Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 34
(1924)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 303]
| |
Bouwwerken en tuinen der Groot-Mogols,
| |
[pagina 304]
| |
en Goejerat.’ Akbar gebruikte steeds Rajpoet bouwmeesters. Dat echter ook in de Noordelijke landen, vanwaar de Tartaarsche en Mongoolsche veroveraars gekomen waren, een eigen architecktuur en tuinkunst bestonden, met in hoofdzaak Perzisch-Arabische tradities, blijkt o.a. uit de beschrijving, die Babar van zijn nieuw veroverd rijk Samarkand geeft. ‘Er zijn vele paleizen en tuinen, die aan Timoer hebben behoord. Hij bouwde de Citadel, een statig gebouw van vier verdiepingen. Ook de groote Moskee, gelegen bij de IJzeren Poort. Vele steenhouwers werden uit Hindoestan aangevoerd om eraan te werken. Ten Oosten van Samarkand zijn twee tuinen: de verste heet “Tuin der Volmaaktheid”, de dichterbij gelegene, “Hartverheugende Tuin”. In den laatste is een groot paleis, waar eene serie schilderingen de oorlogen van Timoer in Hindoestan voorstellen. Sultan Mirza, de kleinzoon van Timoer, stichtte een college, waar de graven van Timoer en al zijn afstammelingen, die over Samarkand regeerden, zich bevinden. Een ander opmerkelijk gebouw is het Observatorium, voorzien van een astronomisch apparaat, en drie verdiepingen hoog. Met behulp van dit Observatorium stelde Ulugh Bey den astronomischen kalender samen, die tegenwoordig algemeen gebruikt wordt.’
De gebouwen die onder de Mogols tot stand kwamen, hetzij als aanvulling van reeds bestaande, hetzij volgens geheel-eigen ontwerpen, waren in hoofdzaak: de stadspaleizen, die zij met hunne hofhouding bewoonden, de tuinpaleizen, voor het meerendeel in de koelere bergstreken bij Lahore en in Kashmir; de Moskeeën ter verheerlijking van hun geloof en de grafmonumenten. De laatste in Indië iets nieuws, daar bij Hindoes en Brahmanen de lijkverbranding algemeen in gebruik was. Van de opeenvolgende vorsten der dynastie was Babar de groote Tuinontwerper, Akbar de Steden- en zijn kleinzoon de Paleizenbouwer. Ook aan het aanleggen van groote heerwegen, het beplanten ervan met boomen en het oprichten der toen zoo noodige rusthuizen werd alle zorg besteed. Babar begon met den grooten weg te maken van Agra naar Kaboel over Lahore, een reuzenwerk, dat onder zijne opvolgers werd voortgezet en waarvan nog gedeelten bestaan. Ieder 9 Kos moest er een minar of toren worden gebouwd, bekroond met een paviljoen; op een afstand van 10 Kos kwamen posthuizen voor zes paarden, enz. Een Engelschman, die Thomas Roe, gezant aan Jahangir's hof, begeleidde, beschrijft met verrukking ‘den langen weg van 400 mijlen, aan beide zijden beschaduwd met hooge boomen. De reizigers, die den zegen van dien koelen, schaduwrijken weg ondervonden, beschouwen hem als een van de weldadigste werken der wereld.’ Van de bouwwerken, die Babar in Indië tot stand bracht, is weinig meer over. Het | |
[pagina LXI]
| |
keizer babar geeft orders voor den aanleg van een tuin. (perzische miniatuur).
| |
[pagina LXII]
| |
hindoe-kolommen in het paleis (fort) te delhi.
| |
[pagina LXIII]
| |
jahangir-mahal uit akbar's paleis (fort) te agra.
| |
[pagina LXIV]
| |
terras der jasmijn-toren van het paleis (fort) te agra.
