| |
| |
[pagina t.o. 225]
[p. t.o. 225] | |
kees van dongen.
portret van mad. eve francis.
| |
| |
| |
Kees van Dongen,
door Leo Faust.
HET is nu wel haast een kwart eeuw, dat Van Dongen in Parijs heeft gewerkt. In al dien tijd is hij geheel zichzelf gebleven: een kunstenaar, onder geen enkel etiket thuis te brengen. Doch geregeld is hij opgeklommen, langs een zeer zuivere lijn, veredelde en verfijnde hij zich in de uitingswijze welke hij gekozen heeft, en waarin hij meer dan ooit wonder-mooie resultaten bereikt.
Er was een tijd, dat hij, in plaats van zijn naam eronder te zetten, sommige werken teekende: ‘le peintre’. Dat was van hem evenmin bescheidenheid als aanstellerij. Heel het doek was immers Van Dongen; het zong, het jubelde, het schreeuwde den naam van wien het schiep. Niemand zou zich vergissen en het aanzien voor werk van een ander.
Waartoe dan het af te stempelen? Elk schilderij was een en al stempel; elk vertoonde het gelaat van hem die het in 't leven riep,.... in verschillende stemmingen, het is waar: nu eens lachend, dan weer ernstig, dan weer stralend gelukkig, of verheerlijkt in extaze, of somber van zwoelen hartstocht, of klaar van evenwichtigen zielevrede, - maar altijd herkenbaar. Waarom dan er den naam op te zetten? We hebben toch ook niet de gewoonte een visite-kaartje te hangen aan ons gezicht....
Van Dongens werk is van een zeer bizondere kracht. Men moet het verafschuwen ofwel ermee dwepen; men moet het liefhebben ofwel fel haten. Onverschillig erbij blijven, kan men niet.
Het wijkt in zoover af van het genre waaraan wij meer gewend zijn, dat, wanneer eens de lijn van het gekozen model den schilder hinderde, hij haar zonder aarzeling wijzigde. Van Dongen is een van die beeldende kunstenaars die er geen oogenblik voor terugdeinzen om, als het moet, de uiterlijke vormen anders weer te geven dan ons ‘timmermansoog’ ze ziet. Hij beschouwt de lijn, evengoed als de rest, als onderdeel der schoone compositie, en nimmer zal hij haar onnoodig geweld aandoen; maar hij zal haar onmiddellijk opofferen voor het decoratief ensemble, indien de evenwichtigheid der conceptie het eischt. En liever dan een eenmaal gevonden motief prijs te geven of te veranderen, dat om kleuren-weelde en in andere opzichten aantrekkelijk is, maar waarin een detail van de teekening hem stoort - zal hij deze laatste aanpassen aan het motief. Ja, in sommige gevallen gaat hij nog verder, en zoekt zijn sujet te verbeteren, nog karakteristieker d.i. mooier te maken dan het is. Er zijn er die het ‘misteekenen’ noemen, hoewel ik meen dat men daaronder toch iets anders dient te verstaan, en dat Van Dongen daarvoor teveel liefde en eerbied voor het ideaal
| |
| |
bezit. Doch wat doet het woord ertoe, als het resultaat schoon is?
En wie onbevooroordeeld dit werk tegentreedt, moet erkennen dat vaak een buitengewoon schoon effect is bereikt. Het is niet moeilijk in het oeuvre van dezen buitengemeen productieven, hard werkenden artist een honderdtal schilderijen aan te wijzen zoo schoon als een vizioen, zoo schoon als alleen maar de Natuur zelve te schilderen weet, in haar best geïnspireerde oogenblikken. Doeken als de beelden uit een lieven droom, als de fantastisch-mooie hallucinaties van een kunstgevoeligen morfinomaan. Er zijn erbij, die als aan de stof ontheven, als onwerkelijk zijn van bovenaardsche schoonheid. Gelijk sommige orchideeën zijn als de gekristalliseerde gedachten van een God, zoo zijn deze schilderijen de in kleuren en contouren vastgelegde gedachten van een kunstenaar. Gedachten, speelsch als Juli-vlinders boven een zomer-tuin; invallen van een oogenblik; ziel-fazen van een levensblijen natuur-aanbidder; stemmingen in een wonderen ochtend, als de zon door een spleet in de wolken barst en zijn gouden verklaring uitschalt over de mooie wereld. En dit alles, onder den toover van het genie, gestold tot dekoratieve schoonheid.
