| |
| |
| |
1. ferrara.
het kasteel der estenzi.
aangevangen in 1385 door bartolomeo da novara (foto anderson).
2. baroncelli. st. joris met den draak. kathedraal van ferrara. (foto alinari).
6. pietro di benvenuto. ingang van het paleis schifanoja te ferrara (1466-'69). (foto alinari).
| |
| |
| |
Kunstlievende vorsten uit Italien's verleden.
Door Dr. Raimond van Marle.
IV.
Het hof van Ferrara in de XVe eeuw.
FERRARA is van alle Italiaansche steden, welke in vroeger eeuwen een artistiek bloeitijdperk doormaakten, wel degene waar men heden het minst van dien bloei terugvindt. Zeer veel ging verloren, terwijl de voortbrengselen der Ferrareesche schilderschool in alle musea voorkomen; de National Gallery te Londen bezit er een bijzonder rijke verzameling van. De breede straten en pleinen en eenige indrukwekkende paleizen, dateerende uit de laatste jaren van het tijdperk, waarmee wij ons zullen bezighouden, geven hier en daar een zeker karakter aan de overigens vrij banale stad.
De twee belangrijkste bouwwerken welke Ferrara bezit dateeren van vóór de 15e eeuw; het zijn de kathedraal met beeldhouwwerk uit de 12e, 13e en 15e eeuw aan de façade, en het kasteel der markiezen d'Este (fig. 1), de bouw waarvan zoowat samenvalt met het ontluiken der schoone kunsten in de stad.
Het kasteel is het symbool van de onderwerping der burgerij aan de tirannie der Estensi, welke sedert eeuwen het bewind voerde in de stad van Ferrara. De weerstand van het volk, en het streven naar vrijheid eindigde met een overwinning van Nikolaas II (1361-87), die de oproerlingen met middeleeuwsche wreedheid strafte en den architect Bartolommeo da Novara riep om het kasteel te doen bouwen, waarmee in 1385 een aanvang werd gemaakt.
Markies Nikolaas werd opgevolgd door zijn broeder Albert (1387-94) die den grondslag legde voor Ferrara's welvaart door het verkrijgen van pauselijke privileges voor de stad, inbegrepen die voor de stichting van eene universiteit, welke echter weldra wegens gebrek aan studenten gesloten werd.
Alberts zoon, Nikolaas III (1394-1441) was de eerste groote kunstbeschermer van het geslacht der Estensi. Zijne historie toont ons een zonderling mengsel van middeleeuwsche ruwe wreedheid en Renaissance-verfijning. Van zijn prille jeugd af aan - Nikolaas III was tien jaar oud toen zijn vader stierf - zag hij zich bedreigd door familieleden die hem van zijn troon trachtten te stooten; hij werd daardoor over-diplomatisch en valsch en toonde zich zeer bedreven in het sluiten van voordeelige allianties. Zijn
| |
| |
leermeester was Donato da Casentino, de vriend van Boccaccio en Petrarca. Het relaas van Nikolaas' reis naar Palestina toont hem als een hoogst ontwikkeld en kundig man, met een zin voor mysticisme. Hij stelde er een bijzondere eer in, groote geleerden aan zijn hof bijeen te brengen en Guarino da Verona verkeerde er bij voorduring; hij was daarbij een ervaren krijgsman.
Deze overigens verlichte vorst ontstelde de beschaafde wereld doordat hij een zijner drie echtgenooten, van ontrouw verdacht, te zamen met zijn meest geliefden zoon Ugo, deed onthoofden; hij zelf had niet minder dan 22 erkende natuurlijke kinderen.
De stad Ferrara genoot gedurende zijn bewind een vredig bestaan en kwam tot groote welvaart.
Van het vele wat op het gebied van kunst op Nikolaas' last werd uitgevoerd, bleef bijna niets over. Hij deed buiten de stad de paleizen van Belfiore, Belriguardo - met 365 kamers - en Convandolo bouwen, en te Venetië het oude Este-paleis - nu Museo Correr - herstellen. Hij stichtte de prachtige bibliotheek, waarvoor hij de miniaturisten uit Toscane ontbood. Gobelins deed hij eerst uit Brugge komen, maar weldra ontstonden er te Ferrara zelve belangrijke ateliers. Giacomo della Ouercia, de grootste beeldbouwer van Italië uit den aanvang der 15e eeuw, vervaardigde in 1408 een Madonna voor de Kathedraal, en in 1431 wordt de niet minder beroemde Florentijnsche architect Brunelleschi te Ferrara vermeld.
Pisanello, een andere Italjaansch genie uit dezen tijd, dien wij vooral in betrekking met Lionello d'Este aantreffen, was ook voor Nikolaas III werkzaam. Dat de bestaande bronzen penning, den Markies voorstellend, door Pisanello werd uitgevoerd, schijnt onaannemelijk, daar zij niet de kwaliteiten van de voortbrengselen van dezen meester bezit, maar in het Louvre wordt een schets van Pisanello naar een penning van Nikolaas III bewaard, van welke Vasari beweert een exemplaar te hebben gezien. In hetzelfde museum bevindt zich een andere penteekening van den vorst, door Pisanello uitgevoerd. Het wordt ook veelal aangenomen, dat de kunstenaar de schoone penning met de afbeelding van Johannes VIII Paleologus, Keizer van Byzantium, gedurende het Concilie van Ferrara (1438) in die stad vervaardigde.
