden, zoo veel eerlijker, doordat hij dan onbevangen durft zijn.
(zijn houding is iets minder mat en onverschillig geworden) Ja, misschien wel.
Uw vrouw had dat sterk, geloof ik. - Ze heeft me eens gekust, toen kende ik haar nog niet lang - een jaar misschien - en ik was nog heel jong. Ze zei: tegenover jou durf ik dit nog.
Ja - je hebt me ook iets dergelijks geschreven, zoo'n paar herinneringen, - toen ze gestorven was. Ja, dat staat me duidelijk voor. Je bent een lief meisje. (Stilte; de dansmuziek is juist even hoorbaar). Nu moet je zeker teruggaan naar je dansers, ik wil je hier niet langer houden.
Wilt u niet - stuurt u me weg?
Och kind. (Stilte). Kwam je dikwijls bij mijn vrouw?
Neen, niet dikwijls, - en alleen in 't begin, toen ik - toen ik het nog niet wist.
Uw vrouw had dat noodig: iemand om zich heen die niets vermoedde. Later heb ik het mezelf verweten, dat ik alles zoo gauw doorzag.
Hou oud ben je eigenlijk? Ouder dan - mijn dochters?
O ja, ik ben 31; Ans is 26, niet? - en Doortje 24.
Ja. Wat weet je alles goed; je kon wel een detective zijn.
(lacht even) Dat ben ik ook. (weer ernstig) Het is een mooi vak, vindt u niet? (zacht) Alles trachten te begrijpen.
Zoo - is het dát. En nu moet je gaan.
Al die mannen dáár (ze wijst met haar hoofd in de richting van de tusschendeur) zijn zoo erg jong. Ziet u, zoo'n partij als vanavond is nu niet meer zoo gemakkelijk voor me. Vroeger fladderde ik door alles heen, en ik zat nooit een dans stil. Nu wil ik liever praten, met iemand die - die een hart heeft.
(lacht een beetje cynisch) Ben ik zoo iemand?
Ja, of u nou cynisch doet of niet: ja.
En ik houd van de manier waarop u zegt: lieve meid. Dat kunt u zeggen.
Maar een jonge man zou je mooiere dingen toefluisteren.
| |
| |
(zich herinnerend, plotseling heel ernstig) Heb je dien Storting ook gekend? Eva. Jawel.
Zoo - Wat voor indruk heb je van hem?
Den zelfden indruk dien u heeft. Hij is onbetrouwbaar.
(levendig) Juist - en hij houdt niet echt van Doortje.
Hij hoopt mij geld af te persen.
Ja, natuurlijk. Maar ik geloof het toch niet. Hij geeft niet om geld. Ik heb een meisje gekend dat zijn maîtresse was.
(keel rustig en gewoontjes) Ja. Toevallig had ik het gemerkt, in een winkel, waar hij en ik beiden iets kochten. Zij hielp ons, en eenmaal vergiste ze zich en tutoyeerde hem. Ze keek toen zoo vreeselijk angstig naar mij. Enfin - later sprak ik haar wel eens. Zij heeft me ook het eerst verteld over hem en Doortje; - toen leefde ze al niet meer met hem. Denkt u eraan, dat Doortje wel niet zoo heel lang meer weg zal blijven.
Ja, als het geld op is, dat ze meegenomen heeft -
(haalt haar schouders op) Storting is rijk.
Men, nu ja - omdat hij geen poen is. - Maar hij is rijk - en om uw geld zal hij niet komen.
(een tikje hatelijk) Detective.
(alsof ze dat niet hoort) Ik wilde maar zeggen: Als Doortje terug komt, zal ze heel ongelukkig zijn, denkt u daaraan,
Zoo - moet ik dan mijn armen weer voor haar openen?
(kijkt hem rustig aan) U kunt toch niet anders. En ze heeft wèl schuld - ik bedoel: zij vooral heeft dit gewild, met hem,
Kom, dát zal je nu toch wel mis hebben. (lacht heel schamper) Wat zou zoo'n meisje bewegen, - en ik hád haar voor hem gewaarschuwd.
Maar ze geloofde u niet. Heel de wereld lasterde maar - zij alleen wist het - ze hield van hem.
(spottend) Jullie vrouwen schijnt je graag tegenover de heele wereld te plaatsen.
Tja - uit overgroote kracht van ons hart (ze perst haar handenineen, dan bedwingt ze zich weer en zegt heel kalm) Heeft u nooit iets van haar gehoord?
En morgen is het vier maanden.
(snel, als liet hij het zich ontvallen) En van Ans hoor ik ook haast nooit meer. Och-e - neem me niet kwalijk.
| |
| |
(negeert dat laatste) Ans begrijpt niet heelemaal hoe dit alles is, voor u.
Ze heeft veel van haar moeder, gelooft u niet? - ze is lief en goed - maar - ze blijft soms ineens staan, als ze juist nog een laatste stapje doen moest; - dan kan ze niet verder.
Je bedoelt: ze is bekrompen.
Och nee; maar ieder heeft zijn eigen wereld; en haar wereld is uit, waar een ander nog een smal strookje heeft - en weer een ander heeft daar misschien nog heele bergen en valleien.
Je bent een wonderlijke vrouw, Eva.