Bijna al het werk van Van Dongen is zonnig en levenslustig. ‘Waarom zou een schilder niet het recht hebben van weelde te houden?’ vroeg hij me eens. Deze schilder moet, dunkt me, de leer zijn toegedaan, dat het leelijke - en daaronder verstaat hij zoowel het armoedige als het burgerlijke - dient gebannen te worden uit ons leven. Ook het leed en het beklag rekent hij tot het leelijke. Als hij medelijden heeft, dan is het met die de schoonheid niet kunnen onderscheiden en haar voorbijgaan zonder haar op te merken. De wereld is, niettegenstaande alles, nog vol schatten van schoonheid. En de schilder is een epicurist, onzelfzuchtig alleen in zoover dat hij de schoonheid, zooals hij haar gezien heeft, aan anderen aanschouwelijk maakt. Hij is een van hen die, voor ons, uitdolen over de aarde, en de schoonheid zoeken en garen en ons thuisbrengen, gecondenseerd en gevangen op een stuk over een raam gespannen linnen. Zooals de bijen uitgaan over een lente-wei en honing thuisbrengen.
Van Dongens oogen zijn zeer bizonder gebouwd. Wat daar doorheen gegaan is komt als uit een toover-bad. Het heeft een praal, een éclat, een vorstelijken rijkdom gekregen als een Nero er geen om zich heen zag.
Ik herinner me - het is reeds eenige jaren geleden dat ik het zag, maar onvergetelijk ligt het in mijn gedachte - een schilderij van Van Dongen, dat hij, geestig, Mille Baisers had gedoopt. Het stelde voor: een slanke vrouwefiguur, een jongmeisje, dat, u den rug toewendend, met het bovenlichaam over een vierkante tafel lag en op een stuk papier de twee woorden schreef, waarnaar het doek genoemd was. Zij schreef het duidelijk, en ook al kendet gij den titel van het schilderij niet, ge zoudt hebben kunnen lezen wat zij schreef. Dat kwam omdat die twee woorden een schoon en
| |
| |
belangrijk onderdeel waren van de geheele conceptie, en er dus in behoorden. Ja, meer dan een onderdeel waren zij: het motief, de bestaansreden. Want heel de frêle, kinderlijk liefdevolle figuur van dat jonge meisje, dat men toch slechts op den rug zag, - haar houding, de buiging van haar hoofd, de welving van haar arm, de fraaie courbe van haar lijf, de stand van haar voetjes, - en heel de wijze waarop zij zich gekleed had, - en het juichende blauw van de tafel en het vlammende oker-geel van den achtergrond, - heel het ensemble van lijnen en van prachtig tegen elkander gezette, koninklijke kleuren.... het zong en het riep en het schreilachte in vervoering: Mille, mille baisers.
En ik weet nog, dat tegenover dat schilderij een ander hing: een vrouw, in al de opperste schoonheid welke het vrouw-zijn bieden kan. Zooeven was zij gewikkeld in een sjawl, een Spaansche sjawl van vorstelijk gele zij, een sjawl zooals er alleen maar bestaan in droomen.... en in de wonder-gebouwde oogen van een schilder. Onder die sjawl was zij naakt. En nu, even voordat ge den blik tot haar wendet, heeft zij met beide armen de sjawl opengeslagen, en houdt hem, wijd achter haar, uitgespreid. En zij prijkt, met haar zacht-gloeiend lichaam, waarvan alleen de beenen met geel-zijden kousen zijn overdekt, tegen den achtergrond van die sublieme sjawl, als een sprookjes-vlinder tegen zijn vleugels, en glimlacht, - schooner dan een godin, want een volkomen vrouw....