| |
[pagina 305]
| |
reeds vermelde graf van zijn zoon Hoemayoen is het eerste groote Mogol-monument in Indië. Met den bouw van het moderne Agra werd door Akbar in 1558 een aanvang gemaakt en de stad werd het regeerings-centrum gedurende zijn bewind. De kern ervan was het tegenwoordige Fort, dat de paleizen der vorstelijke hofhouding en de Parel-Moskee bevatte. Men kan zich nog heden eene voorstelling maken van den sprookjesachtigen aanblik, dien deze witglanzende marmer-paleizen met alle schatten van het Oosten gesierd en de daartusschen gelegen gestiliseerde bloementuinen met klaterende fonteinen, moet hebben opgeleverd. Van buiten gezien maken de uit roode zandsteen opgetrokken, meer dan 20 M. hooge muren met hunne tinnen, torens, bastions en imponeerende poorten een geweldigen indruk. En hoe verrassend is de tegenstelling van de stoere, echt middeleeuwsche kracht dier forteresmuren met de teedere liefelijkheid der paleizen en moskeeën erbinnen. Het is merkwaardig hier in het Fort de twee verschillende bouwwijzen naast elkaar te zien, die zoo sterk de persoonlijkheid karakteriseeren van hen die ze ontwierpen: de robuust-manlijke en toch fantastische architecktuur van Jahangir-Mahal (een deel van Akbar's paleis), waar de statige bouw van Jain- en Hindoevoorgangers zijn invloed doet gelden en de uiterste bevalligheid, haast over-verfijning van Shahjahan's marmeren paleizen en paviljoenen. De manlijke waardigheid van Akbar's hof heeft dan moeten wijken voor de meer sensueele weelde van Shahjahan. De Parel-Moskee van den laatste is wel een zijner volmaaktste scheppingen door hare fraaie verhoudingen en de harmonie van materie en lijn. Met fijn gevoel voor evenmaat zijn de drie koepels boven de zeven bogen geplaatst; symbolische getallen, die men in Oostersche kunst telkens aantreft. De Mohammcdaansche moskee treft ons Noordelingen door eene leegte en open wijdheid, die wij in onze kerken niet gewoon zijn. Het plan ervoor moet rechtstreeks uit de woestijn stammen met haar onbegrensden horizon, waar immers de geloovige telkenmale neerknielt met het gelaat naar Mekka gewend. De Muzelman zoekt zijn Schepper niet in geheimzinnig-duistere tempels als den Hindoe lief zijn. In wijde, open ruimten, onderbroken door gewelfde hoven, waar het volle zonlicht binnenvalt, wendt zich zijn ziel tot God, Opvallend is dit bij de Jama Masjid (Kathedraal-Moskee), die Shahjahan op een rots liet bouwen bij Delhi. De Oosterlingen moeten den wijden hemel menigmaal als het dak van hun godshuis beschouwd hebben: immers ook bij Chincezen en oude Javanen trof men de geheel opene tempels. In het Fort te Agra zijn ook de Diwan-i-am (publieke Audientiezaal) en de Diwan-i-Khas gebouwd in Shahjahan's tijd. De eerste is een open | |
[pagina 306]
| |
hal, omringd door drie zuilenrijen, die in roode zandsteen waren opgetrokken en met het fijnste stucco bedekt, dat als grond diende voor gekleurd ornament. De troon des Keizers bevond zich aan de achterzijde van de hal. Hier zat hij dagelijks, omringd door zijne ministers en edelen, om audientie te verleenen aan zijne hofhouding, gezanten te ontvangen en recht te spreken. Bernier's levendige beschrijving van een dergelijke zaal en audientie in het paleis te Delhi geeft ons een duidelijk beeld, hoe het daarbij toeging. Hij vertelt, hoe de Keizer op zijn troon zat, omringd door zijn zoons, ministers en edelen en de geheele zaal gevuld was met personen van alle standen, hoog en laag, arm en rijk en dat ieder, die wilde een verzoekschrift kon indienen; dat dan door de ministers voorgelezen en onmiddellijk behandeld werd. ‘Gedurende de twee uren, die deze ceremonie inneemt, paradeert een aantal keizerlijke paarden voor den troon, opdat hun meester zien kan, of zij in goeden staat zijn. Dan komen de olifanten, wier ruige flanken goed gewasschen en zwart geverfd zijn, met twee roode streepen, die van hun voorhoofd tot boven de slurf loopen. De olifanten zijn met prachtig-geborduurde kleeden bedekt. Twee kleine olifantjes, sierlijk opgetuigd, loopen naast deze kolossale gevaarten als slaafjes, die in hun dienst staan. De olifanten bewegen zich plechtig en waardig voort als zijn zij zich bewust van de pracht, die hen omringt. Ten slotte wordt ieder door den leider, die op zijn nek zit, ertoe gebracht een knie te buigen, wanneer hij tegenover den troon van den vorst staat. Het dier licht dan zijn slurf op en brult luid, wat de aanwezigen beschouwen als de ‘taslim’ of begroeting van den olifant. Dan komen andere dieren voorbij: tamme antilopen, grijze ossen, groote buffels van Bengalen met reusachtige horens, die hen in staat stellen zich te meten met leeuwen en tijgers: tamme luipaarden en panters, die bij de jacht op antilopen gebruikt worden en de bekende Usbek-honden. Na deze geheele parade gaat de keizer over tot de nauwkeurige inspectie van zijne cavalerie, waarvan iedere soldaat hem persoonlijk bekend is.’ Dan is er de Diwan-i-Kas of zaal voor particuliere audienties en de appartementen voor de vrouwen (de Zenana), die met de, eveneens door Shahjahan gebouwde, Audientiezaal in het paleis te Delhi in schoonheid wedijvert. Het was boven de laatste, dat de bekende Perzische regels waren aangebracht: ‘Wanneer er een paradijs op aarde is, is het hier, is het hier, is het hier!’ Dat was in de dagen, toen de Groot-Mogol nog op het toppunt van geluk en roem was. - Een deur leidt van de Diwan-i-Kas naar een bekoorlijk paviljoen, twee verdiepingen hoog, dat met zijn lichten, gouden koepel rust op een der verst-vooruitstekende bastions aan de rivierzijde. Het is de Samman Burj of Jasmijntoren, het geliefkoosd verblijf van Jahangirs schoone keizerin Nur-Jahan, die naar het heet, zelf de dekoraties ervoor geteekend heeft. Na haar was Mumtaz | |
[pagina 307]
| |
er de meesteresse van en het lot wilde, dat hier, met het gezicht op de Taj, die hij voor haar had opgericht, haar echtgenoot zijn veelbeproefd leven eindigde.