De pracht waarmee de vorst zich omgaf was echter niet een voortvloeisel uit werkelijken rijkdom. De inkomsten van den markies waren uiterst ongeregeld en grootendeels gebaseerd op belastingen, welke veelal met groote moeite geïnd werden. De kunstzin van Nikolaas III deed hem schatten uitgeven, terwijl zijn kinderen schamel gekleed en hongerig rondliepen.
Intusschen legde deze vorst de grondslagen voor de groote Ferrareesche kunstproductie, en uit documenten blijkt, dat gedurende de 15e eeuw meer dan honderd schilders in de stad verblijf hielden. Tijdens het bewind
| |
| |
van Nikolaas III waren de kunstenaars van Ferrara bijna allen vreemdelingen, en hetzelfde vinden wij, hoewel in eenigszins mindere mate, ten tijde van Lionello d'Este, een van Nikolaas' natuurlijke zonen, die hem als heerscher voor een periode van negen jaren opvolgde (1441-50).
Lionello wordt genoemd als een model der Renaissance-vorsten. Guarino da Verona was zijn leermeester gedurende zijn jeugd, maar hield ook later in het paleis van Ferrara verblijf. De markies riep een aantal beroemde geleerden te zamen, en heropende voor de derde maal de universiteit, waar nu de studenten samenstroomden.
Lionello bracht een uitnemende verzameling van voorwerpen uit de klassieke oudheid bijeen, zijn collectie van gesneden steenen ging door voor een der beste van zijn tijd.
Op het gebied der schoone kunsten zette hij de daaraan door zijn vader gegeven richting voort, maar wij bemerken dat de schilders zijn aandacht het meest in beslag namen. Wel is waar voltooide hij het paleis van Belriguardo en deed hij vestingen optrekken, maar verder schijnt hij geen bouwwerken van groote beteekenis te hebben ondernomen. Dat echter architectuur hem ook belang inboezemde, zien wij uit het feit dat de groote bouwmeester Alberti aan het hof van Ferrara verblijf hield en op last van Lionello zijn beroemde ‘Traktaat der architectuur’ schreef.
Een bronzen ruiterstandbeeld voor Nikolaas III werd voor Lionello door Antonio di Cristoforo en Baroncelli uitgevoerd. Van den laatste die veelal voor den Markies werkzaam was, bestaan nog heden twee fraaie bronzen beelden in de kathedraal (fig. 2), maar overigens vinden wij weinige sporen van beeldhouwkunst in die dagen.
In 1449 kwam de 19jarige Mantegna te Ferrara, wien niettegenstaande zijn jeugdigen leeftijd werd opgedragen den vorst tezamen met zijn favoriet Folco di Villafiora af te beelden. Rogier van der Weyden schilderde in het zelfde jaar voor Lionello een triptiek met de Kruisafneming, en Adam en Eva uit het Paradijs verjaagd. Misschien werkte de Vlaming ook aan de decoratie van het paleis Belfiore.
Meer dan eenig ander kunstenaar stond echter Pisanello bij den vorst in de gunst. In 1432 vinden wij dat Lionello er bij den schilder op aandringt, dat deze hem ten spoedigste een zeker schilderij van de Maagd Maria zou doen toekomen, terwijl Pisanello tusschen 1438 en '42 langdurig aan het Ferrareesche hof verblijf hield. Ook in 1443 bevond hij zich daar en wij zien uit een brief aan Lodovico Gonzaga, graaf van Mantua, dat zijn goed zou verbeurd verklaard worden indien hij Ferrara verliet.
Een sonnet van Guarino was een meer hoffelijke uiting van de bewondering welke zijn kunst afdwong
In 1445 voerde Pisanello een schilderij uit voor Belriguardo en andere teekenen van zijn tegenwoordigheid vinden wij in 1447 en '48, zoodat wij
| |
| |
mogen aannemen dat de kunstenaar zich gedurende een groot gedeelte van Lionello's bewind te Ferrara bevond.
Pisanello is de meest bekorende van die internationale groep van schilders, die, in de eerste helft der 15e eeuw, de laat-gothische vormen in het leven hielden. Zijn kunst is geïnspireerd door het ridderwezen, maar hij toont het ons niet als een werkelijkheid, maar als phantastische droombeelden en illustraties van legenden, en deze voorstellingen waren geheel in overeenstemming met het verfijnde leven van de Italiaansche hoven van die dagen, waar de gestes en gebruiken uit den riddertijd tot nobele traditie geworden waren, en gratie gaven aan het dagelijksch leven, maar eigenlijk geen levensvatbaarheid meer bezaten.
Markies Lionello, de pracht-lievende droomer, moet Pisanello's kunst bijzonder hebben gewaardeerd. Van des schilders eerste bezoeken te Ferrara moge het sprookjesachtige ‘Vizioen van St. Eustachius’ in de National Gallery dateeren, en het meisjesportret - misschien Ginevra d'Este - in het Louvre. Van Lionello zelve schilderde Pisanello verscheiden portretten, waarvan er een tot ons kwam; het is een der beste stukken van het museum van Bergamo, en werd waarschijnlijk gedurende een later bezoek gemaakt (fig. 3), zooals ook het stuk van de Maagd met St. Antonius en St. George in de National Gallery.