De tentoonstellingen, waarop Kees van Dongen het Parijsche publiek op gezette tijden - meestal tegen het begin van den winter - vergast, vormen, telkens weer opnieuw, een rijkdom van zich verdringende indrukken. Zie hier, een ontroerend fijn klein meisje in blauw bad-kostuumpje aan zee (Vacances). Welk een contrast, na zoo'n vrouw met de sjawl, in dit maagdelijk lichaampje, als met beschroomden eerbied daar neergezet!.... Of een prachtige jonge-vrouwefiguur, uitgestrekt liggend, in de violette schaduw van haar rein en rustig droomend lichaam, tegen een zon-overgoten duin, terwijl twee ruitertjes, die heel in de verte voorbijgaloppeeren, u den vrede van het landschap doen inademen.... Of - nog weer een ander schilderij, dat ik maar niet vergeten kan: - twee kleine meisjes met een enormen Union Jack, aan het strand.
Doch misschien de sterkste zijde van dezen kunstenaar komt tot uiting in zijn dekoratieve paneelen. Zij zijn opgevat in een symbolisme, dat nu eens hartstochtelijk naturalistisch, dan weer kinderlijk argeloos is: Le Couple, La Nuit, L'Homme bleu.... en dat verrukkelijk-mooie Les Coussins een van de rijkste doeken uit de jaren toen hij nog zichzelf zocht: een uiteenspreiding van kostelijke sofa-kussens, als een symfonie van kleuren en harmonisch dooreenwarrelende figuren.
Van Van Dongen spreken, is spreken van de ontroerendste oogenblikken van mijn leven. Ik herinner mij - ach, ik herinner mij zooveel:.... - een
| |
| |
Zondagmiddag in November, dat wij Van Dongen een bezoek gingen brengen - mijn eerste bezoek bij den meester - in dat aardige kleine schildersdorp aan de porte Neuilly: Villa Saïd.
De avenue du Bois de Boulogne schemerde weg in melk-blanke mistwazen, en de vlammen der lantarens vormden dof-gouden plekken als, in een avond-straat onder sneeuwhemel, kerstboom-lichtjes achter een bevroren vensterruit. In de verte, onwaarschijnlijk vaag, nauwelijks zich afschaduwend, prijkte de Arc de Triomphe.
Het kleine hôtel particulier, dat onze landgenoot geheel zelf had ingericht - reeds het uitwendige, met de fel-blauwe luiken tegen den flets meniegelen gevel, had een sterk persoonlijk cachet -, het hotel was een waar bijou. Daar binnentredend, was men plotseling als verplaatst in een verrukkelijk sprookje, een zaligen droom. Zulk een omgeving, veredeld en verdiept door de schoone schilderijen van den meester met hun kleuren van een bovennatuurlijken rijkdom, hun teekening van een innige weelde, het is haast te mooi om waar te zijn. Het leek een sublieme feeërie, een prachtige verbeelding.
De kleine vierkante hall gaf een uiterst aangename gewaarwording van evenwichtige rust en schoonheid. Een ontvangkamer, daarachter, was van een vorstelijke gezelligheid. Zij deed denken aan een decor uit die verhalen van Duizend- en-Een Nacht, welke Van Dongen zoo kostelijk illustreerde. Goud-dooraderde, zwart-zijden gordijnen voor de vensters. Op een breeden, lagen divan een schat van kleurige kussens. En aan alle kanten langs de wanden weer die suggestieve, wonder-penetrante doeken, nu eens met enkele als stamelend gekrabbelde lijnen een wereld van aandoening in u wakker roepend, dan weer met een voltooidheid, een verfijning en een fysico-psychologie als bij mijn weten alleen maar Henri Matisse bereikt heeft, heel de vicieuse, perverse of schuldelooze ziel eener vrouw uitend in haar gelaat, haar houding, haar kleeren-val, nog weer elders, met geweldige vlakken in een-tonige, bezwijmelend-innige kleur, door elegante omtrekken, die als streelingen over uw oogen gaan, omlijnd, ornamentale paneelen scheppend als brokken van een goddelijk, wijd mozaïek.