Zoowel in het Fort-paleis te Delhi als in dat van Agra werd een groote ruimte ingenomen door de symmetrisch en zinvol aangelegde tuinen, die in de heete maanden het verblijf hier mogelijk maakten. Bernier zegt ervan, toen hij gedurende eene afwezigheid van het hof het geheele paleis met Zenana zien mocht:‘Bijna iedere kamer heeft haar eigen waterreservoir; aan alle kanten zijn tuinen, beschaduwde lanen en rustplaatsen, fonteinen, grotten, die overdag koelte bieden en ruime galerijen en terrassen, waar men des nachts in de open lucht slapen kan. Binnen de muren van dit betooverende Paleis voelt men geen drukkende hitte.’ Een der boeiendste perioden van Akbar's leven is verbonden met den naam van Fatehpoer Sikri, de in 1564 door hem gestichte stad. Toen de keizer in dat jaar van een zijner veldtochten terugkeerde, maakte hij op een paar uur afstands van Agra halt bij een eenzaam gelegen gehucht Sikri, waar Shaikh Salim Chishti, een heilige anachoreet, in zijn cel mediteerde en vastte. De beide zoontjes van Akbar's Rajpoetvrouw waren gestorven en hij verlangde naar een zoon en opvolger. De heilige voorspelde toen, dat den Keizer een hem overlevende zoon zou worden geboren. Onder den indruk dier woorden bezocht Albar den heilige dikwijls, bracht zijne gemalin naar Sikri en het eerste paleis werd er gebouwd. En werkelijk werd binnen het jaar het vorstenpaar daar een zoon geboren, die naar den heilige Salim genaamd werd en als Jahangir zijns vaders opvolger werd. Deze schreef later in zijne biografie: ‘Daar mijn vereerde vader het dorp als geluksaanbrengend beschouwde, maakte hij het tot zijne hoofdstad. In den loop van 15 jaren werden de heuvels en woeste gronden, die vol roofdieren waren, omgeschapen tot een prachtige stad.’ Indië heeft vele doode steden, maar geene zal zoo tot de verbeelding kunnen spreken als Akbar's stad in de eenzame vlakte bij Agra. Zij is zoo goed bewaard, dat men zich gemakkelijk een beeld kan maken van hoe zij voor drie en een halve eeuw geweest moet zijn. Geen plunderende legers hebben haar ontwijd en de droge lucht heeft de roode zandsteen onaangetast gelaten. Dood en stil ligt zij daar: de versteende droom van een vorst. De heilige Salim wordt nog altijd hoog vereerd; zijn graf - een wonder van teer bewerkt wit marmer, - is bij de groote Moskee, die door den keizer aan hem gewijd werd. Zij is een der fraaiste en nobelste gebouwen van dien tijd. Maar zij wordt tot niets naast de imponeerende Poort der Viktorie, Baland-Darwaza, die zich verheft in majestueuze pracht. Bijna Egyptisch-massaal met de gedurfde lijn van de poortopening, is het drie- | |
[pagina 308]
| |
ledig voorvlak vol nuanceering door sierlijke arkaden en schaduwwerpende nissen. Zeker een der fraaiste poorten der wereld. Boven één der deur-bogen is in Arabische karakters geschreven: Aldus zeide Jezus op wien vrede ruste: ‘De wereld is een brug, ga er over, maar bouw er geen huis op.’ Is het niet als eene voorspelling van het lot, dat aan deze wonderlijke stad beschoren was? Slechts 17 jaren hield Akbar hier zijn hof; toen werd de geheele stad verlaten en is nooit meer bewoond geworden. Volgens sommigen was de watervoorziening onvoldoende; andere geschiedschrijvers beweren, dat de heilige te zeer gestoord werd in zijn vrome meditaties en den keizer voor het alternatief gesteld had, dat één van hen beiden moest heengaan. ‘Laat het dan uw dienaar zijn, bid ik u,’ was 's keizers antwoord geweest. Behalve het privaat paleis van Akbar met zijn slaapkamer boven op het dak is een der eigenaardigste gebouwen de Audientiezaal, Diwan-i-Khas. Van buiten schijnbaar uit twee verdiepingen bestaande, ziet men binnenkomend een enkele gewelfde zaal op halver hoogte door een