Er bestaan 7 penningen welke Pisanello - die zooals bekend is ook hierin uitmuntte - van den markies maakte (fig. 4); die welke hij bij gelegenheid van 's vorsten huwelijk uitvoerde, behoort tot de schoonste staaltjes van deze kunst. Lodovico da Foligno en Amadeo da Milano maakten beiden een penning van Lionello, maar behalve die van zich zelven liet de markies ook de afbeeldingen van de meest beteekenende figuren zijner hofhouding in het brons gieten. Veelal werden Pisanello's volgers hiermede belast en Matteo dei Pasti maakte een penning van Guarino, terwijl een onbekende meester die van den architect Alberti vervaardigde, welke soms aan Pisanello worden toegeschreven, maar waarschijnlijk zelfportretten zijn.
Naar het schijnt liep Pisanello's roem bij het Ferrareesche hof een oogenblik gevaar. Nadat de meester in 1441 meer dan zes maanden aan een portret van Lionello werkzaam was, kwam Jacopo Bellini van Venetië en ontstond er tusschen de twee schilders een wedstrijd wie de trekken van den markies het best wist weer te geven.
Dat Bellini's schilderij de voorkeur kreeg, moge ons vreemd voorkomen, wanneer wij de werken van deze twee kunstenaars vergelijken, want bij een dergelijke toetsing zal Pisanello ons altijd veel grooter toeschijnen. Hoe dat ook zij, de Ferareesche poëet Ulisso vertelt ons de anecdote en hij kon het weten.
Bellini's portret ging verloren; men heeft het willen ontdekken in een aanbidder voor de Maagd Maria knielend, in het Louvre, maar het is
| |
| |
3. pisanello.
lionello d'este.
academie carrara, bergamo.
(foto anderson).
4. pisanello.
penning met de afbeelding van lionello d'este. (foto alinari).
5. pisanello.
costuumstudies. britsch museum, londen. (foto anderson).
| |
| |
7. domenico di paris en bongiovani di giustiniani. plafond en wandversiering in het paleis schifanoja (1467) ferrara. (foto alinari).
13. ercole grandi. plafondbeschildering in 't paleis costabili, ferrara. (foto anderson).
| |
| |
onwaarschijnlijk dat het stuk een dergelijk karakter had, noch is het aan te nemen dat de hier afgebeelde persoon Lionello is. Te Ferrara bestond echter een ‘Aanbidding der Wijzen uit het Oosten’ welke veelal aan Jacopo Bellini werd toegeschreven en, wanneer deze attributie juist is, werd dit stuk zeker gedurende dit zelfde bezoek aan de stad uitgevoerd.
Van Lionello werd nog een ander portret door Oriolo van Verona geschilderd; het bevindt zich in de National Gallery te London en toont ons geheel dezelfde trekken als Pisanello's afbeeldingen van den Markies.
Pisanello oefende een grooten invloed uit op de schilders van Ferrara.
Tot nu toe hadden wij uitsluitend met kunstenaars van andere steden te doen, en Christophoro da Ferrara, die in de laatste jaren der 14e eeuw werkzaam was, leeren wij door een geteekend paneeltje in de stedelijke gallerij kennen als beïnvloed door de niet steeds aantrekkelijke school van Bologna. De eerste op hem volgende, werkelijk Ferrareesche meester was Antonio da Ferrara, van wien frescoreeksen van 1433 en 1437 bestaan, en in de Galerij van Urbino een altaarstuk van 1439. Naar vermeld wordt was Antonio tusschen 1438 en '41 voor Nikolaas III werkzaam, en in 1464 treffen wij hem weer te Urbino aan. Deze meester heeft eenige trekken gemeen met Pisanello, wiens kunst hij zeker bestudeerde en hij toont ons voor het eerst eenige karakteristieke elementen, welke in de school van Ferrara blijven voortbestaan.
Bono da Ferrara, die ons alleen bekend is door een paar fresco's te Padua en een uit Ferrara afkomstigen St. Hyronimus in de National Gallery, noemt zich zelf een volger van Pisanello.
Figuren van beteekenis zijn deze twee Ferrareezen echter niet, en de belangrijke werken werden ook ten tijde van Lionello slechts aan vreemdelingen toevertrouwd; zijn hof-schilder was de Sienees Angelo Macagnini, die deze betrekking ook gedurende het bewind van den volgenden markies behield.
De kunstenaars, welke Lionello ten dienste stonden, zijn te talrijk om ze hier op te noemen, vooral daar hij ook de bibliotheek aanmerkelijk verrijkte en nog meer en nog grootere miniaturisten met de versiering der handschriften belastte dan zijn vader deed. Zijn hofhouding was prachtiger en vooral rijker dan die van Nikolaas III, en alle die er deel van uitmaakten droegen weelderige, veelal geborduurde kleeren. Een stukje van de Ferrareesche school in het Museum van Berlijn en vele teekeningen van Pisanello geven ons een beeld van de toen heerschende extravangante modes (fig. 5). Lionello leidde echter dikwijls gedurende maanden een teruggetrokken leven op een der buitenverblijven; lange wandelingen waren dan zijn voornaamste tijdverdrijf.
Men beweert veelal dat de aanmoediging, welke de kunstenaars van Lionello's opvolger Borso (1413-71) ontvingen, meer het gevolg was van
| |
| |
diens ijdelheid en praalzucht dan het resultaat van werkelijken kunstzin, maar ik zie geen grond voor deze aantijging. Het moge waar zijn, dat in de kunstwerken welke hij bestelde soms een element van zelf-verheerlijking te vinden is, en in de fresco's van het Schifanoia-paleis, waar Borso door alle voorstellingen heen trekt, komt dit het duidelijkst uit, maar zijn bescherming en aanmoediging der schoone kunsten geeft blijken van diep verstaan en van groot enthousiasme.