Omgaande in die charmante woning, welke onze landgenoot sinds twee jaar verlaten heeft om te verhuizen naar het vorstelijk hotel aan de rue Juliette-Lamber, waar hij thans verblijft, was het u als wandeldet ge in een reusachtigen diamant, waarvan de facetten, in onbestaanbaar schoone, iriseerende kleuren en lijnen, weerspiegelden tegelijk de dingen van deze wereld en van gene.
In het atelier, op de eerste verdieping, waren wij van sprakelooze bewondering bevangen. Doch nog mooier werd het ons in de vertrekken daarboven, waar de kunstenaar aan enkele zijner werken de omgeving en de belichting had geschonken waarin zij behoorden te worden gezien. Er
| |
| |
kees van dongen.
kees van dongen.
tulpen.
kees van dongen.
madlle maria ricotti.
kees v. dongen.
markies boni de castellane.
| |
| |
in het atelier van den schilder, geneviève vix poseerend voor haak portret in de rol van salomé.
| |
| |
was daar wat Van Dongen noemde een ‘vroolijke kamer,’ met op de beschilderde wanden, in het tapijt, in de divankussens heel een naieve, lachende, oud-Perzische sprookjes-fauna. En er was, daarnaast, een ‘sombere’ kamer, waar, als ge er binnenkwaamt uit dezen beminnelijken droom, de loodzware beklemdheid over u zonk van den fulpen, erotischen onweersnacht....
Doch - zooals ik zei - sinds twee jaar woont Van Dongen daar niet meer. Het bijou-paleisje aan den rand van het Bois is nu verhuurd aan een rijken Argentijn, die er de prachtige fresco's van de muren heeft doen krabben; en wie thans onzen beroemden landgenoot gaat bezoeken vindt hem in een atelier waarin een behoorlijke dorpskerk met gemak een cake-walk kan dansen, en waar de jongste werken van den schilder volmaakt tot hun recht komen. Want - hijzelf schrijft het toe aan dat enorme atelier, en inderdaad zou er een belangwekkende studie te wijden zijn aan de wisselwerking tusschen atelier-ruimte en de ruimte in de visie van een schilder - de doeken van Van Dongen uit deze jongste periode zijn ‘groot’ gezien.
Het is alsof van Dongen zich een nieuwe manier zoekt met elk nieuw portret, dat hij improviseert. Noch het formaat, noch de atmosfeer, noch de uitvoering gelijken op elkaar. Hij houdt niet op te schetsen; elken keer dat het model poseert begint hij weer, met een nieuwen opzet, van voren af aan.... Het is alsof het fluïde, dat het model uitstraalt, doordringt in den schilder, die er door bezield en beïnvloed wordt. Het is gebeurd, dat het model zekeren dag bedroefd was en dat Van Dongen - zonder dat hij dit kon weten - zoozeer onder den indruk van die treurig-gestemde gemoedsgesteldheid geraakte, dat hij zich buiten staat gevoelde om te werken. Hij was, zonder reden, ellendig gedrukt.
Ook in ander opzicht is de manier waarop deze portretschilder à la mode werkt eigenaardig. Hij werkt aan een portret, bijvoorbeeld, 's nachts vaak evenveel als, of nog meer dan, overdag!.. Wat hij vóór alles tracht te vermijden - in tegenstelling met de meeste andere portrettisten - is, dat zijn model ‘poseert’ als versteend, en alleen niet indut omdat het spierkramp krijgt. Van Dongen vraagt van zijn model geen oogenblik van onbewegelijkheid. Zelf loopt hij, al schilderend, heen en weer, met het palet in zijn hand en een zware klodder verf op de punt van het penseel.