rondloopende galerij omgeven. In het midden staat een fraai gebeeldhouwde zuil, bekroond door een uit groote consoles bestaand kapiteel, waarop des keizers troon rustte. Van de zuil gaan vier gangen of bruggen naar de vier hoeken der galerij, waar zetels voor Akbar's ministers waren aangebracht. De anderen die tot de audientie waren toegelaten, vulden de zaal beneden. Hier hadden alle besprekingen over het wèl van den Staat en het invoeren van nieuwe wetten enz. plaats. Een groote vierkante Discussiezaal (Ibadat-Khana) bood gelegenheid voor de voordrachten en twistgesprekken der vertegenwoordigers van alle mogelijke godsdiensten der wereld: geleerde Mohammedaansche rechtsgeleerden en doktoren, Brahmanen, Jains, Parsis, Christenen, Joden en Hindoes, allen verdedigden om beurten hunne overtuigingen, stellingen of dogma's. De Keizer en Aboe Fazl luisterden naar allen en stonden ieder te woord. Een waar congres der godsdiensten. Onder de verdere gebouwen, die ieder voor zich een studie waard zijn, vallen door hunne schoonheid van verhoudingen en van détail op het z.g.n. Huis van Miriam en het Paleis der Prinses van Jodhpoer, welke afwisselend door archaeologie en traditie als de woonplaats van Akbar's Hindoe-vrouw, de moeder van Jahangir, worden aangewezen. Het eerste, een huis van twee verdiepingen met uitgesproken Hindoekarakter, was van binnen versierd met fresco's in den stijl der Perzische miniatuurschilders, waarvan weinige resten over zijn. Het paleis der Prinses van Jodhpoer is een der oudste gebouwen hier; de vertrekken zijn gegroepeerd om een vierkante binnenplaats. Het bevat mooie zuilengangen en een kleinen Hindoetempel. Minder rijk versierd dan de andere Zenanagebouwen, doet het daardoor rustiger en voornamer aan. Bizonder fraai bewerkt in | |
[pagina LXV]
| |
audiëntie-zaal in het paleis (fort) te delhi.
het had der koningin in het paleis (fort) te delhi.
| |
[pagina LXVI]
| |
grafmonument van itmad-ud-daulah te agra.
ingangspoort van het grafmonument van itmad-ud-daulah te agra.
| |
[pagina 309]
| |
Saraceenschen stijl is een klein paviljoen aan de Noordzijde, ingesloten door doorzichtig-bewerkte marmeren platen. Hier konden de vrouwen van de koelte en het heerlijke uitzicht over het groote, nu uitgedroogde, meer en de heuvels in de verte genieten. Een der allerfraaiste huizen is het (waarschijnlijk ten onrechte zoo geheeten) huis van Rajah Birbal. Deze was een ministreel aan het hof, die zich door zijn geest en bekwaamheid de gunst van den keizer verworven had en zich in diens persoonlijke vriendschap mocht verheugen. Toen hij omkwam bij eene expeditie tegen opstandige Afghanen, was de keizer lang ontroostbaar. Dat hij echter dit prachtige huis, dat direct in verbinding staat met de Zenana-vertrekken en tuinen en dat zooveel fraaier is dan de woningen van Akbar's intiemste vrienden Faizi en Aboe Fazl, aan den Hindoe-zanger zou hebben toegedacht, is zeer onwaarschijnlijk. Veeleer zal het een der woningen voor Akbar's vrouwen geweest zijn. Het is een waar juweel van Mogol-architectuur, vertoont sterke overeenkomst met Akbar's paleis in het Fort te Agra en is van binnen en buiten met buitengewoon mooi geometrisch beeldhouwwerk versierd. Hoe sierlijk zijn de bekroningen van al deze huizen met hunne zachtgewelfde koepeldaken, die men in de moderne steden van Indië maar al te zeer mist. De Panch-mahal, een open paviljoen van 5 verdiepingen, een soort uitzichtstoren is mede een der eigenaardige fantastische bouwwerken uit deze periode. - De rood steenen stad, waar 's nachts het gehuil der jakhalzen weerklinkt en overdag de schelle roep der wilde pauwen, die in de boomen vliegen, droomt voort door de eeuwen, een symbool van vergane macht.