Borso, die ook een van Nikolaas' talrijke onechte kinderen was, toont een geheel ander karakter dan zijn broeder Lionello. In litteratuur gaf hij de voorkeur aan middeleeuwsche ridderromans, van welke hij er talrijke liet copieeren, en hij schijnt maar een matige bewondering voor de klassieken gehad te hebben; naar men beweerde verstond hij geen latijn. Aan zijn zin voor weelde en pracht voldeed hij door middel van zeer zware belastingen, welke zijne overigens welvarende onderdanen moesten opbrengen. De boeten welke op vloeken en spelen stonden geven meer den indruk van een belasting dan van een straf, en wanneer wij vernemen, dat Borso aan zijn minister de geheime opdracht geeft uit zijn onderdanen ‘al het sap te persen die men er mogelijker wijze uit kan halen’ zoo krijgen wij den indruk dat deze voorzichtige, kalme, ijdele markies tevens een cynische egoïst was.
Hoewel het vooral gedurende Borso's bewind was, dat een duidelijk herkenbare en karakteristieke Ferrareesche schilderschool ontstond, ontbrak het ook in dien tijd in de stad niet aan kunstenaars uit den vreemde. Behalve schilders vindt men er tallooze houtsnijders, goudsmeden, bronsgieters en borduurders uit Vlaanderen, Frankrijk, Duitschland en Hongarije; de hofkapel bestond uit Fransche zangers.
Hoewel eerder uitblinkend in veldtochten en jachtvermaak, verwaarloosde de markies Ferrara's intellectueele belangen geenszins. De Universiteit genoot gedurende zijn bewind groot aanzien, en een twintigtal miniatuurschilders waren bij voortduring voor zijn bibliotheek werkzaam. Het was ook voornamelijk in dit tijdperk dat zich in de stad een waar centrum van dezen tak der schilderkunst vormde en vele der schoonste miniaturen in de prachtige bibliotheek van den hertog van Urbino werden te Ferrara uitgevoerd.
Het hof van Borso gold, na dat der Sforzo's van Milaan, als het weelderigste van geheel Italie. De pracht der ceremonieën, der kleedij, en de waarde der reusachtige juweelen gingen alle beschrijving te boven. Tooverachtig schijnt de plechtige processie geweest te zijn waarmee de markies zijn verheffing tot hertog vierde, welke waardigheid hem in 1452 door Keizer Frederik III voor Modena en Reggio werd verleend; eerst in 1472 deed de Paus hetzelfde voor de stad Ferrara.
Wanneer wij thans eens achter de schermen der historie kijken, schijnt het vreemd, dat het volk van Ferrara een zoo onbegrensde bewondering
| |
| |
en liefde voor den, hen uitzuigenden vorst koesterde en kunnen wij slechts tot de slotsom komen dat Borso zijn finantieele systeem wist geheim te houden. Verder hadden de inwoners natuurlijk ook voordeel van de talrijke verkwisters die in hun midden verblijf hielden. De hertog gold als een wonder, hij werd ‘il divo Borso’ (de goddelijke Borso) genaamd, en zag gedurende zijn leven een standbeeld voor zich opgericht (1454). Zijn faam begrensde zich niet tot Europa, maar Oostersche vorsten zonden hem geschenken toe en zijn raad werd gevraagd in politieke verwikkelingen en andere aangelegenheden.
Waaraan de vorst dezen buitengewonen roep te danken had, is ietwat raadselachtig; zijn residentie stond bekend voor luit-spelers, poëten en mooie vrouwen.
Twee van Italiën's groote genieën van dezen tijd bezochten Ferrara gedurende de eerste jaren van Borso's regeering: Piero della Francesca kwam er in 1451 en versierde verschillende zalen in het paleis en een kapel in de Sant Agostino Kerk, en Donatello's tegenwoordigheid wordt er vermeld in 1454. Niets van hunne werken bleef in de stad bewaard, maar Piero's invloed op de Ferrareesche schilderschool is in eenige gevallen duidelijk waar te nemen.
De smaak voor het doen vervaardigen van penningen bestond ook ten tijde van den eersten hertog. Vasari beweert dat Pisanello er een van Borso uitvoerde maar van deze bestaat geen enkel exemplaar meer, wel echter vinden wij penningen, den vorst voorstellende, uitgevoerd door Pisanello's volgers, als Antonio Marescotti, Lixignolo, Petricini van Florence en Amadeo van Milaan. Aan dezelfde kunst wijdden zich ook Sperandio uit Milaan en Francesco Francia, de schilder uit Bologna.
De plastiek schijnt overigens gedurende dit tijdperk te Ferrara niet zeer in trek geweest te zijn, de architectuur genoot de voorkeur en Borso deed verscheiden bouwwerken uitvoeren. De toren der kathedraal, wier bouw sinds 1412 was onderbroken, werd in 1451 weer voortgezet; verder kwamen er op zijn last een klooster en een hospitaal tot stand en twee paleizen, het eene genaamd Bellombra het welk thans niet meer bestaat en het andere Schifanoia - welke naam zoowat overeenkomt met ‘Zorg-vliet’ - hetgeen nog heden een van de weinige overblijfselen van den luister der Estensi te Ferrara uitmaakt.
