Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 34(1924)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 100] [p. 100] Drie liedjes door P.C. Boutens. I. Dom van melken licht, Zon- en schaduwdicht, Staat de stille dag in effen wolkenspanning opgericht - Als een roos die zwelt In haar knop bekneld, Woelt onrustigblind verlangen naar geluksbloei hartvoorspeld - Tot de Westerwand Instort in den brand Van het gouden zonnewrak dat in de kimmebank verzandt: Gloed waarin verteert Elke schijn die weert 't Uitzicht op den ongenaakbren hof waar god en mensch verkeert - -: Halverwegen ver, Tweeling-avondster, Wenkt de weemoed uwer oogen, en hun stralen wijzen er 't Pad ontwijfelbaar Tot den ingang waar Geen ziel doordringt buiten aardscher schoonheid heilgen middelaar: Mond en oog gekust In zoo zuivren lust Dat de vlam in vleuglen uitslaat, slechts in zaligheid gebluscht. [pagina 101] [p. 101] II. Met wien gij als gelijke, Liefde, verkeert en overlegt, Om al uwer genade blijken - Hoe is hem veel ontzegd! Nooit komt uw meêlij reiken Den slaapdronk der vergetelheid Als aan de kleinen die bezwijken Met elken avondtijd. Door zijn ondiepe droomen Gaat, vloed van licht- en schaduwtij, Al werelds onrust waargenomen; In vreeze ontsiddert hij Als breekt bij late nachtwaak Het onweêr uwer heerlijkheid, Dat uw vertrouwden tot hun dagtaak In uw bedoeling wijdt; De hemel straalt onttogen Diep boven maan- en sterlicht uit In de' éenen opslag uwer oogen, Uw vinger bliksemduidt Den weg door 't warre duister Van deze zaalge doolhofhel, Dat tot den schemer van uw luister Der kindren blinde spel Hij leidt naar uw behagen, Voortijdge ziener van uw dag, In deernis die niet kan beklagen En niet benijden mag. [pagina 102] [p. 102] III. Ik was een stil en eenzaam kind, Eenzaam als geen - Gij zongt voorbij als een stem in den wind: Nu ben ik alleen, alleen. Gij streekt voorbij als een schoone schijn - Vanwaar? waarheen? -: Wat kan ik zonder u beter zijn Dan alleen, alleen? Alleen met de zee die ebt en vloedt Op haar gezetten tijd, Met de maan die krimpt, met de zon die gloedt, Met het gras dat dort en dijdt, Met de avonduren die zijn volbracht Als de luide klok ze seint, Met Orioon die laat in den winternacht Rijst statig overeind - - Soms denk ik nog hoe tijden her Ik eenzaam was Als zee en zon en maan en ster En het naakte kuische gras. Buiten den tijd en zijn bestier, Een ledig nest Hoog in den top van den populier, Komt nooit mijn hart tot rust. En alle dingen zijn eenzaam, en Vloeien ineen - Ik wil slechts wezen wat ik ben: Alleen, alleen, alleen! Vorige Volgende