Op den Salon d'Automne had hij dit jaar twee mansportretten, zeer uiteenloopend van factuur. Het een stelt den Markies De Castellane voor, in wijd over de rok geplooiden, zijden avondmantel. Met een weelde van wit in de opening van het laag-uitgesneden vest, geven de das en het plastron in hun blankheid, hun zwart en hun grijs, als een soort plotselinge resumptie van elegantie en mondainiteit, samengevat door een wilde, door iemand die leeft buiten de salons, in volkomen onwetendheid van alles wat maat- | |
| |
schappelijk deftigheid is, en al deze keurige dingen bekijkt zoo ongeveer als een straat-schooiertje de neus drukt tegen de vitrine van een banketbakker.
Het andere van de beide portretten, welke een eereplaats innemen temidden van de inzendingen op den Salon d'Automne, verbeeldt den tooneel-schrijver Coolus, breed-uit gezeten. Het gelaat is het wonderlijkst geschilderde van alle gezichten die men aan de wanden van het wijde Grand Palais ontmoet. Het is een Frans Hals uit het Café Napolitain.
- Il m'a bien amusé à peindre, bekende Van Dongen mij, toen ik dit doek in zijn atelier bewonderde voordat het naar de Champs-Elysées ging.... En hij maakte mij opmerkzaam op de zoo markante punten van verschil tusschen deze twee hemelsbreed uiteenloopende modellen. Daar zijn, om maar eens wat te noemen, de schoenen. Let eens op de zorg, waarmee de kunstenaar de voeten geschilderd heeft! De voeten maken deel uit van een portret. Zij gelijken of zij gelijken niet.
Van Dongen wees op de vlekkelooze lage lak-schoentjes van den markies. Daarna, terugkeerend naar het portret van Coolus:
- Hij had bottines met knoopen aan, met een macht amusante kleine plooitjes erin.
En terwijl de schilder dat zei, glom er een werkelijke wellust in zijn lichtblauwe oogen, - zijn trouwhartige oogen van glunderen, zich in het lekkere leven verkneuterenden varensman.
....Er zit in de wijze van werken van dezen grandiosen bohémien een rythmiek van verrassende zuiverheid. In zijn jaarlijksche najaarstentoonstellingen krijgen we voornamelijk den arbeid dien hij in de vacantie geproduceerd heeft te zien. Drie-kwart van het jaar schildert hij bijna niet anders dan portretten. Hij is zeer gezocht, als portrettist, in de kringen van ‘tout Paris’. Wie zou het hem euvel duiden, daarvan te profiteeren? Te minder heeft men het recht ertoe, dewijl ook zijn portretten schoone schilderijen zijn. Ik ken er geen, van de laatste jaren, dat niet een meesterstuk is van visie en van factuur. Ik ken er geen twee, die in manier op elkaar gelijken. Het bewonderenswaardige in Van Dongens portretten is het feit, dat hij in elk weer opnieuw als de quintessens weet samen te vatten en vast te leggen van het karakter (karakter van ziel en van uiterlijke verschijning beide, trouwens.... staan deze twee niet met elkander in verband?) van zijn model. Velen zijner modellen zien dat natuurlijk niet. Er zijn zoo weinig menschen, die zichzelf kennen: ik ben ervan overtuigd, dat Van Dongen zich amuseert met zijn sujetten te ontleden, en dat hij vaak in zijn baard grunnekt omdat de zelf-ingenomen stommerds hem nog geld (en veel geld) betalen om zoo poedel-naakt - geestelijk poedel-naakt, dat is het ergste! - voor het publiek te kijk te worden gezet. Zij zien het niet, en zij betalen, en vinden hun portret mooi, alleen omdat het Van Dongen
| |
| |
was die hen schilderde: de groote ‘maître’, die immers ook graaf Die-en-Die en mevrouw Zus-en-Zoo afgebeeld heeft.... Doch dit alles doet niets af aan zijn prachtig talent, of aan de kostelijkheid der werken waarmee hij de wereld dag aan dag verrijkt.