Heel mooi waren deze bouwwerken echter geen van alle. Trouwens Schifanoia werd slechts gewijzigd, want het bestond reeds als jacht-huis. Er werd een verdieping opgezet en een monumentale ingang aan toegevoegd (fig. 6); het was de architect Pietro di Benvenuto die deze veranderingen tusschen 1466 en '69 leidde. Van meer belang is de decoratie. Vooral de in stucco uitgevoerde plafonds van Domenico di Paris, beschilderd door Bongiovani di Guistiniani (1467) (fig. 7), een van de weinige gedeelten
| |
| |
van het paleis welke zich nog in goeden staat bevinden. De fresco decoratie aan welke Cossa medewerkte, is wel de belangrijkste prestatie welke van de Ferrareesche school tot ons kwam.
De eerste groote meester van deze groep, wiens gaven trouwens door latere volgers nooit overtroffen werden, was Cosimo Tura, gewoonlijk Cosmè Tura genaamd. In hoeverre deze meester van een zekeren Galasso afhankelijk was, kan nooit worden vastgesteld om de goede reden, dat wij geen enkel werk van dezen Galasso bezitten, waarvan de echtheid vaststaat. Veelal gaat hij echter voor Tura's leermeester door en wordt hem daarom een zich in de gallerij van Ferrara bevindende graflegging toegeschreven, welke eenige overeenkomst met Tura's werk toont, maar iets ouder zou kunnen zijn. Galasso heeft echter bestaan en wordt samen genoemd met Tura en den reeds vermelden Bono da Ferrara. Zij verlieten echter alle drie deze stad. Bono, vergezeld van den jeugdigen Cosmè Tura, ging naar Padua, waar zij Donatello, Squarcione, en waarschijnlijk ook Mantegna aan het werk zagen. Tura's gelukkige gesternte leidde hem hier in een centrum waar groote genieën hunne beste stukken voortbrachten en zijn kunst getuigt steeds van de daar ontvangen lessen.
Meest van al heeft Squarcione op hem ingewerkt, trouwens de invloed van dezen phantast strekt zich verder uit dan men veelal heeft willen erkennen. Groote gedeelten van de Noord-Italiaansche scholen, zooals die van Padua, Venetië en Ferrara, zijn geheel van hem afhankelijk. Squarcione's kenmerken zijn de droge harde omtreklijnen, die eer aan een graveerstift dan aan een penseel doen denken, grillige vormen zoowel in gelaatsteekening als in die der ledematen, knoestige vingergewrichten, en, niettegenstaande deze vreemde trekken, een meêsleepende gratie, een mysterievolle diepte van uitdrukking, en een onbeschrijfelijke kracht.
Squarcione had liefde voor de klassieke oudheid, en de ruïnes van antieke bouwwerken liggen in de achtergronden van zijn schilderwerken als het ware opgestapeld.
Deze korte omschrijving van Squarcione's kunst kan die van de manier van Tura als het ware vervangen. Tura ging in zijn navolging niet tot zulke uitersten als zijn leermeester, zijn figuren zijn ietwat minder phantastisch, de houdingen minder gewrongen, de gelaatstrekken minder vreemd en de omtrekken zachter. Tura toont zich echter alleen wat gematigder, maar in zijn quintessence niet verschillend. In 1456 keert de nog jonge schilder naar Ferrara terug en wordt er een artistiek factotum van Borso. Hij ontwerpt gobelins, tafelzilver, meubels, de decoratie voor feestelijkheden, en zelfs een doodsbaar. Maar hij schildert ook veel. Kort na zijn aankomst maakte hij op last van den vorst de zich nu in de National Gallery bevindende St. Hyronimus voor de Certosa van San Cristoforo (fig. 8) en in 1468, na een kort verblijf bij Gian Francesco Pico de Mirandola, de Maria-
| |
| |
11. marco zoppo.
madonna.
coll. cook, richmond.
(foto anderson).
8. cosme tura.
st. hironimus.
nat.gall. londen. (foto anderson).
9. francesco del cossa.
borso, zijn hofnar scocola en edellieden.
fresco in het paleis schifanoja (1470) ferrara. (foto anderson).
| |
| |
10. baldassare.
de dood van maria.
(collectie massari te florence).
| |
| |
boodschap en de St. George, nog heden in de kathedraal van Ferrara. Het jaar daarop is hij bezig aan decoraties in olieverf in het buiten-verblijf Belriguardo.
Van te Ferrara uitgevoerde stukken zijn de belangrijkste de Madonna en Engelen in de National Gallery, welke Tura op bestelling van den bisschop Lorenzo Roverello schilderde en waarvan de rechtervleugel in de Colonna collectie te Rome bewaard wordt, en de Madonna van de San Lazaro kerk buiten de stad, nu in het museum te Berlijn. Cosmè Tura was zeer bemind aan het hof van Borso, en speciaal bevriend met de humanisten Lodovico Bigo en Tito Strozzi. Hij bleef hofschilder tot 1485 en stierf 10 jaren later.
Francesco del Cossa is niet van dezelfde kracht, trouwens bleef hij korteren tijd te Ferrara. Geboren ongeveer in 1438, vinden wij hem het eerst in 1456, een Pieta voor den kathedraal schilderend; een St. Hyronimus van zijn hand bestaat nog in de Galerij van Ferrara, en het middenpaneel van een altaarstuk voor de San Domenico kwam, als zoovele Ferrareesche schilderstukken, in de National Gallery terecht.