Wanneer men buiten de poorten van Delhi gekomen de uitgestrekte, zonnige vlakte voor zich ziet, die bedekt is met ruïnes, dringt zich de gedachte op aan de Romeinsche Campagna. Doch waar men dáár op de Via Appia de graven van oude, Romeinsche adelgeslachten om zich heeft, zijn het hier geheele steden, de eene boven en naast de ruïnes der andere gebouwd, die eene geschiedenis van duizenden jaren vertellen. Het zijn als het ware de grafmonumenten der volken en dynastieën, die elkaar bevochten en vernietigden om het bezit van dit veel-begeerde hart van Indië. Hier verheffen zich de rood steenen, wit marmeren of met turkooisblauwe tegels bedekte koepels van grafmonumenten, die voor een deel nog in vrij goeden staat zijn. Maar de eens met zorg en liefde geplante tuinen, die een levend deel der compositie uitmaakten, zijn geheel verdwenen. De graven der Mogolvorsten van Hindoestan en die hunner koninginnen, ministers of verwanten zijn geen droefgeestig stemmende monumenten. Integendeel, zij behooren tot het lieflijkste wat menschenhanden gewrocht hebben. De keizers, die hunne sprookjes-schoone paleizen schiepen waren epicuristen, ook waar het de laatste rustplaats betrof. | |
[pagina 310]
| |
Te midden van voortdurende oorlogen, intrige-strijd, een leven van zinnelijk genieten en vlagen van geloofsijver, vergaten deze met den dood vertrouwde Oosterlingen nooit, den blik te wenden naar de eeuwige stilte, die aan het einde van het veelbewogen leven lag. En wat er ook na hun dood gebeuren mocht, geen Mohammedaan zou ooit een graf ontwijden. Zoo koos de Sultan de lieflijkste plek grond, die hij kon vinden; een tuin waarin de donkere kolommen der cypressen en de wuivende veeren der ‘neem’-boomen zich spiegelden in kabbelend water, dat naar marmeren cisternen werd geleid. Bloeiende struiken en bloembedden verlevendigden het gazon. Om dien tuin werd een hooge muur gebouwd, met tinnen gekroond als van een vesting, gesloten door een groote poort van roode zandsteen. Op die koele, groene plek, achter deuren van brons of ebbenhout, liet de vorst zijn heiligdom bouwen, De rijke, maar overladen geworden Hindoe-architektuur maakte plaats voor de meer verfijnde Perzisch-Saraceensche bouwwijze. Hoog oprijzende koepels, geweldige bogen, schoongewelfde gaanderijen verrezen. De knapste handwerkslieden werden ontboden uit Samarkand en Bagdad, Perzië en China, zelfs uit Italië en Frankrijk om meesterstukken van mozaïek, email en stucco uit te voeren. Azië leverde de zeldzaamste marmers, jaspis, turkoois, jade en lapis-lazuli. Zoo werd het heiligdom geen somber doodenverblijf, maar een in blankheid glanzende tempel, als de Taj-Mahal, een wonder van inlegwerk zonder overdaad, als het mausoleum van Itmad-ud-Daulah bij Agra of van imponeerende grootschheid als Akbar's graf te Sikandra. De koele, marmeren zaal met omringenden tuin diende den vorst bij zijn leven tot zomer-tuinhuis, waar hij zich van het hofgewoel terugtrok. Na zijn dood werd zij het heiligdom, waar hij den eeuwigen slaap sliep onder de Koranregels, die in smetteloos blauw op de muren zijn aangebracht. Het mausoleum van Itmad-ud-Daulah is aan den linkeroever van de Joemna en werd door Nur-Jahan, de vrouw van Jahangir, opgericht voor haren vader, die grootschatmeester aan Akbar's hof was. Het geheel met de wat gedrukte middenkoepel en de vier zijtorens is niet zoo harmonisch van verhoudingen als de meeste andere gebouwen. Het merkwaardige ervan is, dat het geheel versierd is met marmeren inlegwerk, geïnspireerd op de ingelegde en geschilderde Perzische tegels. Het doet bijna aan als een allerfijnst borduursel op den witten grond, en op een afstand gezien, geeft het een zachten, bloemigen schijn aan het marmer. Het mausoleum van Akbar is in Sikandra in de buurt van Agra. Het werd door hemzelf begonnen en door zijn zoon voleindigd, die ook veranderingen in het oorspronkelijke plan moet hebben aangebracht. De ingang is zeer indrukwekkend; in het mausoleum bevat een eenvoudige marmeren sarkofaag het stoffelijk overschot van den keizer met het enkele opschrift: Akbar. | |
[pagina 311]
| |
‘Gij zijt een besloten hof, een besloten wel, een verzegelde fontein. O, fontein der hoven, put der levende wateren, die uit Libanon vloeien. Ontwaak, Noordenwind! Kom, gij Zuidenwind, doorwaai mijnen hof, dat zijne geuren uitvloeien.’ (Hooglied 4.