Hij is een enorm productief werker. Hij is acht uren, soms tien uren van de vier-en-twintig in zijn atelier, voortwerkend aan het portret ook wanneer het model niet meer tegenover hem staat. Bestellingen vloeien hem toe; zijn vrouwelijke klantjes bevechten elkander nu en dan de eer om aan de beurt te komen. Dies maakt hij portretten, acht, negen maanden van het jaar. Dan gaan zijn mondaine modellen naar-buiten. En de schilder komt tot verademing.
Hij gaat naar Deauville of naar Venetië, naar Cannes of naar Biarritz. Hij haalt zijn hart op aan de natuur. Hij schildert buiten. En hij komt terug naar Parijs met een schat doeken van die eene plaats, waar hij uitrustte.... hard werkend.
Zoo hadden we zijn tentoonstelling van werken uit Venetië, zijn tentoonstelling van werken uit Deauville. Verleden jaar was het Cannes; dit jaar verraste hij ons met.... Parijs.
En welk een Parijs! In deze forsche doeken is heel de lumineuze ziel dezer troebele metropolis als in een reeks magistrale fresco's vervat. Er is maar één naam, die mij bij het aanschouwen dezer geweldige, en toch zoo innigdichterlijke visies voor den geest komt: Zola. Van Dongens kijk op Parijs is Zolaistisch. Evenals de epos-dichter van Melun ziet hij Parijs met een blik welke vervuld is van vereering en liefde. En gelijk hij van zijn modellen de ziel grijpt en materialiseert in de kleur en in de pose, in den achtergrond en in heel het teedere samenstel van duizend details, zoo heeft VanDongen ook van zijn model Parijs de ziel gegrepen, en hing haar voor ons te praal in al haar fijnen adel, in al haar koortsend temperament, in al haar morbiede ontaarding, in al haar ontroerende, machtig aantrekkende ingewikkeldheid.
Om recht de schoonheid van Parijs te leeren zien, behoeft ge slechts langs deze schilderijen te gaan en hun beeld te laten dringen in uw herinnering. Dan houdt ge van Parijs voor eeuwig. Voor heel de rest van uw leven draagt ge de bloedende wonde in u om der nostalgie: deze heerlijke stad te omvatten, gansch te omvatten, - en het niet te kunnen, omdat zij te grootsch is en te onstuimig.
Kees van Dongen is een van dat rijtje beroemde Nederlanders, die door het buitenland beter werden begrepen dan bij hen thuis. In enkele jaren is hij de meest gevierde schilder geworden van deze stad, waar het toch zeker niet makkelijk is, voor een vreemdeling, om te arriveeren. Op alle Salons - de Nationale zoowel als de Salon d'Automne - prijkt zijn inzending op de eereplaats. En in zijn vorstelijk hôtel particulier geeft, die avonden van
| |
| |
vernissage, heel intellektueel Parijs zich rendez-vous. Ja, zelfs buiten, waar in de aristocratische nachtelijke straat, een complete ‘Salon de l'Automobile’ zich verdringt van enorme motorkappen, gelivreide chauffeurs, glanzend koetswerk en satijnen conduite-interieur, - zelfs daar, buiten, voor de deur, heeft de voorbijganger, als in een hallucinatie, een synthetisch vizioen van de hyper-moderne, weelderige wereld, waar deze kunstenaar bij voorkeur zijn inspiratie zoekt.
Parijs, December 1923.
| |
[pagina XLVII]
[p. XLVII] | |
kees van dongen.
een soedanees.
keks van dongen.
oostersche vrouw.
kees van dongen.
baigneuse.
kees van dongen.
portret.
| |
[pagina XLVIII]
[p. XLVIII] | |
kees van dongen.
komain coolus.
|
|