Cossa nam deel aan de uitvoering der beroemde fresco-reeks, de twaalf maanden voorstellende, welke hertog Borso tusschen 1467 en '70 in het Schifanoia-paleis deed uitvoeren (fig. 9). Een brief van 1470 van den schilder aan den vorst leert ons verscheiden belangrijke zaken. Ten eerste vermeldt de kunstenaar daar zelve, de voorstellingen van Maart, April en Mei - den geheelen Oostelijken wand - te hebben geschilderd, en zegt daarbij dat de rest aan schilders van veel minder faam dan hij zelf werd opgedragen. Vermakelijk is het waar te nemen, dat een vraag om hooger loon dan dat wat de andere ontvangen blijkbaar uitsluitend wordt gedaan uit ijdelheid, en om zich niet op dezelfde waarde geschat te zien als die onbekende collega's.
Misschien was Cossa's verzoek niet geheel onbillijk, want het kan geen twijfel lijden dat het door hem uitgevoerde gedeelte van veel beter gehalte is dan de rest. Maar de hertog weigerde en de gekrenkte kunstenaar verliet de stad.
Hoewel als teekenaar van minder beteekenis dan Tura, wint Cossa het misschien van hem in compositie, beweging en vooral in perspectief, waarin duidelijk een invloed van Piero della Francesca kan worden waargenomen.
Van deze eerste generatie der Ferrareesche schilders maakte ook Michele Ongaro, of de Hongaar, deel uit, die misschien dezelfde is als Michele Pannonio van wien te Buda-Pesth in de Gallerij een ‘Ceres’ bestaat, welke geheel tot de Ferrareesche school behoort. Michele Ongaro wordt te Ferrara vermeld in 1415, 1454 en in 1464 als voor Borso werkzaam.
De gelukzalige non, Caterina dei Virgi schilderde ook in deze tijden te Ferrara, maar een paar stukken van haar te Bologna en Venetië doen ons
| |
| |
veronderstellen, dat zij meer uitmuntte door een christelijken levenswandel dan door hare artistieke prestaties.
De schilders der tweede generatie van de school van Ferrara waren eerder de tijdgenooten van hertog Ercole I, die Borso opvolgde (1475-1505).
Hoewel Ercole er in slaagde den traditioneelen luister van het hof der Estensi op dezelfde wijze voort te zetten, werd zijn bewind een ongelukkig tijdperk voor de stad van Ferrara.
Deze hertog was een echte zoon van Nikolaas III. Hij was opgevoed aan het hof van Napels en werd een uitstekend krijgsman en een volmaakt ridder. Zijn edelmoedigheid ging zoo ver, dat toen de Medici, en de hertog van Milaan een complot met hem wilden maken, om hem op Borso's troon te zetten, hij den hertog waarschuwde welk gevaar hem dreigde. Hij verzoende zich met Ferrante, Koning van Napels, met wien hij op vijandigen voet stond en huwde zijn dochter Eleonora (1473).
Zijn bestuur was slecht. Waarschijnlijk vond hij de Ferrareesche finantieele aangelegenheden, na Borso's regeering, in precairen toestand. Maar daar hij zich even prachtlievend toonde als zijn voorgangers, liet hij de belastingen loodzwaar op de bevolking drukken. De hertog, wel bewust van dezen toestand, wilde niet in direct contact met zijn onderdanen komen. De boeren leefden in een soort van slavernij en moesten groote werken voor den vorst ten uitvoer brengen zonder er eenige vergoeding voor te ontvangen. Het land werd geteisterd door pest, aardbevingen, hongersnood en overstroomingen. Het volk werd gepaaid met groote feestelijkheden, welke de ontevredenheid onderdrukten. De Ferrareezen waren door het voorbeeld van hunne vorsten uiterst genotzuchtig geworden, maar men was er zich wel van bewust op den rand van een afgrond te dansen en de angst voor morgen veroorzaakte een koortsachtige stemming in de steeds feestvierende stad. Het waren deze toestanden welke den geest van Savonarola vormden; hij was in 1452 te Ferrara geboren en keerde er dertig jaren later terug, bekeering predikend.
Borso's zonen deden een aanslag op Ferrara, maar deze werd gemakkelijk bedwongen. Zeer ongunstig was echter het verloop van den oorlog der stad tegen Venetië, een onderdeel van de algemeene Italiaansche verwikkeling, van welke de Paus het middelpunt was. De Venetianen drongen de Ferrareesche landen binnen en kwamen tot in de onmiddellijke nabijheid der stad. Maar de Paus, die begreep, dat de geheele oorlog slechts ten voordeele van zijn bondgenoot Venetië gevoerd was, veranderde juist dan plotseling zijn politiek, en Ferrara bleef behouden. De hongersnood welke de inwoners leden, veroorzaakte eenige onlusten, maar deze hadden geen ernstige gevolgen. Wel vinden wij echter sporen van verwildering. Groote benden roovers maakten het land onveilig, en de rechters waren zoo gehaat
| |
| |
dat een hunner gedood werd, en terwijl de moordenaars hun daad door de straten riepen, was er niemand die hen durfde vervolgen.
De doortrekkende krijgstroepen van de Fransche Koningen Karel VIII, en Lodewijk XII met wie Ercole zich verbond, bracht veel schade aan de Ferrareesche landen, terwijl het huwelijk van zijn zoon Alfonso met Lucrezia Borgia, de dochter van Paus Alexander VI, een grooten moreelen nederlaag beteekende, waartegen Ercole zich zoolang mogelijk weerde.