-) Een omsloten hof, vol levend water, vol zoete geuren: dat waren en dat zijn nog steeds de drie hoofdmotieven voor de wondere schepping, die een Oostersche tuin is. Om dien te kunnen waardeeren moeten wij, Westerlingen, ons indenken in de mentaliteit hunner makers. Hunne tuinen zijn, als hunne geheele kunst, symbolen. De gansche aanleg, iedere boom en bloem heeft een zekere beteekenis en geeft niet alleen genot door schoonheid, maar vertolkt bepaalde tradities en godsdienstige gevoelens, In Japan bestaat de symbolische tuin nog heden; in Indië is die zinrijke kunst voor 't grootste deel verloren gegaan. De oude Indische tuin herinnert in vele opzichten aan dien der Renaissance in Italië. Terrassen, gevolg der heuvelachtige terreinen, en water spelen bij beiden een hoofdrol. Doch waar in den Italiaanschen tuin het water, neerstortend in watervallen of opspringend in klaterende fonteinen, één der vele dekoratieve elementen in den Villatuin was, daar is dit in het Oosten de ziel, de reden van bestaan, van heel den aanleg. Waar bronnen ontbraken en regen soms maanden lang uitbleef, werd irrigatie een eerste vereischte. In Perzië en Turkestan was de kunst om goed-geïrrigeerde tuinen aan te leggen sinds eeuwen bekend en tot hooge volmaking gebracht. Keizer Babar, de Prins der Tuinen, was de eerste om ze in Hindoestan toe te passen. Toen hij Agra tot zijne hoofdstad maakte, was een zijner eerste werken een tuin, den Ram Bagh aan de oevers der Joemna aan te leggen, den oudsten Mogoltuin, waarvan nog resten bestaan. Hoe juist kenschetst hij in zijn Mémoires de geaardheid van het land, waar hij zegt: ‘Het komt mij voor, dat een der grootste nadeelen van Hindoestan zijn gebrek aan kunstmatige waterleidingen is. Ik had besloten, om overal waar ik mijn verblijfplaats koos, waterwielen te laten maken, zoodoende watertoevoer te krijgen en dan op de daarvoor ge-eigende plaatsen wèl-ontworpen tuinen aan te leggen. Dan zaaide ik rozen en narcissen in symmetrische bedden.’ Elders beschrijft hij een bezoek aan een zijner meest beroemde tuinen bij Kaboel. ‘Nadat ik de zaken had afgedaan, trokken wij verder en bereikten den Bagh-i-Vafa (Tuin der Trouw). Het was 't seizoen, dat de tuin in vollen pracht stond. De grasvelden waren bedekt met klaver, de granaatappelen-boomen waren van een mooie, gouden kleur en de vruchten hingen rood aan de takken. De oranjeboomen waren vroolijk-groen en beladen met tallooze oranjes. Ik was nog nooit zoo bekoord van den Tuin der Trouw als bij deze gelegenheid. Gedurende de drie dagen, die wij er doorbrachten, hadden wij allen volop vruchten te eten.’ Op de afbeelding ziet men den keizer in | |
[pagina 312]
| |
hoogst-eigen persoon het werk der tuinlieden dirigeeren. De ‘omsloten tuin’ met poort is naïevelijk afgebeeld, evenals de vierdeelig aangelegde tuin, het groote water-reservoir en zelfs de sneeuwbergen op den achtergrond zijn niet vergeten. De kanalen werden zoo aangelegd, dat het water op gelijk niveau was met de belendende paden en bloembedden. Dikwijls werden die waterwegjes met turkoois-blauwe tegels belegd, zoodat zij onder de schaduw der donkere cypressen stroomen van louter edelsteenen schenen. Babar heeft de meeste zijner tuinen aangelegd bij Kaboel en in Kashmir, waar hij gunstiger terreinen vond dan in het waterarme Hindoestan. De Mogoltuin bestond uit drie opeenvolgende komplexen: de half-publieke tuin; de speciale tuin van den keizer met de audiëntiezaal, waar hij vorstelijke bezoekers, ministers, legerhoofden en gezanten ontving en de poerdah-tuin voor de keizerin en de harem-vrouwen. Zooals in de stad de belangstelling der gansche bevolking zich concentreerde op de Badshahi-Mahal (Keizerlijk Paleis), voor haar het symbool van de eene macht, die alles omvatte, zoo was in het paleis zelf de keizerlijke lusthof in het centrum der belangstelling. De geheele tuin was eigenlijk een symbool van leven, dood en eeuwigheid en moest, volgens de Perzische traditie, in acht terrassen worden aangelegd, overeenstemmende met het achtdeelige Paradijs van den Koran. Het beroemdste werk van den Perzischen dichter Sadi heeft tot titel: de Rozehof. In de inleiding zegt hij: ‘Rijp overleg omtrent de indeeling van het boek deed mij ertoe besluiten, om dezen teederen tuin met zijne dichte schaduwplekken evenals het Paradijs te splitsen in acht deelen.’ Soms ook werd het getal zeven, de zeven planeten symboliseerend, als maatgevend bij den aanleg genomen. Bij het achtdeelige plan volgde men de mythologische wereld-geografie: een Heilig Land met Mont Meroe in het midden, vanwaar de wateren uit een geheime bron in 4 vruchtbaar makende stroomen naar de 4 windstreken vloeien. Op den berg in het midden groeit de Heilige Boom der kennis van Goed en Kwaad, met Naga, de heilige slang (embleem van de lente) om zijne wortels gewonden. De boom maakt plaats voor Hindoetempel en Boeddhistische chattravali of zonnescherm, om na de komst der Mohammedanen vervangen te worden door de baradari, een soort paviljoen op verhoogd platform. Afwisselend met bloembedden, die als groote kleurenvlekken de ruimten tusschen de waterkanalen vulden, had men fraaie gazons door boomen omringd met in het midden een groote chenar- of mangoboom. Daaromheen werd een verheven platform gebouwd, de z.g.n. ‘chabutra’. Hier was de ideaal-plaats voor de feesten en bijeenkomsten, die ten tijde der Mogols zoo populair waren. Uitgestrekt op het gras of zachte tapij ten kon men van conversatie en hoekah, de Turksche waterpijp, genieten, muziek maken en op koele avonden de geliefde Perzische dichters reciteeren. | |
[pagina LXVII]
| |
taj-mahal te agra.