(glimlacht) Ik ben een heel gewone vrouw.
Hoe komt het - dat je zoo'n belangstelling hebt voor mijn gezin?
Ja (heft even haar handen op) dat laat zich zoo maar niet in woorden vatten, (langzaam, peinzend) Misschien had ik het lang geleden kunnen zeggen, toen ik - toen ik nog veel jonger was.
Heb je ook al van je onbevangenheid ingeboet, tegenover mij?
Neen, dat niet. Maar - mijn belangstelling voor u - dat is een brok van mijn leven - waar zou ik het moeten aanpakken - waar is een begin?
(schouderophalend) Nou - och, zoek maar niet. Je hebt mijn jongste dochter nooit gesproken, zeg je. (De tusschendeur wordt geopend en een jonge man roept:)
(wendt zich half naar hem toe) Ja, ik ben hier.
O (aarzelt). Kom je niet weer eens dansen? - Zal ik -
Neen - neen dank je - ik zit hier te praten, ik wou liever niet gestoord worden.
O, neem me niet kwalijk, (af).
(na stilte) Waarom wil je toch, met alle geweld, hier blijven? Heb je er een bedoeling mee, zeg het dan.
(langzaam) Ja, ik heb er een bedoeling mee.
(grijpt plotseling haar hand) Je weet iets - iets over Doortje - over dien man - mijn God -
(houdt zijn hand vast en streelt die, als gedachtenloos) Stil, stil - Ik weet niets van Doortje, niet méér dan ik u gezegd heb.
Wat was dat ook? (hij trekt zijn hand weg).
Dat ze wel gauw terug zal komen, - en dat ze heel ongelukkig zal zijn.
Ja - ja. Als jij dan eens, als ze terug is, kwam, en met haar
| |
| |
praatte, of alleen: haar een beetje troostte - Wat moet Ik met haar - en er is verder geen vrouw in huis.
(eenvoudig) Ik zal graag komen - ik zal mijn best doen.
Je moet haar niet te hard vallen, zou ik zeggen.
(glimlachend) Nee, stellig niet.
En je wilt haar begrijpen.
Ik geloof eigenlijk dat ze aan u genoeg zal hebben.
(een beetje heftig weer) Nee, nee, je moet komen - je mag niet terugkrabbelen.
Goed. (stilte; dan peinzend) Wanneer zou het zijn.
God ja - als ze maar alleen komt.
(kijkt haar scherp aan) Maar jij weet iets, je hebt bericht van haar gekregen, je moet mij voorbereiden.
(heel kalm) Misschien moet ik u voorbereiden, maar ik geef u mijn hand erop: ik weet niets.
(hij drukt haar hand, probeert te lachen) Dan ben je zelf zeker eens met een man weggeloopen.
Ja, meer dan eens, in gedachten.
Ik bleef nooit heel lang weg. Er was altijd zoo veel dat me terug riep. Er was uw verlichte raam, waarnaar ik 's avonds kijken moet.
Mijn raam? Wat voor raam?
Van uw werkkamer. Als ik op mijn balkonnetje ga staan en ik leun over het hek, dan kan ik juist het schijnsel zien.
Zoo - Enne - doe je dat dikwijls?
lederen avond, als ik naar bed ga. En dan is er een versregel van Vondel, waaraan ik soms denk: mijn wensch behoede u -
Maar kind - ik ben een ouwe man.
Ja? Dat weet ik zoo niet.
Een ouwe kerel - en verhard door het leven.
Nou? Gisteren heeft u wel een uur lang in den tuin gestoeid met uw jonge honden, en gekeken of de rozeboompjes goed waren ingepakt voor de vorst, en een gezellig praatje gehouden met den tuinman, bij een kopje koffie, en -
Wat weet je nog meer van me?
O, zoo veel. Ik weet hoe u al het verdriet hebt gedragen dat gekomen is, en ik heb u er om bewonderd - ik heb u lief gehad, (stilte. Dan
| |
| |
staat ze op en probeert luchtig te praten) Zie zoo, nu moet ik gaan. Het is zoo vreemd, altijd heb ik gedacht: ik moet het hem toch ééns zeggen - alles - en nu heb ik het gezegd - het voelt armelijk aan, dit kwijt te zijn.
weet ik pas wat het al die jaren voor me geweest is: de illusie van u ééns iets te mogen geven.
(gaat voor haar staan en kijkt haar aan) Och Eva, morgen vindt je liefhebbend hart een nieuwe fantasie - en een mooiere illusie.
(ze schudt heel ernstig haar hoofd) Neen, dat kan niet.
Geef me dan iets, geef me één kus.
(ze neemt zijn hoofd in haar handen en zoent zijn voorhoofd, fluisterend:) dag - dag - (Als ze zich af wil wenden, houdt hij haar vast. Ze doet een stap achteruit en sluit haar oogen). Als een vrouw zich geven wil - dan moest ze dat kunnen doen in één ondeelbaar oogenblik, dan moest de tijd stil staan.
Ik zou me willen uitstorten voor jou, en het moest zonder begin en zonder einde zijn, dan was het niet van deze wereld, dan konden de menschen er - niet - aan - raken, (ze blijven zwijgend staan, borst aan borst - dan kust hij haar).
|
|