Niettegenstaande werkelijk geldgebrek verminderde de uiterlijke pracht van het Ferrareesche hof slechts weinig, maar de brieven der steeds op betaling aandringende kunstenaars toonen ons hoe moeilijk het den vorst viel in den rol van Maecenas te blijven volharden. De beschaving behield echter het zelfde niveau.
Aan de universiteit doceerden de beste professoren en onder hare studenten bevond zich de later zoo beroemde Aldus Manutius. De boekerij werd nog aanmerkelijk uitgebreid; bekende humanisten als Giovanni Pico della Mirandola, - de vader van hem die te Florence zulk een buitengewonen roep verwierf - hielden bij voortduring aan het hof verblijf. Veel werk werd er van Italiaansche letteren gemaakt en Boiardo, een der grootste dichters der 15e eeuw was Ercole's favoriet. De verfijning en beschaving, welke men niettegenstaande den ongunstigen toestand toen te Ferrara aantrof, vonden als het ware hunne personificatie in Isabella d'Este, wier kennis en gratie haar den glorierijken bijnaam van ‘de eerste dame der wereld’ bezorgde. Zij huwde den graaf van Mantua, en aan haar hof bloeiden kunst en letteren als aan dat van Ferrara.
De latere jaren van Ercole's bewind zijn gekenmerkt door een meer ernstigen geest. De hertog zelve was zeer vroom en had een bijgeloovige vereering voor heiligen. Hij correspondeerde met Savonarola, maar had tevens vertrouwen in astrologie. Godsdienstige mysterie-spelen vielen bij hem zeer in den smaak.
Zijne finantieele moeilijkheden hielden er hem niet van terug scharen van kunstenaars aan het werk te houden. Wij vinden vermelding van 70 schilders, welke voor den hertog bezig waren. Het aantal kunstenaars welke zich op het vervaardigen van penningen toelegden was zeer groot. Vasari beweert dat Pisanello een dergelijke afbeelding van den vorst maakte, maar dit is twijfelachtig; wel vinden wij in zijn dienst velen van hen, die reeds voor Lionello en Borso werkzaam waren, als Marescotti, Lixignolo, Amadeo van Milaan, aan welke zich nieuwen toevoegden.
Cosmè Tura bleef onder Ercole's bewind dezelfde gunst genieten als gedurende diens voorganger. Wij vernemen, dat hij een portret schilderde van den een-jarigen Alfonso bij gelegenheid van diens verloving met de tweejarige Anna Sforza, en een inzicht in de eigenaardige opvattingen van die tijden levert ons Ercole's bestelling van een afbeelding van zijn natuur- | |
| |
lijke dochter Lucrezia, om zijne aanstaande gemalin Eleonora van Napels aan te bieden.
Hoezeer de Estensi met hart en ziel de kunst waren toegedaan blijkt uit het feit dat Baldassare, een van Nikolaas' natuurlijke zonen, schilder werd. Hij bevond zich van 1461 tot '69 te Milaan bij de Sforza's, maar op het eind van zijn leven vroeg Borso hem naar Ferrara te komen. Ercole was minder gunstig gestemd voor de onechte kinderen zijns vaders en Baldasare had geen officieele positie aan zijn hof. Hij maakte in 1472 echter een penning van zijn broer. Na een hoogst ongelukkige periode te Reggio keerde hij terug naar Ferrara, en wij vinden brieven van hem aan den hertog, aandringende op betaling van geleverd werk, en zelfs vragende om oude kleeren van den vorst ten einde aan zijn hof te kunnen verschijnen. Er bestaat geen enkel werk van zijn hand, waarvan de echtheid vaststaat, hoogstwaarschijnlijk schilderde hij echter een ‘Dood van Maria’ in de verzameling Massari te Ferrara (fig. 10). Hij stierf omstreeks 1504.
Van de talrijke kleinere meesters die aan het eind der 15e eeuw, deel uitmaakten van de Ferrareesche school, kennen wij de werken van Agnolo en Bartolommeo degli Erri, die reeds in 1465 voor Borso werkzaam waren, Christoforo da Lendinara, een getrouwe volger van Tura, Bartolommeo Bonascia en Francesco Bianchi Ferrari die vooral te Modena verkeerden, Panetti die de zoldering van het appartement van Lucrezia Borgia versierde, Giovanni en Pellegrino Munari, die de Estensi ook voor dergelijk decoratief werk gebruikten, en verscheiden anderen. Van meer belang waren Marco Zoppo, Ercole di Roberti en Ercole Grandi, terwijl wij Lorenzo Costa hoewel Ferrarees van geboorte - zijn vader Gherardo schilderde voor Lionello - buiten beschouwing kunnen laten, daar hij uitsluitend te Bologna wordt aangetroffen en zijn kunst zich geheel bij die van den daar domineerenden Francia aansluit.
Marco Zoppo was daarentegen oorspronkelijk van Bologna, maar hij toont zich een echte Ferrarees, of, beter gezegd, een trouwe navolger van Squarcione, wien hij even na staat als Tura. Een zijner stukken teekent hij zelfs als ‘Zoppo di Squarcione’. In 1471 was hij te Venetië werkzaam als blijkt uit het onderschrift van een groot Madonnapaneel uit Pesaro, nu in het museum van Berlijn. Zonder twijfel werd hij sterk door Tura beïnvloed en in zijn beste werk - een Madonna in de Cook-verzameling te Richmond - vinden wij dezelfde zonderling gewrongen gratie (fig. 11). Zijn verblijf te Venetië deed hem Bellini kennen, wiens inwerking wij in andere stukken waarnemen.