marmeren balustrade om de graven van shah jahan en mumtaz-mahal in de taj-mahal te agra.
| |
[pagina LXVIII]
| |
shalimar-tuin te kashmir.
akbar's graf te sikandra bij agra.
| |
[pagina 313]
| |
Het paradijs-idee inspireert de kunst van Mogol-schilder, architekt en handwerksman; overal vindt men de motieven van engelen, gazellen, vogels en visschen, evengoed als de gestileerde afbeeldingen van boomen, vruchten, bloemen en stroomend water. Het beeldhouwwerk der Mogol-paleizen toont er schoone voorbeelden van. Men denke slechts aan de balustrade der Taj-Mahal, waar in het witte marmer met verwonderlijke getrouwheid zijn weergegeven de rozen, narcissen, tulpen en anemonen, die eens in den tuin zelf gebloeid hebben. De miniatuur-portretten der Mogolkeizers en hunner edelen hebben vaak een tuin tot achtergrond en niet zelden houdt de afgebeelde in de hand een met de grootste zorg geschilderde roos of anjer. Onder de boomen komen de cypressen en vruchtboomen veelvuldig afwisselend voor; zij zijn bij uitstek de symbolen van het bloeiende leven, dood en eeuwigheid. Toen door de huwelijken met Rajpoet-princessen de Hindoe-invloed zich bij den tuinaanleg zeer deed gevoelen, uitte die zich vooral in bloemen-symboliek. De legende van Lalia en Majnum, de trouwe geliefden, die elkaar slechts tweemaal hier op aarde zagen, wordt op zinrijke wijze vertolkt in bloementaal: twee laag-groeiende vruchtboomen, zooals oranje en citroen, midden in een bloemen-parterre geplant, zijn de twee geliefden gelukkig in het Paradijs of wel zij zijn veranderd in twee naast elkaar staande dadelpalmen. Op deze wijze werd de tuin voor den Indiër dubbel boeiend en expressief. Men had ook eene voorliefde voor den z.g.n. ‘Maneschijntuin’, die geheel voor de schoonheid en koelte van avond en nacht was ingericht en naast geheimzinnig-donkere boomgroepen witte paden en witte bloemen met sterke nachtgeuren bevatte, zooals champaka, jasmijn, tuberose en gardenia, om de witte lotos niet te vergeten. Akbar was niet onverschillig voor de hortikultuur in zijn rijk, maar had toch voor het aanleggen van tuinen lang zooveel niet over als voor den bouw zijner steden en paleizen. In de Ain-i-Akbari heet het: ‘Z.M. beschouwt planten als een der schoonste gaven Gods en wijdt er alle aandacht aan. De groote tuinlieden van Iran en Toeran zijn hierheen gekomen en de boomenkultuur is in uitstekenden staat.’ - Zijn opvolger Jahangir daarentegen was met zijne Perzische gemalin de aanlegger van vele schoone tuinen. In zijn dagboek vertelt hij, sprekende over de tuinen in de buurt van Kaboel, dat hij op één dag zeven van de meest beroemde bezocht heeft en voegt erbij: ‘Ik geloof niet, dat ik ooit zoo ver gewandeld heb.’ De namen van Jahangir en zijn zoon Shahjahan zijn verbonden met dien van den Shalimar Bagh, den schoonen aan het Dalmeer in Kashmir gelegen tuin met paleis. Deze verkeert nog in goeden toestand, daar hij ook na den val der Mogols een koninklijke lusthof bleef onder het beheer van den Maharajah van Kashmir. Hier heeft men nog het zuiver type van de zomer-residenties der Mogols. Het driedeelige | |
[pagina 314]
| |
hoofdplan is ongerept gebleven. De publieke tuin eindigt bij het eerste groote paviljoen, waar het water in cascades doorheen stroomt. Het diende als Audiëntiezaal en men ziet nog den marmeren troon boven den middelsten waterval aangebracht, waar de keizer ter audientie placht te zitten. In den tweeden tuin is de Diwan-i-Khas verdwenen, doch in den Zenana-tuin wordt de klimax gevormd door een bekoorlijk zwartmarmeren paviljoen, (bharadari) dat zich in het centrum bevindt. Aan alle zijden mischen kleine watervallen en op den achtergrond verheffen zich de sneeuwtoppen van Mahadeva. Een romantische bekoring ligt over Shalimar. Jahangir moet aan dezen won derhof gedacht hebben, toen hij schreef: ‘Ik liet een stroom afleiden, opdat een tuin zou ontstaan, die wat liefelijke schoonheid betreft, in de bewoonde wereld zijn weerga niet zou vinden.’ Er zijn reusachtige Chinarboomen, die naar men zegt meer dan drie eeuwen oud zijn. Zij moeten getuigen zijn geweest van den bloeitijd der Mogol-dynastie: Jahangir met zijne Nurjahan en de vorst-kunstenaar Shahjahan moeten in hun schaduw gerust hebben. In hun tijd vonden 900 tuinlieden werk in den Shalimar, waar nu een twintigtal het gemakkelijk af kan. De plaats is nu toegankelijk voor het publiek en wordt vooral met de jaarlijksche bloemenfeesten druk bezocht. Een dag in zulk een ommuurden tuin vol bloemen en water is eene vreugde zoowel voor de verwende poerdah-vrouw als voor den armen volksman. De namen en levensgeschiedenis der ‘Padishah's,’ die de tuinen lieten aanleggen, zijn allen vertrouwd.
De Nishat Bagh, Tuin der Vreugde, die zich in eene opeenvolging van 12 terrassen, - één voor ieder Zodiak-teeken - eveneens aan het Dalmeer verheft, werd aangelegd door Asaf Khan, den broeder der keizerin Nurjahan en vader van Arjamand, Shahjahan's vrouw. Hij is werkelijk als zijn naam aangeeft, de vroolijkste der tuinen uit den Mogoltijd, tintelend en sprankelend van veel levend water en met een overvloed van gloeiend-gekleurde bloemen. Toen Shahjahan in 1633 in Kashmir was, bezocht hij den tuin. Zijne hooge terrassen, de wondermooie vergezichten van meer en bergen bekoorden hem zoo, dat hij tot de overtuiging kwam, dat de Nishat-Bagh een veel te fraai bezit was voor een zijner onderdanen, al mocht die dan toevallig zijn eigen schoonvader en eerste minister zijn. Hij vertelde Asaf Khan bij verschillende gelegenheden hoezeer hij diens buitenverblijf bewonderde, niet anders verwachtend dan dat het hem gracieuselijk zou worden aangeboden. Doch hij klopte aan doovemans ooren: Asaf Khan was te zeer aan zijn tuin gehecht om er afstand van te willen doen. Toen als nu voorzag dezelfde stroom den vorstelijken Shalimar-tuin en den Nishat-Bagh van water. In zijne ergernis liet Shahjahan toen den watertoevoer naar zijn ministers tuin afsnijden. | |
[pagina 315]
| |
Nu is niets droefgeestiger dan wanneer in een dier groote parken de kanalen en tanks leeg en uitgedroogd daar liggen. Asaf Khan, die juist den zomer in zijn buitenverblijf doorbracht, kon niets ertegen doen en zat een dag, verzonken in melankoliek gemijmer, onder de schaduw der Chinarboomen bij het droge waterkanaal. Hij viel in slaap tot eindelijk een welbekend geluid hem wekte. Hij kon nauwlijks zijne oogen gelooven, want alle fonteinen en watervallen waren vroolijk aan het klateren en wit van schuim. Een trouw dienaar, begaan met zijns meesters verdriet, had 's Keizers orders getrotseerd en de hindernis uit het aanvoerkanaal verwijderd. Asaf Khan echter verweet hem zijn ijver en liet onmiddellijk den stroom weer afsluiten. Aan Shahjahan kwam het nieuws ter oore en de doodelijk verschrikte dienaar moest voor hem verschijnen. Tot groote verbazing van het geheele hof, liet hij - inplaats van hem te bestraffen - den schuldige een eeregewaad geven als bewijs zijner bewondering voor een daad van zoo trouwe toewijding en Asaf Khan had voortaan de vrije beschikking over het water. Zóó waren deze Oostersche potentaten: capricieus, maar tot grootmoedige en onverwachte daden in staat.
Het hoofdstuk van Indische tuinarchitektuur, dat door Babar geopend werd in Agra en waaraan zijne opvolgers met alle krachten verder werkten, werd wel is waar besloten met het einde der groote Keizers, maar eene herleving der kunst had plaats aan het hof van enkele Hindoe-vorsten. Vooral in het tuinpaleis van Deeg, dat door den Rajah van Bharatpoer in 1725 gebouwd werd, leven nog vele der beste Mogol-tradities voort. Anacapri, Nov. 1923.Ga naar voetnoot*) |
|