Ercole de Roberti volgde denzelfden weg als Zoppo; eerst een volger van Squarcione's manier, die hij waarschijnlijk slechts door Tura kende, kwam hij weldra onder de bekoring der Bellini's. Een altaarstuk, hetwelk hij in 1480 voor Ravenna vervaardigde - en dat zich nu in de Brera van
| |
| |
12. ercole di roberti.
het concert.
national gallery, londen.
(foto anderson).
| |
| |
14. biaggio rossetti.
palazzo dei diamanti (1492). ferrara. (foto alinari).
15. ingang van het palazzo dei diamanti ferrara. (foto allinari).
16. paleis roverella (1508) ferrara.
(foto del emilia).
| |
| |
Milaan bevindt - toont de harde Ferrareesche lijnen, maar de Venetiaansche kleurenpracht. In 1487 werd hij hofschilder van hertog Ercole en krijgt een positie ongeveer gelijk aan die welke Tura vóór hem had. Bij het huwelijk van Isabella d'Este in 1490 is hij de artistieke leider der feestelijkheden, en ontwerpt en versiert de meubels. In 1492 wordt hij door de hertogin als reisgezel van Don Alfonso naar Florence en Rome gezonden om de vorsten in te lichten omtrent de kunst in deze steden.
Ercole di Roberti is een der kunstenaars van een overgangstijd. De lineaire effecten welke de Ferrareesche producten der 15e eeuw een nog ietwat primitief aanzien geven, zijn in zijne latere werken niet meer te vinden; zijn ‘Concert’ in de National Gallery houdt wat inspiratie en techniek betreft reeds verband met de late Renaissance (fig. 12).
Hetzelfde moge gezegd worden van Ercole Grandi; ten minste wanneer wij zijn ‘Meisjes-portret’ in het Campidoglio-museum bekijken vinden wij daar denzelfden tijdgeest als in het juist genoemde stuk van 's meesters naamgenoot. Hoewel, dat Grandi de maker van dit stuk zou wezen, is wel hoogstwaarschijnlijk maar niet geheel zeker, en dat is ook het geval met al zijn andere werken, waarvan sommige zich nog te Ferrara bevinden, andere te Bologna, in de National Gallery of in privé-verzamelingen. In de zolder-versiering van het paleis Costabili, hetwelk Lodovico Sforza na zijn val te Ferrara liet bouwen toont Grandi zich een decorateur van buitengewone begaafdheid (fig. 13). Hertog Ercole gebruikt hem dan ook voornamelijk als architect en het was vooral door bouwwerken dat de vorst zijn stad verfraaide.
Een groot gedeelte van Ferrara zooals wij het heden zien, werd door hertog Ercole aangelegd, en het was zeker een buitengewoon begaafd man die wist te breken met de middeleeuwsche traditie van smalle stegen en omsloten hofjes, en deze ruime straten en grootsche pleinen wist te scheppen welke Burckhardt's lof rechtvaardigt, dat Ferrara ondanks zijn huidig onaantrekkelijk voorkomen de eerste moderne stad was.
Ten tijde van hertog Ercole was zij fraaier.
Oordeelend naar het in 1492 ontworpen ‘palazzo dei Diamanti’ (fig. 14 en 15) met zijn 12600 gespitste blokken, ontworpen door den architect Rossetti en met versieringen waarschijnlijk door Grandi geteekend, de paleizen Costabili (1502), en Roverella (fig. 16) - het laatste weliswaar na den dood van Ercole tot stand gekomen (1508), maar toch een voortbrengsel van zijne artistieke aspiratie, - begrijpen wij dat de stad, zooals de vorst ze zich droomde, onbegrijpelijk schoon geweest ware. Gedeeltelijk kwam ze ook tot stand, want vele andere paleizen werden nog gedurende zijne regeering gebouwd, maar bijna alle zijn nu verdwenen.
Meer bleef ons van Ercole's bouwwerken gespaard, waar deze kerken golden. De S. Francesco, S. Vito, S. Gabriele, S. Silvester, St. Maria degli
| |
| |
Angeli (verbouwd volgens het plan van Grandi) en St. Maria in Vado werden op zijn last opgetrokken of gewijzigd.
Dat de schoone stad, zooals Hertog Ercole zich die voorstelde, niet tot verwezenlijking kwam, ligt ook aan een verandering in de kunstrichting, van welke wij gedurende zijn leven reeds de eerste verschijnselen waar kunnen nemen, Waar Roberti en Grandi in hunne schilderwerken reeds den weg leidden tot de opvattingen der latere Renaissance, vinden wij dat deze reeds hun uitdrukking kregen in de voortbrengselen van Dosso Dossi en Benvenute Tisi da Garofalo. Beide waren werkzaam voor het jaar 1500, maar hun kunst behoort tot de 16e eeuw, evenals de dichtwerken van Ariosto, een ander Ferrareesch genie.
Sommige bittere en treurige zinsneden welke deze poëet in zijne verheven verzen mengde, mogen beschouwd worden als uitdrukkingen van de algemeene desillusie welke zich na het bewind van Ercole, den laatsten grooten Este, meester maakte van Ferrara, toen na drie generaties van pracht en schoonheid de eerste sporen van verval zichtbaar werden.
|
|